29 992
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Mededingingswet en de Telecommunicatiewet vanwege de inwerkingtreding van de Wet van 9 december 2004 tot wijziging van de Mededingingswet in verband met het omvormen van het bestuursorgaan van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2005, ...) (Reparatiewet NMa-ZBO)

nr. 81
VERSLAG

Vastgesteld 11 maart 2005

De vaste commissie voor Economische Zaken2 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

• Inleiding 1

• ZBO-status 1

• Voortbestaan Dte 2

• Waterleidingbedrijven 2

• Artikelsgewijs 2

Inleiding

De leden van de fractie van het CDA en de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel.

ZBO-status NMa

De leden van de CDA-fractie merken op dat in reactie op de motie Heemskerk de minister van Economische Zaken het rapport «Visie op Markttoezicht» heeft uitgebracht. Tijdens het algemeen overleg3over dit rapport is onder meer uitgebreid gesproken over de wenselijkheid van toekenning van de status van zelfstandig bestuursorgaan (hierna: ZBO-status) aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa). Door verschillende fracties werd bepleit dat de NMa onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid zou moeten blijven. Deze discussie is nog niet afgerond. De Tweede Kamer is thans in afwachting van de door de minister van Economische Zaken tijdens het algemeen overleg toegezegde brief, waarin onder meer de positie van de toezichthouder NMa aan de orde zal komen.

Wanneer kan bedoelde brief tegemoet worden gezien? Is de regering bereid gehoord de discussie tijdens het algemeen overleg af te zien van het in werking laten treden van de NMa-ZBO-wet totdat de discussie met het parlement over dit onderwerp is afgerond? Zo nee, waarom niet?

Voortbestaan Dte

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over de Dte. Hoe wordt het voortbestaan van de Dte als kamer binnen de NMa gewaarborgd? Kan de Raad van Bestuur van de NMa straks gaan besluiten om de Dte op te heffen? Kan de Raad van Bestuur van de NMa na het aannemen van de Wet NMa-ZBO zelfstandig prioriteiten te stellen ten aanzien van de personeelscapaciteit die wordt ingezet op de diverse sectoren? Kortom, kan de Raad van Bestuur zelfstandig besluiten om personeelscapaciteit over te hevelen van de Dte naar het algemeen mededingingstoezicht?

Waterleidingbedrijven

In de recent gewijzigde Waterleidingwet is in artikel 3p onder meer een regeling opgenomen omtrent een aansluit- en leveringsplicht van een waterleidingbedrijf. Het waterleidingbedrijf beschikt over een publiek monopolie. Artikel 3p heeft tot doel de afnemers te beschermen tegen dit monopolie van het waterleidingbedrijf. Genoemd artikel kan daarom, zo stellen de leden van de CDA-fractie, worden beschouwd als een bijzondere regeling die uitwerking geeft aan het algemeen geformuleerde artikel in de Mededingingswet dat misbruik van monopolies verbiedt. Het lijkt dan ook logisch dat het toezicht op deze in de Waterleidingwet opgenomen «mededingingsrechtelijke regeling» wordt opgedragen aan de NMa. In hoeverre is de NMa thans op grond van de Mededingingswet betrokken bij het toezicht op de naleving van artikel 3p Waterleidingwet? In hoeverre volgt uit het door de NMa-ZBO-wet gewijzigde inmiddels vastgestelde, doch nog niet in werking getreden artikel 5 dat de NMa toezicht zal houden op het bepaalde in artikel 3p Waterleidingwet? Is de regering bereid de NMa uitdrukkelijk te belasten met het toezicht op de naleving van dit artikel in de Waterleidingwet? Hoe staat de regering tegenover het instellen van een specifieke kamer bij de NMa voor het houden van toezicht op het monopolie van de waterleidingbedrijven?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van Bestuur van de NMa op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet de bevoegdheid krijgt tot het geven van bindende aanwijzingen tot naleving van de wet. Hoe staat de regering tegenover toekenning aan de Raad van Bestuur van de NMa van een bevoegdheid tot het geven van een bindende aanwijzing tot naleving van de Mededingingswet?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel D

In artikel 26b van de Elektriciteitswet 1998 is opgenomen dat de minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling regels kan stellen over de door de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (hierna: Dte) op grond van artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998 vast te stellen tariefstructuren en technische voorwaarden. In het Nederlands Tijdschrift voor Energierecht wordt in het artikel «De I&I-wet; een persoonlijke interventie»1 zeer scherpe kritiek geuit op deze aan de minister van Economische Zaken toegekende bevoegdheid. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering te reageren op deze scherpe kritiek. Bestudering van de door de minister van Economische Zaken op grond van artikel 26b van de Elektriciteitswet 1998 vastgestelde regels maakt duidelijk dat in de ministeriële regeling een groot aantal voor netbeheerders en afnemers wezenlijke onderwerpen worden geregeld. Zo wordt onder meer het zogeheten N-1 principe voor netten bedreven op spanningsniveaus van 110 kV tot 220 kV afhankelijk gesteld van het oordeel van de netbeheerders. Ook bevat de ministeriële regeling de nodige gedetailleerde regels over compensatie bij ernstige storingen van de elektriciteitsvoorziening. Zouden dergelijke regels niet op een hoger niveau een regeling moeten krijgen? Pleit de inhoud van de door de minister van Economische Zaken vastgestelde ministeriële regeling er juist niet voor dat bedoelde onderwerpen een regeling bij algemene maatregel van bestuur zouden moeten krijgen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de regering bereid de bepaling in artikel 36, lid 5 en 6 in de NMa-ZBO-wet te handhaven onder het schrappen van zijn in artikel 26b van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen bevoegdheid tot het stellen van regels bij ministeriële regeling?

Artikel II, onderdeel H

Representatieve organisaties spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van de wet, merken de leden van de fractie van het CDA op. Dit brengt met zich mee dat representatieve organisaties de mogelijkheid moeten hebben te participeren in procedures waarbij de belangen van de door representatieve organisaties vertegenwoordigde achterban zijn betrokken. Dit betekent onder meer dat representatieve organisaties moeten kunnen deelnemen aan procedures bij de burgerlijke rechter die betrekking hebben op de door de minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling vastgestelde regels omtrent uitgangspunten die bij de vaststelling van tariefstructuren en technische voorwaarden in acht moeten worden genomen. Is de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, bereid genoemde procedurele voorziening te handhaven met betrekking tot de door hem vast te stellen ministeriële regelingen bevattende regels over de door de directeur van de Dte vast te stellen tariefstructuren en voorwaarden?

Onderdelen van zowel artikel I als II

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom het noodzakelijk is om alle verwijzingen naar de Dte en de directeur van de Dte te schrappen. Deze leden missen ook de onderbouwing hiervoor in de toelichting. Kan de regering hierop ingaan?

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Hofstra

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Abusievelijk zijn de Nota naar aanleiding van het Verslag (ondernummer 6) en de Nota van Wijziging (ondernummer 7) op een eerder moment gepubliceerd, terwijl het Verslag in de volgorde van de schriftelijke voorbereiding vooraf gaat aan de Nota naar aanleiding van het Verslag.

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Jonker (CDA).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Weekers (VVD), Van Dijk (CDA).

XNoot
3

Visie markttoezicht, Kamerstuknummer 29 800 XIII, nr. 36, Algemeen Overleg d.d. 26 januari 2005, Kamerstuknummer 29 960, nr. 54.

XNoot
1

Nederlands Tijdschrift voor Energierecht, jaargang 3, nr. 6, paragraaf 2 door mr. V.P. Aarts.

Naar boven