29 989
Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten, houdende regels inzake de kwaliteit van werkzaamheden in het milieubeheer en de integriteit van de daarbij betrokken uitvoerders

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDIG VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 juli 2005

1. Algemeen

Op 30 maart 2005 heeft de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, verslag van haar bevindingen uitgebracht. Met deze nota geeft de regering haar reactie op het verslag. Tegelijkertijd met deze nota wordt de Tweede Kamer een nota van wijziging inzake het wetsvoorstel aangeboden, voor het merendeel naar aanleiding van vragen en opmerkingen in het verslag.

Blijkens het verslag hebben de leden van de fracties van de PvdA en de SP verheugd en de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De vragen en opmerkingen getuigen van een positief-kritische houding ten opzichte van het wetsvoorstel. De door de fractieleden gestelde vragen zal ik hieronder beantwoorden, uitgaande van de opbouw van het verslag.

2. Aanleiding voor het wetsvoorstel

Volgens de leden van de VVD-fractie is de noodzaak voor de reikwijdte van het wetsvoorstel onvoldoende aangetoond. Een gedegen analyse van de omvang en urgentie van de uitvoeringsproblemen (milieuhygiënische incidenten) op andere milieubeleidsvelden dan het bodembeheer ontbreekt. Deze leden, die deze analyse graag tegemoet zien, vragen verder of ik daarbij kan aangeven voor welke beleidsvelden binnen de Wet Milieubeheer, afgezien van bodembeheer, op korte termijn uitvoeringsbesluiten met kwaliteitseisen zullen worden opgesteld. Volgens de SP-fractie zou de reikwijdte van het voorstel juist veel breder mogen zijn.

Primair ligt de aanleiding voor het wetsvoorstel in de problematiek bij het bodembeheer maar ook op andere milieubeleidsvelden bestaan vergelijkbare problemen. De memorie van toelichting gaat daar nader op in. Het is dus niet uitgesloten dat ook op andere beleidsvelden van het milieubeheer een kwaliteits- en integriteitstekort bestaat of in de toekomst gaat ontstaan. Het rapport «Slibgevaar» wijst bijvoorbeeld op meerdere voorvallen waarbij aan activiteiten van milieuadviesbureaus zoals het geven van adviezen en het uitvoeren van metingen, getwijfeld kan worden. Daarbij gaat het niet alleen om activiteiten in het bodembeheer, ook op andere milieubeleidsvelden blijken al dan niet bewust fouten te worden gemaakt. In het algemeen blijkt vaker kritiek op de kwaliteit en onderbouwing van producten van adviesbureaus. Volgens het rapport zijn er voldoende redenen voor twijfel aan de onafhankelijkheid van advies- en onderzoeksbureaus1. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om eventuele toekomstige problemen op andere milieubeleidsvelden relatief snel en effectief op te lossen. Dat laat overigens onverlet dat alvorens een uitvoeringsbesluit voor een bepaald milieubeleidsveld wordt vastgesteld eerst onderzocht zal worden of, en zo ja in welke vorm, overheidsregulering effectief, efficiënt en proportioneel is. Van belang is verder op te merken dat het wetsvoorstel ook zijn waarde kan hebben in de gevallen waarbij niet zozeer sprake is van problemen in de uitvoering maar er wel behoefte bestaat aan een wettelijke regeling waarmee zelfregulering, zoals certificatie of accreditatie, bestuurlijk vorm kan worden gegeven. Volgens het kabinet dient wetgeving die niet voorziet in een aanwijzingsbevoegdheid voor certificerende instellingen, te worden aangepast. Indien op grond van een wettelijke regeling rechtsgevolgen worden verbonden aan certificaten, dient de overheid volgens het kabinet toezicht te houden op de betrouwbaarheid van de betreffende beoordelingsactiviteiten.2 Om daaraan inhoud te geven dienen certificerende instellingen altijd te worden aangewezen (of erkend) door de minister. Alleen dan kan namelijk bestuurlijk worden ingegrepen bij niet goed functionerende instellingen. Op alle milieubeleidsvelden komen wettelijke regelingen voor die rechtsgevolgen verbinden aan het bezit van een certificaat. De mogelijkheid voor de minister om de certificerende instellingen aan te wijzen (te erkennen) en dus ook de mogelijkheid om bij disfunctioneren in te grijpen, ontbreken tot nu toe echter. Gelet op het kabinetsstandpunt is het dan ook noodzakelijk om voor het milieubeheer een breed toepasbare grondslag te creëren voor het aanwijzen of erkennen van certificerende instellingen. Het wetsvoorstel dat daarin voorziet biedt tevens een basis om certificatieregelingen bestuurlijk en juridisch op een meer eenduidige wijze vorm te geven. Op dit moment bevat de milieuregelgeving diverse certificatieregelingen die zeer verschillend zijn vorm gegeven. Met behulp van het wetsvoorstel kan dit worden rechtgezet.

Op dit moment zijn er geen plannen om naast het bodembeheer ook voor andere milieubeleidsvelden uitvoeringsbesluiten met kwaliteitseisen vast te stellen. Wel zullen bestaande regelingen die gebruik maken van certificatie of accreditatie worden aangepast zodat deze in overeenstemming worden gebracht met de uitgangspunten van het kabinetsbeleid.

3. De inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de wettelijke eisen alleen aan privaatrechtelijke organisaties, of ook aan publiekrechtelijke organisaties gesteld worden. Als dit tweede het geval is, vallen de VROM Inspectie en het RIVM bijvoorbeeld hier dan ook onder? Verder vragen deze leden of de regering in VBTB termen kan aangeven wat het beoogde doel is van dit wettelijk kader. Welke resultaten worden verwacht en wanneer wordt er geëvalueerd of deze wettelijke eisen ook daadwerkelijk effect hebben op de naleving van milieuregels?

De leden van de VVD-fractie benadrukken dat, voordat uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld, steeds gekeken moet worden of deze vorm van overheidsregulering wel efficiënt en proportioneel is. Verder merken deze leden op dat kwaliteitseisen voor intermediaire organisaties niet beperkend mogen werken voor het ontwikkelen van nieuwe methoden en technieken -en dus geen remmende werking mogen hebben op de innovatiekracht van de betreffende sector.

Dezelfde leden verzoeken de regering aan te geven hoe de colleges van deskundigen worden samengesteld, hoe de afstemming met de markt in de praktijk vorm krijgt en hoe wordt vastgesteld dat het moment is aangebroken dat actualisatie van een richtlijn noodzakelijk is.

De leden van de SP-fractie merken op dat de positie van de Raad voor Accreditatie niet onafhankelijk is, in die zin dat zij verdient aan de hoeveelheid afgegeven keurmerken. De stappen die nu worden gezet wat betreft de transparantie en communicatie zien deze leden dan ook met belangstelling tegemoet.

Het wetsvoorstel biedt een basis voor het stellen van eisen voor werkzaamheden die zowel door private als publieke organisaties uitgevoerd kunnen worden. Activiteiten ter uitvoering van een wettelijke taak, zoals het toezicht door de VROM-Inspectie, vallen daar buiten. Of de eisen ook kunnen gelden voor werkzaamheden van het RIVM hangt af van het desbetreffende uitvoeringsbesluit. Op voorhand kan dit niet worden uitgesloten maar het ligt niet voor de hand.

In VBTB-termen gesproken valt het wetsvoorstel in beleidsartikel 10: «Verbeteren nationale milieukwaliteit». In dit begrotingsartikel ligt het accent op duurzaam gebruik van bodem- en watersystemen. Voor het duurzaam bodembeheer is in 2004 als operationele doelstelling geformuleerd: «Publicatie van het ontwerpbesluit Kwaliteitsborging bodembeheer en bijbehorende regeling». Het resultaat wordt nog dit jaar verwacht. Verwacht wordt dat van dit besluit met bijbehorende regeling een flinke kwaliteits- en integriteitsimpuls uitgaat hetgeen leidt tot verbetering van uitvoeringswerkzaamheden en regelnaleving. Een evaluatie van de wettelijke regeling zal enige jaren na inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer plaatsvinden.

Hiervoor gaf ik reeds aan dat alvorens een uitvoeringsbesluit voor een bepaald milieubeleidsveld wordt vastgesteld eerst onderzocht zal worden of, en zo ja in welke vorm, overheidsregulering effectief, efficiënt en proportioneel is. Een ander belangrijk element is, zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken, dat de wettelijke regeling geen remmende werking mag hebben op de innovatiekracht van de betreffende sector. Ook dit element zal dus telkens in de afweging worden meegenomen. Overigens zal bij gebruikmaking van certificatie en accreditatie niet snel sprake zijn van een dergelijke remmende werking. Kwaliteitseisen worden dan immers door marktpartijen zelf vastgesteld binnen het private domein. Deze eisen zijn doorgaans gebaseerd op de stand der techniek en worden bovendien regelmatig geactualiseerd. Meestal hebben marktpartijen voor het ontwikkelen, onderhouden en actueel houden van kwaliteitseisen (centrale) colleges van deskundigen opgericht. Deze colleges zijn zodanig samengesteld dat iedere bij de certificatie of accreditatie belanghebbende partij daarin is vertegenwoordigd. Iedere belanghebbende partij kan gesignaleerde knelpunten of gewenste actualisering kenbaar maken en ter besluitvorming voorleggen aan het college van deskundigen. Actualisatie van normen wordt dus in belangrijke mate aan de markt zelf overgelaten. De rol van de overheid is vooral om erop toe te zien dat dit private systeem naar behoren functioneert.

De Raad voor Accreditatie is een stichting zonder winstoogmerk die volledig onafhankelijk functioneert van andere marktpartijen. De begroting van de Raad wordt gedekt door bijdragen van de rijksoverheid en inkomsten uit het beoordelen van geaccrediteerde organisaties. De Raad voor Accreditatie verdient dan ook niet aan het aantal afgegeven keurmerken of certificaten maar aan het aantal beoordelingen en deze inkomsten zijn in principe niet hoger dan de uitgaven. Het kabinet heeft zich uitgesproken voor een sterke en onafhankelijke positie van de Raad voor Accreditatie zonder concurrentie. Dit is ingegeven door het grote publieke belang dat is gemoeid bij accreditatie. De nieuwe overeenkomst die de rijksoverheid binnenkort met de Raad afsluit zal concrete prestatie- en inspanningsverplichtingen bevatten waarmee de dienstverlening transparanter wordt gemaakt en de communicatie met externe partijen wordt verbeterd. Ter verbetering van de communicatie heeft de Raad voor Accreditatie onlangs ook een communicatieadviseur aangesteld.

4. Verhouding tot andere nationale regelgeving

De leden van de CDA-fractie begrijpen niet waarom bestaande regelingen die hetzelfde doel dienen na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel in principe van kracht blijven. Zij vragen of een voorstel of overzicht kan worden gepresenteerd op basis waarvan bestaande regelingen in lijn met het wetsvoorstel zouden worden aangepast en/of ingetrokken.

Het is de leden van de SP-fractie nog niet geheel duidelijk wat de verhouding is tussen het bouwstoffenbesluit en voorliggende wetswijziging.

Het wetsvoorstel biedt een kader voor uitvoeringsbesluiten, heeft geen zelfstandige werking en kan bestaande regelingen derhalve niet zonder meer vervangen. Dat kan wel met besluiten die op dit wetsvoorstel worden gebaseerd. In dat geval is het ook wenselijk om andere wettelijke regelingen die hetzelfde doel nastreven aan te passen of in te trekken. Het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer (Kwalibo) zal zorgdragen voor de nodige harmonisatie in bodemregelingen. De regels van het Bouwstoffenbesluit die betrekking hebben op de kwaliteit en integriteit van monsternemers, laboratoria en certificerende instellingen zullen door de Kwalibo regeling worden vervangen. Deze regels zullen dus niet vervallen. Kwalibo zal inhoudelijk grotendeels dezelfde eisen stellen aan deze intermediairs als het huidige Bouwstoffenbesluit. Ook andere wettelijke regelingen zullen met de Kwalibo regelgeving gedeeltelijk worden ingetrokken en gewijzigd, zoals het Stortbesluit bodembescherming, het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998, het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, het Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen en de algemene regels op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer.

5. Handhaving

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de handhaving op certificerende bedrijven vorm wordt gegeven. Wordt er extra capaciteit vrijgemaakt om het toezicht op de intermediairs en certificerende bedrijven vorm te geven? Zo ja, hoeveel en zo neen, ten koste van welke handhavingactiviteiten gaat deze extra handhavingstaak dan? Deze leden vragen ook of het wettelijk kader alleen voldoende is om de handhaving van grondbanken en -makelaars op de bodemsaneringsmarkt, waar het economisch gewin groot is, te verbeteren. Zo neen, welke aanvullende maatregelen gaat de regering hiervoor dan treffen?

Bij toepassing van certificatie en accreditatie is er sprake van een vorm van privaat toezicht en private handhaving. Certificatie en accreditatie zijn vormen van particuliere dienstverlening die worden beheerst door privaatrechtelijke overeenkomsten. Certificatie- en accreditatietoezicht richten zich op processen of personen1. Certificatie- en accreditatierichtlijnen (beoordelingsrichtlijnen, protocollen, accreditatieschema's etc.) omschrijven de gewenste kwaliteit van werkzaamheden van bodemintermediairs. Certificeringsinstellingen en de Raad voor Accreditatie zien erop toe dat deze richtlijnen door de certificatie en accreditatie houders worden nageleefd. Belangrijkste doel is het voorkomen van fouten. De controles in het kader van certificatietoezicht zijn over het algemeen diepgaand, specialistisch en structureel van aard.

Controle op certificeringsinstellingen zal worden uitgevoerd door de Raad voor Accreditatie. Met de Raad voor Accreditatie zal een maatwerkovereenkomst worden gesloten met afspraken over de uit te voeren taken. Naast toezicht door de Raad voor Accreditatie zal geen overheidstoezicht op certificeringsinstellingen plaatsvinden. Daarmee wordt voorkomen dat er dubbel toezicht (meer administratieve lasten) plaatsvindt. Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet.1 Voor het toezicht op certificerende instellingen wordt dan ook geen extra handhavingscapaciteit vrijgemaakt. Dit gaat niet ten kosten van andere handhavingsactiviteiten.

Het toezicht op intermediairs zal primair worden uitgevoerd door certificeringsinstellingen. Dat geldt vooral voor het toezien op de naleving van certificatierichtlijnen. Certificeringsinstellingen zijn beter dan wie ook in staat om deze taak, die zeer veel specialistische kennis vereist, uit te voeren. Door middel van steekproefsgewijze controles «in het veld» en administratieve controles toetsen de toezichthouders van de bevoegde gezagsinstanties marginaal of de intermediairs hun werk goed doen. Indien daartoe aanleiding bestaat (vermoedens dat er iets mis is) kunnen in het kader van deze controles nadere onderzoeken worden verricht. Deze steekproefsgewijze controles zullen plaatsvinden in het kader van de reguliere toezichtstaken. Op basis van bestaande milieuwet- en -regelgeving dient het bevoegd gezag er immers al op toe te zien dat de wettelijke regels worden nageleefd. Dat betekent dat ook voor deze taak geen extra handhavingscapaciteit vrijgemaakt zal hoeven te worden.

Het wettelijk kader alleen is niet voldoende om zorg te dragen voor de nodige verbeteringen in de bodemketen. De verschillende onderzoeken van de VROM-Inspectie en Justitie wijzen op meerdere oorzaken voor fouten die in bodembeheer worden gemaakt. Om de gesignaleerde knelpunten weg te nemen is een samenhangend geheel van maatregelen nodig. Daarom heb ik maatregelen genomen die moeten leiden tot een betere uitvoering en integriteit in het bodembeheer. Deze maatregelen hebben niet alleen betrekking op de bodemintermediairs maar ook op de deskundigheid van het bevoegd gezag en de opdrachtgevers, de verbetering van de regelgeving en het toezicht en de handhaving. De maatregelen lopen uiteen van het financieel stimuleren van het bevoegd gezag om kwaliteitsborging te implementeren tot wettelijk afdwingbare eisen in het kader van de professionalisering van de milieuhandhaving.

6. De effecten van de voorgenomen regelgeving

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te komen tot een systeem waarin de administratieve lasten per saldo lager worden dan nu het geval is. De leden van de VVD-fractie vragen welke regelingen (ook buiten het beleidsveld bodembeheer) de regering verwacht op korte en middellange termijn te kunnen schrappen of te kunnen vervangen door zelfregulering? Verder vragen deze leden of verwacht wordt dat de uitvoeringsmaatregelen die uit de voorgestelde wetswijziging voortvloeien op termijn een toename of een afname van regelgeving met zich meebrengen? Zij vragen voorts of behalve het Kwalibo-besluit ook andere voorbeelden van (verwachte) uitvoeringsbesluiten van de Wet Milieubeheer kunnen worden gegeven, met de bijbehorende administratieve en financiële kosten en baten?

In welke mate er sprake zal zijn van een stijging of een verlaging van de regelgeving of de administratieve lasten hangt af van het uitvoeringsbesluit dat op het wetsvoorstel wordt gebaseerd. Voor het uitvoeringsbesluit op het gebied van het bodembeheer zijn op advies van Actal de administratieve lasten berekend. Doordat dit uitvoeringsbesluit leidt tot een vermindering van gedetailleerde uitvoeringsregels en harmonisatie van kwaliteitsborgings-regels is berekend dat de administratieve lasten (voor dit besluit) beperkt zijn. Indien dit uitvoeringsbesluit (Kwalibo) echter wordt beschouwd in onderlinge samenhang met andere maatregelen die de komende tijd hun beslag zullen krijgen, zoals de fundamentele herziening van het Bouwstoffenbesluit, het nieuwe beleidskader voor grond en bagger, het Besluit uniforme saneringen, de modernisering van de algemene regels en de wijzigingen van de Wet bodembescherming dan is er «overall» zeker sprake van een substantiële verlaging van de administratieve lastendruk.

De vraag welke regelingen de regering verwacht de komende periode te schrappen of te vervangen is hiervoor eigenlijk al beantwoord. Buiten het bodembeheer zijn er nog geen concrete plannen maar verwacht mag worden dat diverse certificatie- en accreditatieregelingen gewijzigd zullen worden. Deze wijzigingen zullen zoveel mogelijk worden meegenomen in de modernisering van de VROM regelgeving. Op dit moment is het nog niet goed mogelijk een inschatting te maken van de financiële en administratieve kosten en baten.

7. Artikelsgewijze toelichting

De leden van de VVD-fractie vragen of het voortbestaan van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren naast de Wet milieubeheer (dubbeling van regels voor de waterkwaliteit) niet verwarrend is. Verder vragen zij hoe de eisen waarvoor vrijstelling kan worden verleend geldende voor toezichthouders van het bevoegd gezag zich verhouden tot de integriteitseisen die al op andere manieren worden gesteld aan publieke instellingen en organisaties. Voorbeelden hiervan zijn de Ambtenarenwet, de ambtseed en al bestaande structuren voor het afleggen van verantwoordelijkheid in publieke organisaties.

Van dubbele regels zal geen sprake zijn omdat de Wet verontreiniging oppervlaktewateren het kader blijft voor de waterkwaliteit. Het wetsvoorstel gaat alleen over de kwaliteit van uitvoeringswerkzaamheden in het (water) milieubeheer en de integriteit van de uitvoerders. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevat voor deze materie geen regeling.

Uitvoeringsbesluiten op basis van het wetsvoorstel laten andere regelingen die betrekking hebben op de integriteit onverlet. Dat geldt in het bijzonder voor ambtenaren in dienst van bevoegde gezagsinstanties die gebonden zijn aan specifieke integriteitsregels van de Ambtenarenwet. Indien ambtenaren werkzaamheden verrichten die worden bestreken door een uitvoeringsbesluit dan kan daarin een vrijstelling worden opgenomen. De reden is dat het niet gewenst is om een ambtenaar die een wettelijke taak uitvoert – bijvoorbeeld als toezichthouder – te verplichten zich daarvoor te laten certificeren of erkennen.

8. Overig

De leden van de CDA-fractie vragen of de in de wet opgenomen systematiek een voldoende antwoord is op de kritiek van de Algemene Rekenkamer verwoord in haar rapport «Voortgang bodemsanering» inzake de onvoldoende geborgde onafhankelijkheid van de milieukundig begeleider bij bodemsaneringen.

Tot slot willen de leden van de SP-fractie opmerken dat de lage pakkans en het afzien van sancties bij overtreding niet eenvoudig op te lossen zijn met een wijziging van de wet milieubeheer, daar zijn ook capaciteit en middelen voor nodig. Deze leden hopen dan ook dat de regering voortvarend aan de slag zal gaan met de wijziging van de wet milieubeheer.

Het waarborgen van een onafhankelijke functie-uitoefening door middel van verplichte functiescheiding zal in het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer worden toegespitst op de relatie opdrachtgever/eigenaar – bodemintermediair. Dat betekent dat de verplichting niet van toepassing is op andere relaties. Afgezien van opdrachtgever/eigenaar zal de milieukundig begeleider dan ook volgens het voorgenomen besluit niet onafhankelijk hoeven te zijn van andere partijen betrokken bij een bodemsanering. Dat is niet helemaal in lijn met de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer heeft gedaan.1 De Rekenkamer stelt namelijk dat de milieukundig begeleider niet alleen onafhankelijk zou moeten zijn van de opdrachtgever/eigenaar maar ook van de andere bij een bodemsanering betrokken partijen. Een onafhankelijk oordeel van de milieukundig begeleider zou volgens de Rekenkamer namelijk ook kunnen conflicteren met de belangen van zijn bureau uit hoofde van andere functies. De kwaliteit van de bodemonderzoeken en het saneringsplan is medebepalend voor het bereiken van de saneringsdoelstelling waarover de milieukundig begeleider een oordeel geeft. De bodemonderzoeken en het saneringsplan worden echter vaak uitgevoerd respectievelijk opgesteld door het adviesbureau waarvoor de milieukundig begeleider werkzaam is. De belangen van het adviesbureau en de milieukundig begeleider zouden volgens de Rekenkamer dan ook strijdig kunnen zijn. Zoals gezegd zal de regering deze aanbeveling van de Rekenkamer niet geheel over nemen. De eis dat een milieukundig begeleider onafhankelijk moet zijn van alle bij een bodemsanering betrokken partijen is namelijk niet proportioneel, staat haaks op de huidige praktijk en zou tot onevenredige kostenstijgingen leiden. De eisen die het uitvoeringsbesluit voor het bodembeheer zal gaan stellen aan zowel de uitvoering als de kwaliteit en de integriteit van bodemintermediairs, waaronder milieukundig begeleiders, bieden voldoende waarborgen voor een onafhankelijke functie-uitoefening.

Het is zeker niet mogelijk om met het onderhavige wetsvoorstel alle in de praktijk ondervonden knelpunten uit de weg te ruimen. Het verbeteren van de kwaliteit en de integriteit van de uitvoerders is slechts één van de elementen. Voor het verhogen van de pakkans door verscherpt toezicht en verbetering van de handhaving zijn inmiddels de nodige maatregelen getroffen. In het kader van de onderzoeken naar bodemsaneringen in eigen beheer heeft de VROM-Inspectie (VI) kwaliteitscriteria ontwikkeld waaraan het toezicht door de bevoegde gezagsinstanties is getoetst. In het kader van de follow-up van deze onderzoeken hebben de bevoegde gezagsinstanties voor bodemsaneringen inmiddels behoorlijk wat verbeteringen doorgevoerd. Op dit moment voert de VI wederom een onderzoek uit bij de nog niet eerder onderzochte bevoegde gezagsinstanties. Ook in navolging van dit onderzoek zullen de desbetreffende overheden de komende periode nog de nodige stappen ter verbetering van het toezicht en de handhaving zetten. In lijn met deze ontwikkeling ligt het project «Definiëring kwaliteit van het toezicht op bodemsaneringen» van de SIKB. Dit project is vorig jaar van start gegaan en dient te resulteren in afspraken over de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd.

Andere verbeteringen vloeien voort uit het project «Professionalisering van de milieuhandhaving.» Bij de Eerste Kamer is nog in behandeling een voorstel van wet waarmee de minister vergaande bevoegdheden krijgt om de milieuhandhaving te verbeteren2. De handhavingsinstanties moeten voldoen aan kwaliteitscriteria die worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Het voorontwerp van deze amvb is gepubliceerd in de Staatscourant van 18 januari 2005 (nr. 12/pag. 22). Dit verbeteringstraject heeft dus geen vrijblijvend karakter. Overheden moeten echt aan de slag om een kwaliteitsimpuls te geven aan het toezicht en de handhaving. Door een verbetering van het toezicht en de handhaving zal de pakkans voor regelovertreders aanmerkelijk worden vergroot. Met de landelijke handhavingsstrategie die in 2004 is vastgesteld door de gezamenlijke handhavingsorganisaties zal bovendien het afzien van sancties bij geconstateerde overtredingen flink worden ingeperkt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

C. M. Spruijt en P. P. van Erp, Slibgevaar, vastgesteld door de Regionale driehoek Kennemerland op 2 december 1998.

XNoot
2

Kabinetsstandpunt over het gebruik van certificatie en accreditatie in het kader van overheidsbeleid, Kamerstukken II 2003/04, 9 304, nr. 1.

XNoot
1

Daarnaast is er nog de systeem- en productcertificatie.

XNoot
1

Certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Kamerstukken II 2003/04, 29 304, nr. 1.

XNoot
1

Voortgang bodemsanering, Kamerstukken II 2004/05, 30 015, nr. 2.

XNoot
2

Kamerstukken 29 285.

Naar boven