29 984
Spoor: vervoer- en beheerplan

nr. 123
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2008

In het verzamel AO Spoor van 23 januari 2008 heb ik toegezegd u schriftelijk te informeren over vervangend vervoer. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging.

Vervangend vervoer kan in twee gevallen gewenst zijn.

1. Spoorvervoerdiensten die wel ingepland zijn in de jaardienstregeling kunnen niet gereden worden in verband met werkzaamheden of bijzondere omstandigheden.

2. Spoorvervoerdiensten die niet ingepland zijn in de jaardienstregeling, maar wel zijn aangevraagd door vervoerders kunnen niet gereden worden, vanwege niet toebedeelde capaciteit.

Ad. 1.

De verplichting om in het geval dat diensten die onderdeel zijn van de dienstregeling in verband met werkzaamheden of bijzondere omstandigheden niet gereden kunnen worden te zorgen voor vervangend vervoer staat in de Wet personenvervoer 2000. In artikel 34, lid 2 is het volgende opgenomen.

Voor zolang reizigers ernstig in hun belang worden geschaad als gevolg van de afwijking van de dienstregeling door werkzaamheden op de in de dienstregeling voorziene trajecten of door bijzondere omstandigheden, draagt de concessiehouder zorg voor vervangend vervoer voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

In deze gevallen is wettelijk bepaald dat de concessiehouder zorg moet dragen voor vervangend vervoer. In het geval van het grootschalig vernieuwingsproject op de Zeeuwse lijn van 22 maart tot 22 april 2008 moet NS gedurende die periode zorg dragen voor vervangend vervoer. Ik vind het van belang dat kwalitatief goed vervangend vervoer wordt geboden en verwacht van NS dat zij in het geval van geplande verstoringen van de dienstregeling in overleg met de betrokken regio tot een vervoerplan voor vervangend vervoer komt. Dit gebeurt bijvoorbeeld momenteel voor de Zeeuwse lijn. Het is daarbij natuurlijk ook in het belang van NS en andere vervoerders dat hun klanten bij buitendienststellingen kunnen rekenen op goed vervangend vervoer.

Ad. 2.

In de gevallen waarbij treindiensten zijn aangevraagd maar door welke reden dan ook ProRail geen capaciteit ter beschikking kan stellen, en de diensten dus geen onderdeel uitmaken van de dienstregeling is artikel 34, lid 2 van de Wet personenvervoer 2000 niet van toepassing. Of er sprake is van een verplichting voor vervoerders om vervangend vervoer in te zetten hangt in deze gevallen af van de afspraken zoals die gemaakt zijn tussen concessieverlener en concessiehouder. In artikel 13 van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de minimale bediening van stations. In het derde lid van dit artikel is de mogelijkheid opgenomen voor de minister om op verzoek van NS ontheffing te verlenen van de minimale bediening van de stations. Een verzoek om ontheffing gaat vergezeld van een advies van consumentenorganisaties en de betrokken decentrale overheden. Ontheffing is bijvoorbeeld mogelijk wanneer het handelen van de infrastructuurbeheerder het onmogelijk maakt voor NS om te kunnen voldoen aan de verplichtingen om stations minimaal te bedienen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het inplannen van langdurig grootschalig onderhoud op een bepaalde lijn.

Voor treindiensten die NS op het hoofdrailnet wil aanbieden, aanvullend op het minimum bedieningsniveau en waar geen capaciteit voor beschikbaar is, hoeft NS in principe geen vervangend vervoer te regelen. De reden hiervoor is dat de betreffende (extra) treindiensten niet in de dienstregeling opgenomen worden. De reiziger wordt in dit geval ook niet geconfronteerd met het uitvallen van treinen. De treindienst is immers nooit aangeboden.

Voor de gedecentraliseerde spoordiensten gelden de afspraken die de decentrale overheden hebben gemaakt met de vervoerders.

De minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Naar boven