30 000
Kerncentrale Borssele

nr. 171
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2005

Bij brief van 3 november jl. heeft de commissie VROM mij verzocht de Kamer te informeren over de wijze waarop de motie Samsom c.s. (30 000, nr. 8) inzake het desnoods vertrouwelijk aan de Kamer ter beschikking stellen van het ECN-rapport over financiële aspecten van de bedrijfsvoering van de kerncentrale Borssele en het advies van de Landsadvocaat over juridische sluitingsopties, wordt uitgevoerd. Hierbij zend ik u de gevraagde reactie en tevens informeer ik u over de stand van zaken van de in april toegezegde acties met betrekking tot de kerncentrale Borssele en het traject naar een duurzame energiehuishouding.

Motie Samsom

Op 1 juli jl. heeft de Tweede Kamer met algemene stemmen een motie (TK, 30 000, nr. 8) aangenomen waarin zij constateert dat artikel 68 van de Grondwet het kabinet verplicht aan de Staten-Generaal inlichtingen te verstrekken en dat het kabinet slechts met een beroep op het staatsbelang aan deze verplichting kan ontkomen en waarin zij het kabinet verzoekt de Tweede Kamer het advies van de Landsadvocaat en het rapport van het ECN met betrekking tot de eventuele sluiting van de kerncentrale Borssele, desnoods vertrouwelijk, ter beschikking te stellen.

De Tweede Kamer heeft hier al een aantal keer eerder om verzocht. Bij brieven van 21 februari (TK, 30 000, nr. 1), 24 februari (TK, 30 000, nr. 3), 9 maart (TK, 30 000, nr. 4), 3 juni (TK, 30 000, nr. 6) en 16 juni (TK, 30 000, nr. 7) jl. is aan de Tweede Kamer meegedeeld na overleg in het Kabinet besloten is om de genoemde rapporten niet aan de Tweede Kamer ter beschikking te stellen, ook niet vertrouwelijk. De motivatie was de volgende. De kwestie rond de eventuele sluiting van Borssele bevindt zich nog in de fase van besluitvorming. Om de positie van de Staat niet te schaden wil het Kabinet de rapporten niet ter beschikking stellen. Ook heb ik aangegeven dat de essentie van het resultaat van de uitgevoerde studies is gevat in mijn notitie «Bedrijfsduur kerncentrale Borssele», die als bijlage bij mijn brief van 29 april jl. (TK, 30 000, nr. 5) aan de Tweede Kamer is verzonden.

Zowel de eerdere verzoeken van de Tweede Kamer als het verzoek in de motie zijn beoordeeld in het kader van de inlichtingenplicht zoals verwoord in artikel 68 van de Grondwet. In zijn notitie van 21 januari 2002 (TK, 28 362, nr. 2) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn opvatting gegeven over de betekenis van artikel 68 van de Grondwet, dat luidt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»

In de notitie wordt gesteld dat het wegens strijd met het belang van de Staat geheel niet verstrekken van inlichtingen in het algemeen gesproken aan de orde zal kunnen zijn als de informatieverstrekking de eenheid van de Kroon in gevaar zou brengen, de veiligheid van de staat zou schaden, vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens of bijzondere persoonsgegevens betreft en persoonlijke beleidsopvattingen in interne stukken betreft. In de BZK-notitie wordt ook aangegeven dat het tijdstip van verstrekking van de gevraagde gegevens een rol kan spelen. Het is denkbaar dat op het moment dat de gegevens worden gevraagd de verstrekking daarvan in strijd wordt geoordeeld met het belang van de staat, bijvoorbeeld omdat de verstrekking bestaande onderhandelingen zou kunnen doorkruisen, maar dat tegen verstrekking van die gegevens op een later tijdstip geen bezwaar bestaat. Veelal wordt in een dergelijk geval genoegen genomen met de motivering voor latere verstrekking.

In mijn eerdere brieven aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de beslissing op een verzoek om het ter beschikking stellen van de onderzoeksrapporten met betrekking tot de kerncentrale Borssele mogelijk wel positief zal zijn als de besluitvorming in een verdere fase is en de positie van de Staat niet meer in het geding is in mogelijke juridische vervolgstappen.

Naar aanleiding van de motie en overeenkomstig de desbetreffende kabinetsafspraak (zie blz 3 van de BZK-notitie) heb ik deze aangelegenheid wederom in de Ministerraad aan de orde gesteld.

Zoals verwoord in antwoorden op kamervragen van het lid Koopmans over de wijze van sanering van grindgaten langs de Midden-Limburgse Maas (Kamervragen met antwoord 2003–2004, nr. 286) is het een algemene beleidslijn om adviezen van de Landsadvocaat niet aan de Tweede Kamer ter inzage aan te bieden. Het advies van de Landsadvocaat, dat op (11 juni 2004 en) 22 december 2004 is uitgebracht aan de Afdeling Straling, Nucleaire en Bioveiligheid van de Directie Stoffen, Afvalstoffen, Straling van het Ministerie, is een intern advies opgesteld met het oog op ambtelijke beleidsvoorbereiding. Het advies is totstandgekomen in de vertrouwelijke relatie tussen de Landsadvocaat en de Staat als cliënt en bevat informatie, welke niet losgemaakt kan worden van het belang van de Staat als mogelijke procespartij in juridische gedingen dan wel in onderhandeling met derden en andere wederpartijen. Openbaarmaking van dit advies kan daarom de procespositie van de Staat jegens belanghebbende derden in het onderhavige dossier maar ook in mogelijk toekomstige civielrechtelijke rechtszaken en bestuursrechtelijke procedures onevenredig nadeel berokkenen. Afgezien van de vertrouwelijke relatie tussen advocaat en cliënt gaat eenzelfde redenering op voor het rapport van ECN d.d. 7 december 2004.

Het bijzondere belang van de vertrouwelijkheid van interne (juridische) adviezen, in het bijzonder ook die van de Landsadvocaat, wordt ook uitdrukkelijk onderschreven door de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Noch op grond van de Algemene wet bestuursrecht, noch op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, hoeven dergelijke stukken te worden overgelegd respectievelijk openbaar te worden gemaakt (zie bijv. ABRS 24 april 1998, JB1998-145; vgl. ook recent ABRS 3 augustus 2005, nr 200409224/1).

Het Kabinet wijst het verzoek van de Tweede Kamer zoals verwoord in de motie dan ook af en ik voeg daaraan nogmaals toe dat de beslissing mogelijk wel positief zal zijn als de besluitvorming rond de mogelijke sluiting van de kerncentrale Borssele in een verdere fase is en de positie van de Staat niet meer in het geding is in mogelijke juridische vervolgstappen.

Acties met betrekking tot de kerncentrale Borssele en het traject naar een duurzame energiehuishouding

De in mijn brief van 29 april jl. (30 000, nr.5) toegezegde nadere analyse van de consequenties van sluiten eind 2013 dan wel open houden van de kerncentrale Borssele wordt één dezer dagen afgerond. In de uitgevoerde analyse worden de consequenties op systematische wijze onderzocht en voor zover mogelijk gekwantificeerd. De situatie waarbij de bedrijfsvoering wordt voortgezet is in de analyse beoordeeld ten opzichte van de situatie waarbij de kerncentrale, conform het regeerakkoord, eind 2013 sluit.

In de afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met EPZ, Essent en Delta over een pakket aan extra inspanningen voor een duurzame energiehuishouding. Het overleg is thans nog gaande in een constructieve sfeer. De resultaten van dit overleg worden in een juridische overeenkomst neergelegd.

Nog voor het einde van dit jaar zal ik een brief aan de Tweede Kamer sturen waarin het resultaat van de toegezegde acties wordt gepresenteerd.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Het eerder onder kamerstuk 30 000, nr. 64 komt hierbij te vervallen.

Naar boven