29 998
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (vervallen van de concernfinancieringsregeling)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 8 april 2005

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

Algemeen 1

Financiële consequenties 1

Overgangsregeling 2

Alternatief 3

Administratieve lasten 4

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) ten aanzien van het vervallen van de concernfinanciering.

Ook de leden van de fracties van de PvdA en de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel.

Financiële consequenties

De leden van de CDA-fractie willen in herinnering roepen de redenen waarom de concernfinanciering in de Nederlandse wetgeving is opgenomen. De leden citeren:

«Al jaren valt waar te nemen dat Nederlandse concerns zich bedienen van buitenlandse concernfinancieringsmaatschappijen. Wel betrekkelijk nieuw is dat het bieden van specifieke fiscale regimes aan concernfinancieringsmaatschappijen niet meer alleen door de van oudsher bekende belastingparadijzen geschiedt. Ook sommige geïndustrialiseerde landen met hoog ontwikkelde en gediversifieerde economieën – OESO-lidstaten – zijn ertoe

overgegaan om aantrekkelijke fiscale regelingen op dit terrein te treffen. Deze ontwikkelingen vormen een reden tot bezorgdheid, reeds omdat daardoor op grote schaal belangrijke activiteiten van concernonderdelen uit Nederland zijn verdwenen. Zoals ik hiervoor al aangaf gaat het hierbij om een bedrag in de orde van grootte van 15 mld gulden dat in buitenlandse concernfinancieringsmaatschappijen in ondergebracht. In het belang van de economische ontwikkeling in Nederland, en in het bijzonder voor de positie van Nederland als internationaal financieel centrum, is het noodzakelijk deze ontwikkeling te keren. Hierbij dient te worden bedacht dat het in het buitenland neerslaan van de winst die door de buitenlandse concernfinancieringsmaatschappijen van internationale Nederlandse concerns wordt behaald, leidt tot een uitholling van de belastinggrondslag van de vennootschapsbelasting en dus tot verlaging van de opbrengst.

Conform het advies van de werkgroep stel ik daarom een regeling voor die ertoe strekt om internationaal werkzame concerns op verzoek de mogelijkheid te bieden een reserve te vormen voor de specifieke risico's die samenhangen met het werkzaam zijn als internationaal concern.»1

Deze leden zijn van mening dat deze redenen nog onverkort gelden. Het laten vervallen van de regeling zonder alternatief zal er naar de stellige overtuiging van deze leden toe leiden dat de financieringsactiviteiten buiten Nederland ondergebracht zullen worden. Het komt deze leden voor dat de opmerking in de memorie van toelichting op het huidige wetsvoorstel dat «de omvang van dit gedragseffect en de daarmee gemoeide budgettaire derving thans nog niet goed te overzien valt» getuigt van enige mate van naïviteit. Zij willen van de regering graag weten wat het jaarlijkse budgettaire verlies voor Nederland zal zijn als alle concernfinancieringsactiviteiten, die nu onder de regeling vallen, naar het buitenland verplaatst worden. Zij vragen naar de omvang van het bedrag waarbij gesplitst vermeld wordt het jaarlijkse budgettaire verlies en de opbrengst door de vrijval van de reserve gedurende de overgangstermijn of na afloop van de overgangstermijn. Zij vernemen ook graag hoeveel ondernemingen nog gebruik maken van de concernfinancieringsregeling en hoeveel ondernemingen hun activiteiten inmiddels ondergebracht hebben buiten Nederland. In de overwegingen, opgenomen in de beschikking van de Europese Commissie, worden 59 ondernemingen genoemd die in verband met het openen van de staatssteunprocedure gereageerd hebben.

Overgangsregeling

De regering vermeldt in de memorie van toelichting dat bij het formuleren van het overgangsrecht zoveel als mogelijk is aangesloten bij de tekst van de beschikking, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven wat daarmee bedoeld wordt, met andere woorden waar van de tekst van de beschikking wordt afgeweken.

Bij vrijwillige beëindiging van de reserve voegt de belastingplichtige op verzoek de gevormde reserve in gelijke delen aan de winst toe gedurende een periode van vijf jaar. Deze winst wordt dan belast tegen 10% vennootschapsbelasting. Bij een verplichte beëindiging van de reserve wordt de reserve aan de winst toegevoegd bij het begin van het jaar waarin de reserve verplicht dient vrij te vallen. Deze winst wordt dan belast tegen het normale hoge tarief.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of deze regeling de ondernemingen er niet toe dwingt al ruim voor de einddatum de reserve vrijwillig in gelijke delen aan de winst toe te voegen. Dit houdt in dat de regeling in feite al per 1 januari 2006 wordt afgeschaft hetgeen haaks staat op de door de Europese Commissie toegestane overgangstermijn tot 31 december 2010. Deze leden zijn van mening dat meer recht gedaan wordt aan de overgangsregeling zoals toegestaan door de Europese Commissie als bij beëindiging van de concernfinancieringsregeling de dan nog aanwezige reserve tegen het 10% tarief belast wordt. Deze leden hebben begrepen dat de Europese Commissie welwillend zou staan tegenover het toestaan van een dergelijke regeling als de Nederlandse regering daarom zou vragen. Deze leden ontvangen graag een reactie hierop.

De leden van de PvdA-fractie hebben ten aanzien van het overgangsrecht nog de volgende vragen. Voorgesteld wordt om een overgangsrecht vast te stellen voor belastingplichtigen die op 11 juli 2001 onder de CFM-regeling vielen. Op 5 december 2002 echter is pas – naar aanleiding van besprekingen in de Ecofin-Raad – in een besluit vastgelegd dat per die datum geen nieuwe aanvragen meer in behandeling worden genomen. Wat zijn de consequenties voor de bedrijven die tussen 11 juli 2001 en 5 december 2002 de CFM-regeling zijn gaan toepassen? Hoeveel bedrijven zijn dat?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom zij niet de vrijheid genomen heeft een betere overgangsregeling te ontwerpen. In hoeverre heeft de Nederlandse regering binnen Europees verband aangedrongen op een betere (overgangs)regeling?

Waarom heeft de regering niet gekozen voor een overgangsregime waarin het restant van de reserve na afloop van de beschikking in vijf jaar zou worden afgebroken of waar de resterende reserve bij afloop van het regime tegen een bijzonder tarief zou vrijvallen?

Waarom is voor degenen die voor 11 juli 2001 hun verzoek hadden ingediend, maar daarop voor die datum geen reactie van de inspecteur hadden gehad, niet evenzeer een gerechtvaardigde verwachting ontstaan die een op dit punt soepeler overgangsregeling had kunnen rechtvaardigen?

Het wetsvoorstel laat formeel nog slechts drie jaar om te trachten de reserve via belaste respectievelijk onbelaste onttrekkingen op nihil te krijgen voordat de tienjaarsperiode om is. Wordt er gekozen voor de vrijwillige vrijval van artikel 15b, zesde lid, Wet Vpb, dan blijft het zaak de reserve bij het eind van de termijn op de nihil te hebben, omdat anders niet alleen het restant tegen het normaal tarief wordt belast, maar ook de eerdere vrijwillige onttrekkingen alsnog van een additionele heffing van 25% wordt bezien (artikel 15b, zevende lid, Wet Vpb). Is dit de bedoeling geweest? Is een verduidelijking of een aanpassing hier op zijn plaats? Waarom is het tarief niet verlaagd naar 21,5%, omdat het Vpb-tarief ook verlaagd is?

Alternatief

Uit wat de leden van de CDA-fractie hiervoor al hebben opgemerkt moge blijken dat deze leden, gezien de doelstelling van de regeling, het vervallen van de regeling buitengewoon betreuren. De afgelopen tijd hebben deze leden samen met leden van andere fracties dan ook bij diverse algemeen overleggen maar ook tijdens plenaire vergaderingen de regering opgeroepen te komen met een alternatieve regeling waardoor de ondernemingen niet gedwongen worden hun concernfinancieringsactiviteiten te verplaatsten naar het buitenland. Ze hebben daarbij gewezen op het opnemen van een aparte rentebox in de wet. In dat kader hebben zij gezien de reikwijdte van de regeling die ook immateriële activa omvat, ook gepleit voor het invoeren van een royaltybox. Deze leden vragen de regering met klem zeer spoedig te komen met voorstellen op dat punt en niet te wachten op de wat bredere herziening van de wet op de vennootschapsbelasting. Het is de leden van de CDA-fractie gebleken dat de ontwikkelingen op fiscaal gebied in andere landen niet stil zijn blijven staan. Zo heeft bijvoorbeeld België zijn regime voor de coördinatiecentra aangepast. Deze leden zouden het op prijs stellen als de regering een overzicht zou kunnen geven van tegemoetkomende regimes dan wel faciliteiten in andere landen die de toets van de schadelijke belastingconcurrentie (hebben) kunnen doorstaan en tevens niet aangemerkt kunnen worden als ongeoorloofde staatssteun.

De leden van de VVD-fractie hechten er groot belang aan dat er een alternatieve regeling komt. In België is dit bijvoorbeeld al het geval. Wordt dit meegenomen in de voorstellen voor de Vpb 2007?

Administratieve lasten

Het verbaast de leden van de CDA-fractie geenszins dat de afschaffing van de concernfinancieringsregeling leidt tot een afname van de administratieve lasten van de bedrijven in Nederland. Deze leden hebben evenwel, eufemistisch uitgedrukt, geen bezwaar tegen een administratieve last van € 100 000, als daarmee op enigerlei wijze deze activiteiten voor Nederland behouden blijven.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

De adjunct-griffier van de commissie,

Vente


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD). Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (algemeen), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), De Ruiter (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Van Bommel (SP), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD).

XNoot
1

Tweede Kamer der Staten-Generaal – Vergaderjaar 1995–1996 Kamerstuk 24 696 nr. 3 Memorie van toelichting. Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur SEF/87.

Naar boven