29 982
Wijziging van de Warenwet met het oog op de implementatie van richtlijn nr. 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PbEG L 11)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 10 maart 2005

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog wel enkele inhoudelijke vragen.

Graag zouden deze leden willen vernemen op basis waarvan de regering oordeelt dat de late invoering van de Europese richtlijn geen Europees juridische problemen zal opleveren. Zij vragen naar de oorzaken van de vertraagde invoering.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat voedselveiligheid buiten de implementatie van de richtlijn wordt gehouden in verband met veronderstelde dekking door huidige Nederlandse regelgeving. Deze leden vragen zich af of dit ook opgaat bij eventueel verdere introductie van genetisch gemodificeerde producten, met name waar het de traceerbaarheid betreft.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover vragen en opmerkingen die in het navolgende aan de orde komen.

2. De nieuwe Algemene productveiligheidsrichtlijn: Richtlijn 2001/95/EG

De leden van de fractie van de VVD brengen de volgende vragen en opmerkingen naar voren. Naar aanleiding van de wijziging wordt het begrip «ernstig risico» toegevoegd. Uitsluitend producten die een ernstig risico opleveren moeten volgens RAPEX (Rapid exchange of information) worden gemeld aan de Europese Commissie. Wordt door de toevoeging van het begrip «ernstig risico» voldoende tegemoetgekomen aan verduidelijking? Uit de evaluatie van RAPEX is immers naar voren gekomen, dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag welke situaties volgens RAPEX moeten worden gemeld. Verwacht de regering door de toevoeging van het begrip «ernstig risico» meer duidelijkheid wat betreft risicobepaling? Zo ja, kan worden aangegeven hoe?

Kan de regering aangeven wat precies wordt verstaan onder het nieuwe begrip «terugroepen»? Kan worden aangegeven in welke situatie de overheid zal overgaan tot «terugroepen» en op welke feiten het overgaan tot «terugroepen» wordt gebaseerd? Kan verder worden aangegeven welke rol de overheid zal spelen in het proces van terugroepen? Hoe zal worden omgegaan met de kosten van het «terugroepen», en wie draait/draaien op voor deze kosten?

Wanneer zal de minister overgaan tot het «met naam noemen van bedrijven»? Wordt bij het «met naam noemen» ook een bepaalde proportionaliteit toegepast?

Omzetting houdt in dat een nationale versie wordt gemaakt van de vastgestelde Europese normen. Deze normen geven aan of een product wel of niet voldoet aan de algemene veiligheidseisen. Verwacht de regering dat omzetting naar nationale normen in alle lidstaten gelijk zal verlopen? Vermeld wordt dat onderzoek door de Universiteit van Leuven heeft uitgewezen, dat toepassing van de richtlijn nogal verschilt per lidstaat. Zal er met deze nieuwe richtlijn een meer gelijke toepassing zijn? Welke knelpunten verwacht de regering als het gaat om een gelijke toepassing van deze richtlijn in de verschillende lidstaten?

De toezichthoudende overheid kan wel degelijk optreden tegen een product, ook als het voldoet aan de nationale normen. Dit kan gebeuren als blijkt dat de geharmoniseerde Europese norm bepaalde risico's niet of onvoldoende afdekt. Hoe vaak verwacht de regering dat deze situatie zich zal voordoen? Wie is in dit geval verantwoordelijk voor eventuele kosten?

Producenten en distributeurs dienen een klachtenregister bij te houden, tenzij kan worden aangetoond dat het bijhouden van een register uit het oogpunt van het voorkomen van risico's etcetera, zinloos is. Kan worden aangegeven wanneer het bijhouden van een register zinloos is? Is het in alle gevallen toepasselijk om een register bij te houden? Dient onder de huidige wetgeving al een register te worden bijgehouden?

3. Regulier Overleg Warenwet (ROW)

De leden van de VVD-fractie vragen welke overheden en instanties zich bezighouden met de handhaving van deze wet. Wie is eindverantwoordelijk voor de handhaving van deze wet? Welke organisaties maken deel uit van het Regulier Overleg Warenwet (ROW)?

4. Administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn in te delen. In de memorie van toelichting wordt gesproken van een bedrag van € 37 miljoen, waarvan € 346 000 eenmalig en € 28 612 000 structureel. Zij vragen waar het overige deel van de lastenstijging aan wordt besteed, nu dat niet in de categorie eenmalig of structureel is onder te brengen.

Ook de leden van de VVD-fractie constateren dat de toegevoegde verplichtingen kunnen bijdragen aan een verhoging van de administratieve lasten; deze zullen met € 37 miljoen toenemen. Zullen er nog maatregelen worden genomen om deze lasten te verminderen? Is de wijziging van het Warenwetbesluit inmiddels voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten? Zo ja, wat is de reactie van deze organisatie?

5. Artikelsgewijs

– Artikel 21b

Het begrip «gevaar» lijkt bij implementatie vatbaar voor meerdere interpretaties. De leden van de PvdA-fractie vragen om specificering van het begrip en de daaruit volgende definities van «acties» en «risico's», zoals aangeduid in artikel 21b, lid 3. Daarbij vragen zij hoe het artikel zich verhoudt tot het standpunt dat tot op heden door de regering is ingenomen over de meldingsplicht. Voorts ontvangen deze leden graag inzicht in de verhouding tussen specifieke veiligheidswetgeving en de te veranderen definitie van «gevaar» in de Warenwet.

De voorzitter van de commissie,

Blok

Adjunct-griffier van de commissie,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GL), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koser Kaya (D66).

Plv. Leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Vacature (algemeen), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Bakker (D66).

Naar boven