29 957
Toets internationale militaire samenwerking

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 oktober 2005

De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 15 september 2005 overleg gevoerd met minister Kamp van Defensie over:

– brief van de minister van Defensie, mede namens de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken, d.d. 26 april 2005, houdende de aanbieding van een lijst van vragen en antwoorden over de toets internationale militaire samenwerking (29 957, nr. 2);

– brief van de minister van Defensie d.d. 30 september 2004, houdende de aanbieding van de toets internationale militaire samenwerking (29 957, nr. 1).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Winsen (CDA) benadrukt dat de Toets ook voor de Kamer van belang is om haar controlerende taak uit te oefenen. Aan de hand daarvan kan de Kamer de ontwikkelingen c.q. de voortgang, de stand van zaken en de kwaliteit van internationale militaire activiteiten en samenwerking goed beoordelen en meten, zoals de knelpunten, de tekorten en een eventueel betere samenwerking met andere landen.

De Toets oordeelt uitdrukkelijk wel over operationele en materiele samenwerking, alsook over nieuwe veiligheidsstructuren en wapenbeheersing. Op die manier kan de Toets bouwstenen aandragen voor de beleidsagenda en de -begroting. Kan de status van de Toets IMS (internationale militaire samenwerking) worden aangegeven, mede in het licht van een totale beleidscyclus? Hoe vrijblijvend is de Toets? Worden er mogelijkerwijs ook conclusies getrokken, wanneer de kwaliteit van de samenwerking achterblijft? Kunnen aangegane internationale verplichtingen of samenwerkingsverbanden worden opgeschort of zelfs verbroken, als het rapportcijfer onvoldoende is? Moet in een dergelijke situatie de inzetbaarheid nader bekeken worden?

Op basis van welke maatstaven worden de prioriteiten voor gezamenlijke initiatieven in internationale samenwerking bepaald? Kan het schenden van mensenrechten een reden zijn om een bilaterale relatie op humanitaire gronden te beëindigen of op te schorten? Waarom is in de Toets niet aangegeven op welke wijze de regering de prioriteiten bepaalt tussen NAVO en EU? Bij een crisis wordt toch eerst nagegaan wat de NAVO kan doen en vervolgens wanneer de EU aan zet is? Is er sprake van een volgorde, ook bij de meting en de beoordeling van de kwaliteit van organisaties?

Er is sprake van een grotere samenwerking met Duitsland. Er wordt zelfs gesproken over de vorming van een lead nation. Kan de minister hierop ingaan? Welke landen heeft hij op het oog voor verdere samenwerking in dit verband? Klaarblijkelijk voldoet de samenwerking met Duitsland aan de normen van de Toets. Houdt dit verband met onze ervaringen met Duitsland en het overeenkomen van beide talen en culturen? Kunnen de maatstaven van de Toets in het algemeen beter zichtbaar gemaakt worden? De resultaten kunnen dan gemakkelijker beoordeeld worden.

Er is een enorme doelmatigheidsslag te maken, als het erom gaat veiligheid in verbondenheid met andere landen te organiseren. Een katalysator in Europa als aanjager voor de gezamenlijke aanschaf van materieel en voor gezamenlijk research and development is natuurlijk het Europese Defensie Agentschap (EDA). Waarom is het EDA niet genoemd als voorbeeld van samenwerking?

De heer Szabó (VVD) heeft na bestudering van de stukken geen additionele vragen en/of opmerkingen.

De heer Timmermans (PvdA) vindt de Toets een goede aanvulling op de instrumenten van de Kamer om te controleren op welke wijze er met de inzet van de krijgsmacht wordt omgegaan. De Toets is overigens niet meer dan een intern beleidsinstrument voor de krijgsmacht voor het transparant maken van onder andere internationale operaties. Dit kan als voorbeeld dienen voor andere delen van de interne organisatie van Defensie. De minister kan de Toets gebruiken als basis voor de discussie met de Kamer. Natuurlijk gaat de Kamer uiteindelijk over de uitzending van eenheden van de krijgsmacht. Dit staat dus los van de Toets, maar uitzending is wel het resultaat van procedures die voortvloeien uit de Toets. Het moet duidelijk zijn dat de Toets niet gebruikt kan worden als een soort politiek pre-akkoord van de Kamer voor uitzending. Kan de minister dit bevestigen?

Antwoord van de minister

De minister bevestigt dat de Kamer het laatste woord houdt over uitzending van delen van de krijgsmacht. De Toets is tot stand gekomen na een adviesaanvraag aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). Bovendien wil Defensie het eigen werk optimaal analyseren. Dat is belangrijk bij een organisatie van 65 000 man en een budget van 7 mld. per jaar. Dit moet gebeuren op een voor de Kamer inzichtelijke manier. De afwegingen en de conclusies van Defensie moeten dus door de Kamer goed beoordeeld kunnen worden en de Toets is daar een goed instrument voor.

Andere landen willen graag met Nederland samenwerken. Wat Nederland op dit gebied doet en de wijze waarop dat gebeurt, vindt men interessant. Dit geldt ook voor de communicatie met de Kamer, de opstelling van de krijgsmacht en het doorlopen van transformatieprocessen. Daar moet een lijn in aangebracht worden; anders is Nederland versnipperd en weinig effectief bezig. Vandaar dat de Toets er is gekomen. Aan de hand daarvan worden er prioriteiten gesteld en wordt er een selectie gemaakt uit de mogelijkheden van samenwerking. Het gaat erom dat Nederland het samenwerkende land wat te bieden heeft en dat Nederland die samenwerking kan behappen.

Het staat buiten kijf dat er een goede samenwerking met Duitsland nodig is. Duitsland is ook in lijn met Nederland wat dit betreft. Nederland wenst een sterke NAVO, een goede EU-samenwerking en een goede relatie met de buurlanden, alsook waar mogelijk een efficiënte samenwerking met andere landen. Onder de eerste categorie van landen waarmee een intensieve samenwerking mogelijk is op grond van de Toets, vallen de NAVO- en de EU-landen. Duitsland ligt wel het dichtst bij Nederland. Nederland heeft ook belang bij samenwerking met Duitsland omdat Duitsland veel groter is dan Nederland.

Nog een voorwaarde is dat de samenwerking goed georganiseerd moet kunnen worden. Bij Duitsland is dit absoluut het geval, omdat er in Münster een gezamenlijk hoofdkwartier is voor het Duits/Nederlandse legerkorps. Nederland heeft daarbij nogal wat materieel dat uit Duitsland afkomstig is. Dit alles biedt zeer goede mogelijkheden om met Duitsland samen te werken. In de afgelopen vier jaar was de samenwerking met Duitsland uitstekend. De lopende zaken worden met Peter Struck, de Duitse minister van defensie, doorgenomen. Dit heeft erin geresulteerd dat Nederland uit Seedorf weggaat en Duitsland uit Budel. Nederland trekt 2000 man uit Seedorf terug en Duitsland brengt er 3000 naartoe. De data waarop dit gebeurt, zijn vastgelegd. Daarbij is de waardevaststelling van de eigendommen geregeld. Nederland wordt in natura betaald voor het overschot: Nederland mag de Duitse oefenterreinen gebruiken. Alle afspraken in dit kader met Duitsland worden in een brief aan de Kamer meegedeeld, alsook de uitwerking van die afspraken.

Aan de samenwerking met Duitsland lag het Budel-Seedorf Verdrag ten grondslag. Dit valt nu weg. Wel is er nog het verdrag waarop het Duits/Nederlandse legerkorps gebaseerd is, maar Nederland heeft niet meer permanent troepen aan dat legerkorps gekoppeld. Nogmaals, er is een hoofdkwartier in Münster, waaraan zo nodig troepen toegevoegd kunnen worden. Tegen deze achtergrond acht Nederland een nieuw raamverdrag noodzakelijk, ook in politiek opzicht. Het concept van dat verdrag wordt aan Duitsland voorgelegd. Het is de bedoeling dat daarover vervolgens overeenstemming wordt bereikt.

Voorts moet in de gaten gehouden worden dat hoogwaardige militaire faciliteiten daadwerkelijk benut worden voor vrede en veiligheid in de wereld. Alleen dan kan de kwaliteit kritisch beoordeeld worden. De laatste prestatie van Nederland via het hoofdkwartier in Münster was in 2003, toen dat gedurende een halfjaar de «lead» had van ISAF in Afghanistan. Nu is dat weggelegd voor de Turken, gevolgd door de Italianen. Daarna komen de Britten en vervolgens de Duitsers met hun Eurokorps, dat samen met de Fransen en de Belgen wordt gevormd. Het voorstel is dat daarna, in 2008, Nederland en Duitsland met het gezamenlijk hoofdkwartier, «lead», naar Kabul gaan. In 2007 is het Duits/Nederlandse hoofdkwartier zeer bij de landcomponent van de NRF (NATO Response Force) betrokken, dus «in 2008 naar Afghanistan» komt prima uit. Het is goed voor de Nederlandse militairen om in Afghanistan op het allerhoogste niveau leiding aan de operatie te geven. Hierover zijn al afspraken gemaakt met de Duitsers. Op dit moment heeft een Italiaanse generaal de leiding en is een Nederlander de tweede man.

Bekeken wordt wat er in dit kader samen met de Britten en de Canadezen gedaan kan worden. Waarschijnlijk komt in november hierover een voorstel naar de Kamer. Dit betreft evenwel het uitvoerende en niet het leidinggevende werk van ISAF. ISAF is nu in twee delen van Afghanistan actief met uitvoerend werk en volgend jaar in het hele land. Nederland voert nu een deel van het uitvoerende werk uit in het oosten en het noorden. De mogelijkheden worden bekeken om een belangrijk deel van het uitvoerende werk in het zuiden te gaan doen, maar in 2008 kan dat werk van Nederland op een lager niveau worden gedaan, wanneer Nederland de leiding heeft in Kabul. De aantallen kunnen op deze manier gelijk blijven: er zijn dan minder Nederlanders in het veld en meer op het hoofdkwartier. Dit is van belang, omdat de Nederlandse krijgsmacht niet meer volledig is. Die kan dus niet meer alles. Nederland zal in het buitenland dan ook altijd samen met andere landen optrekken om daar vrede en veiligheid te brengen. Grote landen, zoals Amerika, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, zijn voor Nederland daarbij bijzonder interessant.

Het EDA had als een concrete vorm van samenwerking zeker genoemd kunnen worden.

De NAVO en de Europese Unie zijn een beetje onvergelijkbare grootheden. De EU is namelijk een zeer brede vorm van samenwerking, die misschien in de verre toekomst vergeleken wordt met de Verenigde Staten. Het is tegen deze achtergrond vanzelfsprekend dat er op alle mogelijke manieren met de Europese partners wordt samengewerkt, ook wanneer het gaat om buitenlandse politiek. Een militaire samenwerking is in dit licht vanzelfsprekend.

De NAVO is echter de sterkste militaire samenwerking in de wereld voor de veiligheid, vooral dank zij de gebondenheid daaraan van de Verenigde Staten en Canada. Er wordt dan ook niets gedaan om die samenwerking in gevaar te brengen. Op het gebied van militaire samenwerking komt de NAVO dus het eerst.

De prioriteiten zijn via een aantal stappen dan wel categorieën aangegeven. De keuzes voor bepaalde landen, die daaruit voortvloeien, worden zo goed mogelijk aan de Kamer toegelicht. In dit verband is de combinatie met de buitenlandse politiek heel belangrijk. Wanneer Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking bepaalde zaken in een land van groot belang achten, zal Defensie nagaan in hoeverre de krijgsmacht daarin mee kan gaan. Het omgekeerde geldt natuurlijk ook: als Buitenlandse Zaken om terughoudendheid vraagt, wordt dat gerespecteerd. De afstemming met Buitenlandse Zaken is dus van het grootste belang. De schending van de mensenrechten kan samenwerking in de weg staan, maar de invulling van de consequenties gebeurt in overleg met Buitenlandse Zaken.

Aan de hand van de Toets worden de zaken intern goed geregeld en worden die voor de Kamer inzichtelijk gemaakt. In hoeverre samenwerking vrijblijvend is en wanneer die wordt opgezegd bij een achterblijvende kwaliteit, moet aan de Kamer inzichtelijk worden gemaakt. Dit gebeurt bij de crisisbeheersingsoperaties, de deelname aan activiteiten in het buitenland en de militaire uitzendingen door middel van evaluaties. Binnenkort is de evaluatie afgerond van SFIR (Stabilisation Force Iraq). Ook in de jaarverslagen komt de militaire samenwerking aan de orde, evenals de conclusies voor de continuïteit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Albayrak

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Defensie,

Kok


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Klaas de Vries (PvdA), Bakker (D66), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), ondervoorzitter, Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Straub (PvdA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA) en Szabó (VVD).

Plv. leden: Van Dam (PvdA), Van der Laan (D66), Waalkens (PvdA), Lenards (VVD), Halsema (GroenLinks), Fierens (PvdA), De Ruiter (SP), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Oplaat (VVD), De Haan (CDA), Nawijn (LPF), Smilde (CDA), Hermans (LPF), Vendrik (GroenLinks), Bruls (CDA), Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Jan de Vries (CDA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Van Heemst (PvdA), Tichelaar (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Jonker (CDA) en Veenendaal (VVD).

Naar boven