29 998
Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (vervallen van de concernfinancieringsregeling)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

De concernfinancieringsregeling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de wet) biedt de mogelijkheid een reserve te vormen voor de specifieke risico's die zijn verbonden aan het internationaal opereren van in Nederland gevestigde ondernemingen. Het gaat daarbij om risico's die verband houden met interne financieringsactiviteiten, het houden van deelnemingen en het drijven van ondernemingen met behulp van vaste inrichtingen buiten Nederland. Omdat de concernfinancieringsregeling (CFM-regeling) in Ecofin-verband is aangemerkt als schadelijke belastingconcurrentie en door de Europese Commissie is aangemerkt als verboden staatssteun wordt voorgesteld deze regeling te laten vervallen.

Dit wetsvoorstel strekt daartoe. Daarnaast strekt het wetsvoorstel ertoe om overgangsrecht vast te stellen.

2. Vervallen concernfinancieringsregeling en vaststellen overgangsregeling

De Europese Commissie heeft Nederland bij schrijven van 11 juli 2001 in kennis gesteld van haar besluit om een formele onderzoeksprocedure in te leiden inzake de verenigbaarheid van de CFM-regeling met het gemeenschapsrecht. Bij beschikking van 17 februari 2003, nr. C (2003) 568 definitief (PbEG L 180), heeft de Commissie geoordeeld dat de CFM-regeling onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Wel biedt de beschikking de mogelijkheid om een overgangsregeling te treffen voor bestaande begunstigden. De beschikking is als bijlage bij deze memorie opgenomen1.

Parallel aan dit traject hebben besprekingen plaatsgehad in de Ecofin-Raad inzake de bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie binnen de Europese Unie. De uitkomsten van deze besprekingen zijn door Nederland vormgegeven via het besluit van 5 december 2002, nr. DGB2002/5635M, dat inhoudt dat per die datum geen nieuwe aanvragen meer in behandeling worden genomen.

Het onderhavige voorstel van wet geeft uitvoering aan de genoemde beschikking van de Europese Commissie door de CFM-regeling per 12 juli 2001 in te trekken. Er dient te worden aangesloten bij de datum van 12 juli 2001 omdat de Europese Commissie per 11 juli de staatssteunprocedure die heeft geresulteerd in de genoemde beschikking, heeft ingeleid.

Naast het intrekken van de CFM-regeling strekt het wetsvoorstel ertoe om overgangsrecht vast te stellen voor belastingplichtigen die op 11 juli onder de CFM-regeling vielen. Deze bestaande begunstigden dienen op 11 juli te voldoen aan de criteria van artikel 15b van de wet. Met andere woorden: zij hebben ofwel uiterlijk op 11 juli 2001 een beschikking gekregen, ofwel konden er uiterlijk op 11 juli 2001 op basis van een toezegging van de inspecteur op vertrouwen dat zij een reserve in de zin van de CFM-regeling konden vormen.

Het overgangsrecht houdt in dat deze belastingplichtigen gedurende de looptijd van hun beschikking (10 jaar) doch tot uiterlijk 1 januari 2011 gebruik kunnen blijven maken van de CFM-regeling, onder meer door te doteren aan de concernfinancieringsreserve. Bij het formuleren van het overgangsrecht is zoveel als mogelijk aangesloten bij de tekst van de beschikking.

3. Vrijval reserve na afloop overgangstermijn

In artikel 15b van de wet zijn enkele bepalingen opgenomen die regelen op welke wijze de reserve wordt beëindigd. Dit kan op vrijwillige of verplichte wijze plaatsvinden. Het zesde lid regelt de vrijwillige beëindiging. In dit geval voegt de belastingplichtige op verzoek de gevormde reserve in gelijke delen aan de winst toe gedurende een periode van vijf jaar. Het zevende lid, waar eveneens een vrijval van de reserve is geregeld, is imperatief. Indien het lichaam ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten of niet langer voldoet aan de in het eerste lid van artikel 15b van de wet of de door de inspecteur gestelde voorwaarden, wordt de reserve toegevoegd aan de winst bij het begin van het jaar waarin die omstandigheid zich voordoet.

Omdat de regeling vervalt, bestaat er op het tijdstip waarop de bestaande begunstigden geen beroep meer kunnen doen op de overgangsregeling, geen wettelijke basis meer voor de reserve. Dit betekent dat de op dat tijdstip nog aanwezige reserve vrijvalt in de winst van dat jaar en in de heffing wordt betrokken tegen het tarief van artikel 22 van de wet. Dit geldt ook indien de belastingplichtige eerder reeds heeft gekozen voor een vrijwillige beëindiging en de periode van vijf jaar nog niet is verstreken.

4. Budgettaire aspecten

Voor de raming van de budgettaire effecten is van belang dat in bijzondere situaties, waaronder begrepen de situatie dat een maatregel betrekking heeft op internationaal mobiele grondslagen, rekening zal moeten worden gehouden met te verwachten gedragseffecten.

Geïsoleerd bezien, dat wil zeggen zonder rekening te houden met gedragseffecten, zou het voorstel op termijn een budgettaire opbrengst genereren. Resultaten van concernfinancieringsmaatschappijen die thans nog op de voet van de begunstigende regeling van artikel 15b van de wet worden belast, zullen in de toekomst immers op reguliere wijze in de vennootschapsbelastingheffing worden betrokken. Daar staat tegenover dat het voorstel er naar verwachting toe zal leiden dat concernfinancieringsactiviteiten naar het buitenland worden verplaatst, met als gevolg dat de daarmee te behalen resultaten volledig aan de Nederlandse vennootschapsbelastingheffing worden onttrokken. De omvang van dit gedragseffect en de daarmee gemoeide budgettaire derving valt thans nog niet goed te overzien. Er zal echter rekening mee moeten worden gehouden dat het voorstel op termijn per saldo een budgettaire derving tot gevolg zal hebben. Voor de eerstkomende jaren kan niettemin worden aangenomen, mede gelet op de voorgestelde overgangsregeling, dat de budgettaire effecten van het voorstel beperkt zullen zijn.

5. Administratieve lasten en uitvoeringskosten

De CFM-regeling wordt door een beperkt aantal bedrijven toegepast. Het afschaffen van de CFM-regeling leidt tot een afname van de administratieve lasten voor bedrijven met een bedrag van € 100 000. Vanwege het beperkte aantal bedrijven dat de CFM-regeling toepast, heeft dit wetsvoorstel geen belangrijke effecten op de uitvoeringskosten.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel I regelt dat de CFM-regeling van artikel 15b van de wet en de verwijzingen naar dat artikel vervallen.

Artikel II

Artikel II regelt het overgangsrecht voor belastingplichtigen die op 11 juli 2001 onder de CFM-regeling vielen. Deze bestaande begunstigden kunnen van de CFM-regeling gebruik maken tot uiterlijk 10 jaar na de datum waarop de reserve voor het eerst kon worden gevormd of 1 januari 2011 als die datum eerder is.

Artikel III

Artikel III regelt de inwerkingtreding van de onderhavige wet. Deze wet werkt terug tot en met 12 juli 2001.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven