29 980
Uitvoering van het op 19 oktober 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen alsmede van de verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338), en wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet EG-executieverordening (Uitvoeringswet internationale kinderbescherming)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 22 april 2005

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

Met belangstelling hebben de leden van de CDA-fractie kennisgenomen van onderhavig voorstel. Deze leden begrijpen dat het op 19 oktober 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid, alsmede een verordening van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, als uitgangspunt kiest dat in internationale zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid de autoriteiten van de staat waar het kind gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie en de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van deze fracties hebben de navolgende vragen.

Doel van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie merken op dat van de EG-lidstaten Denemarken niet heeft deelgenomen aan het besluit, maar het besluit wel heeft ondertekend. Kan nader worden uiteengezet waarom Denemarken een uitzonderingspositie inneemt? Is er in dit kader een verband met feit dat Denemarken rondom echtscheiding een geheel eigen procedure kent? Zo ja, kan dan nader worden aangegeven op welke wijze internationale kinderbeschermingsmaatregelen met Denemarken vorm krijgen?

De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat zowel in het goedkeuringsvoorstel als in het uitvoeringsvoorstel een aantal verdragslanden wordt genoemd. Daarbij behoren niet de VS en Canada, terwijl daar wel problemen bestaan, zo hebben deze leden tijdens het rondetafelgesprek inzake internationale kinderontvoering dat de vaste commissies voor Justitie en Buitenlandse Zaken op 7 april 2005 hebben gehouden, vernomen. Kan worden uiteengezet op welke wijze de positie van kinderen en de ouderlijke verantwoordelijkheid in het internationaal verkeer met deze staten is geregeld?

Korte inhoud van het verdrag en de verordening

De leden van de PvdA-fractie en D66-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de verordening op bepaalde punten afwijkt van het verdrag. Als voorbeeld wordt genoemd dat de verordening bepaalt dat na verhuizing van het kind naar een andere lidstaat de rechter van de lidstaat van de vorige verblijfplaats gedurende enige tijd bevoegd blijft (artikel 9). In welk opzicht wijkt deze bepaling af van artikel 7 van het verdrag? Hoe is de verhouding van deze artikelen tot elkaar?

II. Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3

De leden van de fracties PvdA en D66 constateren dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de Nederlandse centrale autoriteit ook in gevallen waarin haar optreden niet op het verdrag of de verordening kan worden gebaseerd als aanspreekpunt en als intermediair optreedt. Ligt deze bevoegdheidsbepaling puur en alleen in de uitvoeringswet? In beginsel zien deze leden zeker de noodzaak en wenselijkheid van een dergelijke functie van de Nederlandse centrale autoriteit in als het gaat om niet-verdragslanden, ook als daar als zodanig geen verdragsgrondslag is. Hoe kijkt de regering aan tegen het bepalen van de bevoegdheid om op te treden in bilaterale overeenkomsten? Op welke wijze wil de regering bevorderen dat de Nederlandse centrale autoriteit ook daadwerkelijk een rol te vervullen heeft buiten de werkingssfeer van verdragen en de verordening?

Hoe komen de verschillen tussen het verdrag en de verordening tot uitdrukking in de uitvoering? Op welke wijze is dit bijvoorbeeld verwerkt met betrekking tot de leeftijdsgrens? Kan de regering dit toelichten?

Heeft het verdrag in de uitvoeringswet nog implicaties voor de toepassing van het kinderrechtenverdrag en het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in Nederland, meer in het bijzonder als het gaat om de rechten van de positie van asielzoekerskinderen en andere kwetsbare groepen?

Artikel 38

Ten slotte hebben de leden van de fracties PvdA en D66 nog een vraag over de kosten. Artikel 38 van het verdrag kent de autoriteiten het recht toe om een redelijke vergoeding te vragen voor het verlenen van diensten voor bijvoorbeeld het opsporen van een kind of voor het verstrekken van informatie. Aan wie wordt deze vergoeding gevraagd aan de centrale autoriteiten van de vragende staat of aan de ouder(s)?

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat zij het ongewenst en onnodig vindt dat de centrale autoriteiten voor de door haar zelf verleende diensten een bedrag in rekening brengt. Is de regering van mening dat ouders gevrijwaard dienen te worden van kosten gemaakt door buitenlandse centrale autoriteiten? Kan de regering dit antwoord toelichten, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF) en Vergeer (SP).

Naar boven