B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 8 maart
2004 en het nader rapport d.d. 8 december 2004, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Economische Zaken. Het advies
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 1 maart 2004, no.04.000861, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Economische
Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag
tussen de Staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van een Europees
Ruimte Agentschap en het Europees Ruimte Agentschap inzake de beveiliging
en uitwisseling van gerubriceerde informatie; Parijs, 19 augustus 2002,
met toelichtende nota.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 maart
2004, no. 04.000861, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 8 maart 2004, nr. W04.04.0087/I, bied ik U hierbij
aan.
Volgens het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Verdrag tot
oprichting van een Europees Ruimte Agentschap en het Europees Ruimte Agentschap
inzake de beveiliging en uitwisseling van gerubriceerde informatie (hierna:
het Verdrag) bestaat in geval van het onrechtmatig verstrekken dan wel openbaar
maken van gerubriceerde informatie de verplichting over te gaan tot opheffing
van de immuniteit.
De Raad van State maakt daarover de volgende opmerking.
Artikel 7 van het Verdrag legt aan onder meer de lidstaten de verplichting
op om de immuniteit van zijn vertegenwoordiger op te heffen, indien die verdacht
wordt van het onrechtmatig verstrekken dan wel openbaar maken van gerubriceerde
informatie.
De toelichtende nota volstaat met aan te geven dat de opheffing van de
immuniteit noodzakelijk is om een strafrechtelijke vervolging mogelijk te
maken, doch geeft niet aan welke naar Nederlands recht de rechtsbasis is voor
de opheffing van de desbetreffende immuniteit, welke de reikwijdte van die
opheffing is en welk rechtsmiddel voor betrokkene tegen de opheffing openstaat.
De Raad beveelt aan de toelichtende nota op dit punt aan te vullen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is de toelichtende
nota op het betreffende punt nader aangevuld.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag
wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande
aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister van Economische Zaken, verzoeken mij te machtigen gevolg te
geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende
nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
A. Nicolaï