30 005
Aanvulling van het inkomen van ouderen met een bescheiden inkomen en aanpassing berekening vakantie-uitkering voor uitkeringsgerechtigden (Wet inkomensaanvulling 2005)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING WETSVOORSTEL WET INKOMENSAANVULLING 2005

Inhoudsopgave

I. Algemeen

1. Inleiding

2. Maatregelen motie Verburg

3. Vakantie-uitkering

4. Budgettaire en uitvoeringsaspecten

II. Artikelsgewijs

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Naar aanleiding van de motie Verburg1 heeft het kabinet besloten enkele maatregelen te nemen om de koopkrachtontwikkeling van ouderen met een bescheiden inkomen te ondersteunen. Naast de maatregelen in dit wetsvoorstel zullen er twee maatregelen genomen worden bij ministeriële regeling vast te stellen door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het gaat hierbij om de verlaging van de AOW-premie met 0,1%-punt en de verhoging van de AOW-tegemoetkoming met € 40. In het voorliggende wetsvoorstel zijn de maatregelen opgenomen die wetswijziging vereisen. Het gaat hierbij om de verhoging van het belastingtarief in de eerste en tweede schijf met 0,1%-punt en de verhoging van de inkomensgrens van de ouderenkortingen met € 50. Tevens wordt in dit wetsvoorstel een wijziging aangebracht in enkele sociale zekerheidswetten op het beleidsterrein van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten behoeve van de juiste vaststelling van het vakantiegeld.

2. Maatregelen motie Verburg

In de bovengenoemde motie Verburg wordt het kabinet opgeroepen het gebruik van bijzondere bijstand en buitengewone uitgaven te bevorderen alsmede de ouderenkortingen met terugwerkende kracht tot 2003 te verzilveren. Met het onderhavige wetsvoorstel heeft het kabinet invulling gegeven aan de wens van de kamer voor een inkomensverbetering voor ouderen met een laag inkomen. Hierbij wordt ervoor gekozen de fiscale systematiek in stand te houden en de door de motie Verburg bedoelde doelgroep op een andere manier te bereiken dan de in de motie genoemde verzilvering. Dit wordt bereikt door de AOW-tegemoetkoming te verhogen met € 40 per persoon en daarnaast het voordeel voor hoge inkomens deels af te romen door het belastingtarief in de eerste en tweede schijf te verhogen met 0,1%-punt onder gelijktijdige verlaging van het AOW-tarief met 0,1%-punt. Om te voorkomen dat door de verhoging van de AOW-tegemoetkoming personen het recht op de ouderenkorting verliezen, wordt de grens van de ouderenkorting met € 50 verhoogd. In dit wetsvoorstel zijn de verhoging van de belastingtarieven en de aanpassing van de grens van de ouderenkortingen opgenomen. In grafiek 1 worden de inkomenseffecten naar hoogte van het aanvullend pensioen gepresenteerd van het totale pakket maatregelen.

Grafiek 1 Inkomenseffect pakket maatregelen

kst-30005-3-1.gif

Het totale pakket bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Verhoging AOW-tegemoetkoming met € 40

2. Verhoging belastingtarief eerste en tweede schijf met 0,1%-punt (op jaarbasis)

3. Verlaging AOW-premie met 0,1%-punt (op jaarbasis)

4. Verhoging grens ouderenkorting met € 50

De uitwerking hiervan op de hoogte van het AOW-pensioen is als volgt. De verhoging van de AOW-tegemoetkoming (onderdeel 1) heeft geen gevolgen voor het AOW-pensioen zelf. De tegemoetkoming voor AOW-ers stijgt evenwel met bruto € 40. Vanaf april betekent dit een verhoging met € 4,45 per maand. Het netto voordeel hiervan hangt af van de af te dragen loonheffing en premie ZFW. Voor AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen resteert voor alleenstaanden een voordeel van ongeveer € 30 en voor gehuwden een voordeel van ongeveer € 36 per persoon.

Verhoging van het belastingtarief eerste en tweede schijf (onderdeel 2) moet in combinatie gezien worden met de verlaging van de AOW-premie (onderdeel 3). Per saldo wijzigt hiermee de loonheffing voor belastingplichtigen jonger dan 65 jaar niet. Omdat de AOW via de netto-netto-koppeling gekoppeld is aan het netto-minimumloon rekening houdend met de belastingheffing voor belastingplichtigen jonger dan 65 jaar, wijzigt hierdoor in beginsel ook het netto AOW-pensioen niet.

Het bruto AOW-pensioen wijzigt wel. Voor ouderen geldt niet de verlaging van de AOW-premie. Dit betekent dat de belasting- en premiedruk voor deze groep met 0,1%-punt toeneemt. Om tot een gelijk netto inkomen te komen stijgt daarom het bruto AOW-pensioen licht. Dit kan in het netto inkomen voor ouderen met een verzilveringsprobleem verder tot een additioneel beperkt voordeel leiden (ongeveer € 0,50 per maand) omdat door de hogere loonheffing een groter deel van de ouderenkortingen verzilverd kan worden.

De verhoging van de inkomensgrens voor de ouderenkortingen heeft geen effecten voor huishoudens zonder aanvullend pensioen.

De extra inkomensondersteuning wordt dus ingevuld door verhoging van de tegemoetkoming voor AOW-ers, welke is vormgegeven in een ministeriële regeling. Het via een ministeriële regeling vormgeven van de tegemoetkoming voor AOW-ers garandeert dat op korte termijn tot uitbetaling kan worden overgegaan en leidt niet tot verstoringen in de gebruikelijke vaststelling van de hoogte van het AOW-pensioen. De betreffende regeling zal gelden voor het jaar 2005. In het kader van de besluitvorming over het inkomensbeeld 2006 komt de gewenste hoogte van de tegemoetkoming voor 2006 aan de orde. Dan zal ook worden bezien of voor het jaar 2006 nogmaals voor een ministeriële regeling wordt gekozen, of dat een meer structurele invulling van deze tegemoetkoming in de AOW kan worden opgenomen.

3. Vakantie-uitkering

Dit wetsvoorstel bevat tevens een technische wijziging in de AOW, ANW, WWB, IOAW, IOAZ en WWIK in verband met de berekening van de vakantie-uitkering. In deze wetten is bepaald dat de hoogte van de uitkering wordt afgeleid van het in die wetten gedefinieerde netto minimumloon voor een werknemer rekening houdend met tweemaal de algemene heffingskorting, zonder toepassing van de arbeidskorting. Op deze wijze wordt bereikt dat de inkomensontwikkeling van deze uitkeringen gerelateerd is aan de inkomensontwikkeling van werkenden die het Wettelijk Minimumloon verdienen. Voor de berekening van het genoemde netto-minimumloon schrijft de wet voor dat hierbij de tabellen van de Wet op de loonbelasting 1964 worden toegepast, waarbij voor de berekening van de netto vakantiebijslag voor de bepaling van de in te houden loonheffing de tabel bijzondere beloningen wordt toegepast.

Voor het jaar 2005 is besloten de eerste belastingschijf te verlengen; dit is bij het Belastingplan 2005 gerealiseerd. Hierdoor is over een groter deel van het inkomen het (lagere) belastingtarief van de eerste schijf verschuldigd. Dit leidt tot een hoger netto inkomen dan zonder deze maatregel het geval zou zijn geweest. Deze inkomensontwikkeling is ook bedoeld voor de genoemde uitkeringsgerechtigden. Bij toepassing van de tabel bijzondere beloningen blijkt dat deze schijfverlenging echter niet doorwerkt in het bedrag van de vakantie-uitkering van genoemde uitkeringsgerechtigden. Zodra een deel van het bijzondere inkomensbestanddeel (hier de vakantiebijslag), in de tweede schijf valt, wordt met toepassing van de tabel bijzondere beloningen, het gehele bijzondere inkomensbestanddeel tegen dit hogere tarief belast. Voor het jaar 2005 valt ongeveer de helft van de vakantiebijslag in de eerste schijf, maar bij toepassing van de regelgeving wordt over de gehele vakantie-uitkering het tarief tweede schijf toegepast. Hierdoor zou de met de schijfverlenging beoogde inkomensontwikkeling voor de genoemde uitkeringen niet gerealiseerd worden.

De in dit wetsvoorstel opgenomen aanpassingen betreffen een wijziging van de rekenmethode voor het vaststellen van het relevante netto minimumloon, zodanig dat de genoemde schijfverlenging wel effectief is. In plaats van bij de berekening van de netto-vakantiebijslag (voorzover van belang voor de netto-nettokoppeling) de tabel bijzondere beloningen toe te passen, wordt vanaf de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen voor de berekening van de minimumvakantiebijslag de reguliere maandtabel toegepast. In de relevante sociale zekerheidswetten, die in dit wetsvoorstel worden gewijzigd wordt voor de berekening van de netto-vakantiebijslag, die als grondslag dient voor de vaststelling van de bijstandsnormen en de (daarin begrepen) vakantie-uitkering per maand een zodanige formule gehanteerd, zodat dit effect optreedt. De formule komt er op neer, dat de netto-vakantiebijslag het verschil bedraagt tussen het bruto minimumloon inclusief de aanspraak op minimumvakantiebijslag (de bedragen op grond van de Wet minimumloon en vakantiebijslag) onder aftrek van de relevante premies sociale verzekeringen en loonheffing en het bruto minimumloon exclusief de aanspraak op vakantiebijslag na aftrek van premies en loonheffing.

In tabel 1 is bovenstaande nieuwe berekening van het netto vakantiegeld voor januari 2005 weergegeven. Hierbij wordt tweemaal het bruto-netto traject berekend volgens de reguliere maandtabel. Eenmaal met en eenmaal zonder vakantiegeld. Het verschil betreft het netto-vakantiegeld.

Tabel 1 Voorbeeld berekening netto vakantiegeld sociaal minimum januari 2005

ABrutominimumloon + vakantie-uitkering1 365,981
-/-premie Awf6,39
-/-premie Zfw19,80
-/-loonheffing via reguliere groene maandtabel rekening houdend met 2x de algemene heffingskorting185,83
= A1netto minimumloon (inclusief vakantieuitkering),1 153,96
   
BBrutominimumloon1 264,80
-/-premie Awf0,47
-/-premie Zfw18,33
-/-loonheffing via reguliere groene maandtabel rekening houdend met 2x de algemene heffingskorting147,16
= B1netto minimumloon1 098,84
   
C (=A1 – B1)netto vakantieaanspraak55,12

1 Dit is het minimumloon € 1264,80 *1,08.

Met deze wetswijziging wordt tevens verzekerd dat ook in de toekomst de inkomensontwikkeling voor de genoemde uitkeringsgerechtigden gelijk zal zijn aan wat beoogd is in de beleidsvoorbereiding.

4. Budgettaire en uitvoeringsaspecten

De maatregelen in dit wetsvoorstel leveren per saldo circa € 10 mln op. Dit is onder te verdelen in een opbrengst van ruim € 10 mln als gevolg van de schuif van 0,1%-punt van AOW-premie naar belastingtarief en kosten van circa € 0,5 mln als gevolg van de verhoging van de grens van de ouderenkorting. Deze € 10 mln opbrengst is onderdeel van het totale inkomenspakket waarbij tevens de AOW-tegemoetkoming met € 40 wordt verhoogd. De kosten hiervan bedragen € 100 mln zodat het totale inkomenspakket per saldo een budgettaire derving kent van€ 90 mln. De maatregelen in de diverse sociale zekerheidswetten ten behoeve van het vakantiegeld brengen geen extra kosten met zich mee aangezien deze al zijn opgenomen in de budgettaire ramingen voor de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 2005.

In dit wetsvoorstel wordt het belastingtarief in de eerste en tweede schijf verhoogd; gelijktijdig zal door middel van een ministeriële regeling de AOW-premie met een zelfde percentage verlaagd worden. Hierdoor treedt er voor werknemers die beide heffingen betalen (werknemers jonger dan 65 jaar) geen mutatie op. Wel treedt wijziging op voor belastingplichtigen/premieplichtigen boven de 65 jaar en voor degenen onder de 65 jaar die niet of beperkt belasting- of premieplichtig zijn. Deze wijzigingen vergen een incidentele, tussentijdse aanpassing van de loonberekeningssystematiek bij werkgevers. Een dergelijke incidentele wijziging leidt tot een beperkte incidentele toename van administratieve lasten, maar er is geen structureel effect voor de administratieve lasten. Voor de uitkeringsinstanties geldt eveneens dat de wijziging van de belastingtarieven een incidentele, tussentijdse aanpassing van de loonberekeningssystematiek vergt. De wijziging in de diverse sociale zekerheidswetten, leiden tot een extra administratieve belasting. Omdat enerzijds de bijstelling van de bedragen betrekking dient te hebben op het gehele jaar 2005, maar anderzijds het wenselijk is herberekeningen over perioden in het verleden en voor uitkeringen die beëindigd zijn te voorkomen, is in afstemming met de uitvoeringsinstanties vastgesteld, dat geen terugwerkende kracht aan de voorstellen wordt verleend, maar zijn bepalingen opgenomen, waarmee hetzelfde effect wordt bereikt.

In dit wetsvoorstel wordt daarom in artikel XI bepaald hoe de bedragen worden herzien. In bijna alle gevallen betreft het bekendmakingen van de bedragen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het komt er op neer, dat met ingang van 1 april 2005 wordt uitgegaan van de bijgestelde netto bedragen en dat de bedragen in de maand april 2005 eenmalig worden verhoogd met de bedragen voortvloeiend uit de aanpassing van de relevante netto minimumloonbedragen met ingang van 1 januari 2005. De uitvoeringsinstanties hebben aangegeven, dat deze uitvoeringswijze realiseerbaar is zonder extra uitvoeringskosten, maar dat een herziening met terugwerkende kracht over de afzonderlijke verstreken kalendermaanden voor de uitvoering zeer bezwaarlijk is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel I, onderdeel A (artikel 2.10 Wet inkomstenbelasting 2001)

Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting worden de tariefpercentages van de eerste en de tweede tariefschijf op jaarbasis verhoogd met 0,10%-punt. De wijziging van de tarieftabel van artikel 2.10 strekt hiertoe.

Artikel I, onderdeel B (artikel 8.17 Wet inkomstenbelasting 2001)

In artikel 8.17, eerste lid, wordt de inkomensgrens voor de ouderenkortingen verhoogd met € 50. Hiermee wordt voorkomen dat belastingplichtigen door de (belaste) toekenning van de extra AOW-tegemoetkoming met hun inkomen boven de voor de ouderenkorting geldende inkomensgrens geraken. De extra AOW-tegemoetkoming zou anders tot een averechts effect leiden. De verhoging van de inkomensgrens voor de ouderenkorting geldt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005.

Artikel II (Wet op de loonbelasting 1964)

Artikel II, onderdeel A (artikel 20a Wet op de loonbelasting 1964)

Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting worden de tariefpercentages van de eerste en de tweede tariefschijf op jaarbasis verhoogd met 0,10%-punt. Om dit met betrekking tot 2005 in de sfeer van de loonbelasting te realiseren worden in de tarieftabel van artikel 20a de tariefpercentages van de eerste en de tweede tariefschijf met ingang van 1 april 2005 verhoogd met 0,13%-punt; deze verhoging met 0,13%-punt gedurende 9 maanden komt nagenoeg overeen met een verhoging van 0,10%-punt gedurende 12 maanden.

Artikel II, onderdeel B (artikel 22b Wet loonbelasting 1964)

In artikel 22b, eerste lid, wordt de loongrens voor de ouderenkortingen verhoogd met € 50. Hiermee wordt voorkomen dat belastingplichtigen door de (belaste) toekenning van de extra AOW-tegemoetkoming met hun inkomen boven de voor de ouderenkorting geldende inkomensgrens geraken. De extra AOW-tegemoetkoming zou anders tot een averechts effect leiden.

Artikel III (Belastingplan 2004)

In de onderdelen A van de artikelen III, IV, VII en VIII van het Belastingplan 2004 zijn de belastingpercentages voor de eerste en de tweede tariefschijf van het schijventarief van de inkomstenbelasting en de loonbelasting voor de jaren 2006 en 2007 vastgelegd. Nu de belastingpercentages voor de eerste en de tweede tariefschijf voor het jaar 2005 worden verhoogd met 0,10%-punt op jaarbasis, dienen de voor 2006 en 2007 vastgestelde percentages eveneens met 0,10%-punt te worden verhoogd.

Artikel IV (Wet werk en bijstand)

De algemene bijstandsnorm wordt gebaseerd op het netto minimumloon. Op grond van artikel 37 WWB wordt het netto minimumloon berekend met inbegrip van de vakantiebijslag. In artikel 37 is bepaald hoe uitgaande van bruto bedragen op grond van de Wet minimumloon en vakantiebijslag dit netto minimumloon onder aftrek van premies en belasting wordt berekend. In de bijstandsnorm is een bepaald percentage voor de vakantietoeslag begrepen (artikel 19, derde lid, WWB). Aangezien de vakantietoeslag eenmaal per jaar wordt uitbetaald moet duidelijk zijn welk bedrag daarvoor in de bijstandsnorm is begrepen.

De formule voor het vaststellen van de netto vakantieaanspraak is opgenomen in artikel 38. Daarmee kan de zin in artikel 37, tweede lid, over de op het onderdeel vakantieaanspraak in te houden premies en belastingen vervallen.

Artikel V en VI (Wet inkomensvoorzieningen ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en gewezen zelfstandigen)

Voor de berekening van de grondslagen voor de uitkeringen op grond van deze wetten wordt aangesloten bij de bijstandsnorm. In artikel 1, onderdeel g, IOAW en IOAZ wordt in verband hiermee voor de definitie van netto-minimumloon verwezen naar de som van het netto minimumloon en de netto aanspraak op de vakantiebijslag als bedoeld in artikel 37, eerste lid, WWB. In artikel 37, eerste lid, WWB is het netto-minimumloon al gedefinieerd als deze som. Het artikelonderdeel wordt om die reden bij deze gelegenheid technisch aangepast. In artikel 1, onderdeel h, van de IOAW wordt voor definiëring van het minimumjeugdloon op dezelfde wijze aangesloten bij artikel 37 WWB. Bij de berekening van het netto-minimumjeugdloon dient wel te worden uitgegaan van eenmaal de algemene heffingskorting in plaats van tweemaal de algemene heffingskorting zoals in artikel 37, tweede lid, WWB is bepaald. Om die reden kunnen het tweede en derde lid, dat dezelfde bruto-netto berekening bevat als die is opgenomen in artikel 37 WWB ook vervallen.

Artikel VII (Wet werk en inkomen kunstenaars)

In de WWIK is geen aparte berekening opgenomen van het aandeel van de vakantiebijslag. De WWIK kent geen apart uit te betalen vakantie-uitkering. Uitgangspunt van de bedragen is het netto-minimumloon als gedefinieerd in artikel 37 van de WWB, inclusief de aanspraak op vakantiebijslag. Nu in dit wetsvoorstel voor de berekening van de netto-normbedragen niet meer de tabel bijzondere beloningen wordt toegepast kan de tweede zin in artikel 18, derde lid, evenals in artikel 37, tweede lid, WWB vervallen.

Artikel VIII (Algemene Ouderdomswet)

Artikel 29 AOW bevat een aparte bepaling voor de vaststelling van de vakantie-uitkering. De bruto-vakantieuitkering wordt zodanig vastgesteld, dat de netto-vakantieuitkering gelijk is aan een percentage van de minimum vakantiebijslag. In het vierde lid was geregeld wat onder de minimum vakantiebijslag wordt verstaan. Dit artikellid bevat de netto-nettokoppeling en de rekenregel hiervoor. In dit artikellid is de formule opgenomen als in de WWB. Daartoe wordt verwezen naar de berekening van het netto-minimumloon op grond van artikel 9, derde lid, AOW. Met het opnemen van deze formule in het artikel, kan het vijfde lid vervallen, omdat niet meer verwezen wordt naar een premie ingevolge een sociale verzekeringswet. In het derde lid was geregeld, dat de netto-vakantiebijslagen gelijk zijn aan de bruto-vakantiebijslagen onder aftrek van premies en belastingen. Dit volgt uit toepassing van het geldende premie- en belastingregime en hoeft niet geregeld te worden in een bepaling over de grondslag van de vakantie-uitkering. Om die reden kan het derde lid vervallen en wordt het vierde lid vernummerd tot het derde lid.

Artikel IX (Algemene nabestaandenwet)

Artikel 2 van de ANW bevat de definities voor het bruto- en nettominimumloon en de bruto- en netto minimumvakantiebijslag. Hierin zijn ook de rekenregels opgenomen. De aanpassing van het eerste lid, onderdeel d, is gelijk aan die in artikel 29 AOW.

Artikel 31 bevat de bepalingen over de vaststelling van de netto-vakantieuitkeringen als percentage van de netto minimumvakantiebijslag per maand. Deze bepalingen zijn vereenvoudigd en in overeenstemming gebracht met artikel 29, eerste lid, AOW. De netto-netto koppeling komt daarin tot uitdrukking, zonder dat hier wordt bepaald hoe op grond hiervan de bruto-vakantieuitkering wordt vastgesteld. Dit laatste is niet noodzakelijk, omdat dit uit de toepassing van geldende belastingwetgeving voortvloeit.

Artikel X (overgangsrecht vaststelling bedragen)

In dit artikel wordt een grondslag gegeven voor een afwijkende aanpassing en herziening van de normen en grondslagen voor de uitkeringen aan de ontwikkeling van het minimumloon om de aanpassing effect te laten hebben voor het gehele jaar 2005.

Het eerste lid regelt, dat in de maand april (eenmalig) de normen op grond van de WWB worden herberekend rekening houdend met aanpassing van de nieuwe netto-bedragen zoals die zouden gelden, indien de methode van berekening in dit wetsvoorstel vanaf 1 januari 2005 zou zijn toegepast. Voor de vaststelling van beslagvrije voet wordt uitgegaan van de normen op grond van de WWB. Bepaald wordt, dat voor deze normen, de eenmalige herberekening niet geldt, zodat de aflossingscapaciteit voor de lopende gevallen van terugvordering van uitkeringen niet hoeft te worden herberekend door UWV, SVB en gemeenten.

Het tweede lid gaat over het vaststellen van de bedragen voor de grondslag van de IOAW- en IOAZ-uitkeringen. De bedragen worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld op grond van artikel 5 van die wetten. Bepaald is, dat de bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt met het percentage van de wijziging van het minimumloon. Van die regel wordt met de wijzigingen van dit wetsvoorstel afgeweken, zeker rekening houdend met bedragen, zoals die vanaf 1-1-2005 zouden gelden. Dit artikellid staat toe dat in die zin van de IOAW en IOAZ wordt afgeweken.

Het derde lid maakt het mogelijk in april de bijzondere herberekening toe te passen voor de bedragen op grond van WWIK, zoals voor de normen op grond van de WWB.

Het vierde lid betreft de AOW en ANW-uitkeringen. Op grond van dit wetsvoorstel wordt het bedrag van de vakantie-uitkering verhoogd. Bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel met ingang van 1 april 2005 kunnen de verhoogde vakantie-uitkeringen tijdig in mei worden betaald. Echter de premie voor de ziekenfondsverzekering wordt door de SVB maandelijks ingehouden (op grond van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Zfw) op de uitkering inclusief de opbouw van de vakantie-uitkering. In verband hiermee wordt in het vierde lid geregeld, dat de uitkeringen van de personen, die op 1 april recht op een AOW- of ANW-uitkering hebben worden verhoogd met de verhoging van de vakantie-uitkering met toepassing van de nieuwe berekeningswijze met ingang van 1 januari 2005.

Het vijfde lid betreft de inkomensgarantieregeling alleenstaanden (de zogenoemde kopjesregeling) voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder. Personen die een WW-, WAO-, WAZ-, WAJONG- of ZW-uitkering ontvangen, hebben recht op een verhoging tot het bedrag van het zogenaamde referentie minimumloon, indien de algemene heffingskorting van toepassing is, maar niet de alleenstaande ouderkorting en hun uitkering ten minste gelijk is aan 70% van het minimum(jeugd-)loon (inclusief vakantietoeslag). De bedragen van dit referentie minimumloon (kopjesbedragen) worden overeenkomstig de bedragen genoemd in hoofdstuk 3 van de WWB, op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip herzien. De wijzigingen in dit wetsvoorstel hebben ook invloed op de hoogte van de kopjesbedragen, die bij ministeriële regeling worden bekend gemaakt. Door aan te sluiten bij het eerste lid, wordt ook voor de kopjesregeling bepaald, dat de bedragen in april 2005 eenmalig worden verhoogd. Verder zullen de bedragen met ingang van 1 april 2005 worden aangepast aan het gewijzigde netto minimumloon in de zin van de WWB.

Artikel XI (inwerkingtreding)

Deze wet treedt in werking op 1 april 2005. De wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 van de tarieftabel van artikel 2.10 en de grens voor de ouderenkorting werken terug tot en met 1 januari 2005. De wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving werken door in de berekening van de vakantie-uitkeringen en het aandeel aanspraak vakantiebijslag per maand over het gehele jaar 2005. Om die reden wordt voorgesteld de onderdelen van deze wet die betrekking hebben op de berekening van de vakantie-uitkeringen en het aandeel aanspraak vakantiebijslag per maand terug te laten werken tot en met 1 januari 2005. In mei en juni worden de eerste vakantie-uitkeringen uitbetaald, voor de uitvoeringspraktijk is het van groot belang dat deze wet op dat moment in werking is getreden.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Kamerstukken II, 2004/05, 29 800 XV, nr. 52.

Naar boven