30 000
Kerncentrale Borssele

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 augustus 2005

Op 22 juni jl. heeft een algemeen overleg met de Vaste Commissie voor VROM plaatsgevonden over de toekomst van de Kerncentrale Borssele (KCB) (kamerstuk 30 000, nr. 14). Tijdens dit debat heb ik een aantal toezeggingen gedaan, waarover ik de Tweede Kamer schriftelijk zou informeren.

In deze brief wil ik nader ingaan op de juridische (on)mogelijkheden van de sluiting van de KCB in relatie tot een algeheel wettelijk verbod van het opwekken van energie door middel van kernsplijting, de internationale aspecten van het OSPAR verdrag in relatie tot de opwerking van opgebrande splijtstof en het overleg dat heeft plaatsgevonden tussen EPZ, als eigenaar van KCB, en een ambtelijke delegatie van VROM over de eventuele terugkeer van plutonium naar Nederland, afkomstig uit opgewerkte splijtstof van de KCB.

Sluiting kerncentrale Borssele in relatie tot wettelijk verbod nieuwe kerncentrales

In de notitie «Bedrijfsduur kerncentrale Borssele», behorende bij mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 april jl.1 heb ik uiteengezet dat sluiting van de KCB of het verbieden van de oprichting van nieuwe kerncentrales alleen via wetgeving kan worden afgedwongen. Concreet zijn er vier mogelijkheden met betrekking tot de sluiting van de KCB en het verbieden van de oprichting van nieuwe kerncentrales:

1. KCB open, nieuwe kerncentrales mogelijk;

2. KCB open, nieuwe kerncentrales niet mogelijk;

3. KCB dicht, nieuwe kerncentrales mogelijk;

4. KCB dicht, nieuwe kerncentrales niet mogelijk.

Voor optie 1 is geen wetgeving nodig (huidige situatie). In de hierboven genoemde notitie is aannemelijk gemaakt dat optie 3 toetsing in rechte niet zal doorstaan. Ook is daarin toegelicht dat optie 4 toetsing in rechte naar alle waarschijnlijkheid wel zal doorstaan, mits dit gepaard zal gaan met een omvangrijke schadevergoeding. Optie 2 is nog niet eerder uitgewerkt, omdat de vraag zich tot nu toe toespitst op het eventueel sluiten van de KCB. Voor de volledigheid wordt optie 2 hieronder toch uitgewerkt.

Een wet die commerciële productie van kernenenergie om redenen van milieu en veiligheid verbiedt, zal, zoals in hiervoor genoemde notitie is uiteengezet, toetsing in rechte waarschijnlijk doorstaan. Via overgangsrecht kan eerbiedigende werking worden toegekend aan de vóór de nieuwe regeling geldende regeling. Wat rechtmatig was, blijft rechtmatig; een bestaande aanspraak blijft ongewijzigd. Eerbiedigende werking brengt een blijvende scheiding aan tussen de gevallen die zich hebben voorgedaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling en hetgeen zich daarna aandient. Dat kan wenselijk zijn als het aan de nieuwe regeling voorafgaande rechtsregime heeft geleid tot het ontstaan van verwachtingen omtrent het voortduren van situaties. In hoeverre deze verwachtingen gehonoreerd moeten worden, hangt in de eerste plaats af van de vraag of de overwegingen die geleid hebben tot het tot stand brengen van de nieuwe regeling, daartoe de ruimte laten. Voorts spelen het realiteitsgehalte van de verwachtingen en de daarbij betrokken belangen een rol.

In plaats van het toekennen van eerbiedigende werking aan de oude regeling kan de te handhaven regeling ook opnieuw worden vastgesteld als onderdeel van en uitzondering op de nieuwe regeling.

De conclusie is dat het in principe dus mogelijk is voor toekomstige situaties een ander rechtsregime in het leven te roepen dan voor bestaande situaties.

Internationale aspecten OSPAR verdrag in relatie tot opwerking

Begin juli 2003 is een verzoek aan de Landsadvocaat gericht om een «second opinion» over de juridische aspecten van de opwerkingscontracten tussen EPZ en Cogéma in Frankrijk, als uitvoerende partij voor de opwerking. Begin september 2003 is het gevraagde advies ontvangen. In dit advies wordt ook ingegaan op mogelijke internationale verplichtingen voor Nederland ten aanzien van opwerking, waarbij ook het OSPAR verdrag in beschouwing is genomen. Het betreffende advies is eerder als bijlage bij brief van 9 december 20031 aan U aangeboden. In dit advies wordt geconcludeerd dat het betreffende OSPAR besluit geen directe juridische verplichtingen voor Nederland inhoudt. Dit laat onverlet dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan het OSPAR verdrag en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Met de OSPAR Strategie voor radioactieve stoffen geven de verdragspartijen invulling aan die verplichtingen voor radioactieve stoffen. In deze Strategie is afgesproken dat er substantiële en progressieve reducties van de lozingen van radioactieve stoffen bereikt moeten worden voor het jaar 2020. Het uiteindelijke doel is te komen tot concentraties in het milieu die dicht liggen bij het achtergrondniveau voor wat betreft natuurlijk voorkomende radioactieve stoffen en dicht bij nul voor wat betreft kunstmatige radioactieve stoffen. Nederland levert haar bijdrage aan bovengesteld doel. Dit is ook verwoord in het antwoord op vragen van Tweede Kamer Van Velzen, ingezonden op 10 januari 20032.

Terugkeer van plutonium naar Nederland

In april 2005 heeft een ambtelijke delegatie van VROM overlegd met EPZ over de mogelijke terugkeer van plutonium naar Nederland. In dit overleg werd VROM door EPZ onder geheimhouding over de afspraken die zijn gemaakt tussen EPZ en Cogéma over het plutonium, nader geïnformeerd. Wel zijn er aantekeningen van de bijeenkomst opgesteld, die openbaar zijn. Deze zijn als bijlage bij deze brief gevoegd3. Zoals ik reeds in het algemeen overleg van 22 juni jl. heb aangegeven, is niet te verwachten dat het plutonium, afkomstig van opgebrande splijtstof uit de KCB, naar Nederland zal terugkeren.

In de aantekeningen naar aanleiding van het vertrouwelijk overleg wordtgeconstateerd dat het plutonium een bestemming krijgt als brandstof in MOX («Mixed OXide fuel») om in kerncentrales elders te worden ingezet.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 30 000, nr. 5.

XNoot
1

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2003–2004, 25 422, nr. 34.

XNoot
2

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 716.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven