29 948
Voorstel van wet van het lid Noorman-den Uyl houdende vaststelling van een wet inzake ondersteuning van alleenstaande ouders bij arbeid en zorg (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders)

nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2006

Naar aanleiding van uw brief (206-157) voldoe ik hierbij, mede namens de Minister van Financiën, aan het verzoek van het lid Weekers om een reactie op de brief d.d. 23 oktober 2006 van het lid mevrouw Noorman-den Uyl inzake haar initiatiefwetsvoorstel voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 948, nr. 17).

De brief van indienster doet niet af aan het overwegende bezwaar van het kabinet dat het initiatiefwetsvoorstel er niet toe leidt dat alleenstaande ouders financieel op eigen benen komen te staan. Zij blijven voor de voorziening in het bestaan immers aangewezen op ondersteuning door de overheid. Ook blijft het bezwaar dat door het initiatiefwetsvoorstel meer alleenstaande ouders dan nu het geval is afhankelijk worden van die ondersteuning, doordat ook een toeslag wordt verstrekt aan alleenstaande ouders die thans geen recht hebben op bijstand omdat zij over voldoende eigen inkomsten beschikken. Het kabinet ontraadt dan ook dit initiatiefwetsvoorstel.

Ten aanzien van de conclusies die de indienster in de brief trekt, merken wij het volgende op.

Conclusie 1 in onderdeel I delen wij niet; het kabinet blijft bij zijn standpunt dat de Vazalo-toeslag niet past binnen de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Awir biedt het kader voor de verstrekking van een bijdrage in specifieke kosten die in relatie tot de draagkracht te hoog zijn, en die wezenlijk zijn voor het voeren van een fatsoenlijk bestaan, zoals zorg en wonen. De kindertoeslag past hier logisch in. Algemene inkomensaanvullingen met als doel een tekort aan bestaansmiddelen aan te vullen, zoals de Vazalo-toeslag, vallen buiten het doel van de Awir. Daarvoor gelden de sociale zekerheidswetten, zoals de Wet werk en bijstand.

In onderdeel II trekt indienster conclusies op basis van mijn brief van 7 juli 2006 aan de Tweede Kamer, waarmee ik uitvoering heb gegeven aan een tweetal moties aangaande onderzoek naar de positie van alleenstaande ouders in de bijstand (Tweede Kamer, 2005–2006, 24 515, nr. 95; hierna: de brief van 7 juli 2006).

Conclusie 1 in onderdeel II betreft het opleidingsniveau van alleenstaande ouders. Deze conclusie behoeft enige nuancering in het licht van de brief van 7 juli 2006. 62% van de alleenstaande ouders bezit geen startkwalificatie. Ten opzichte van alleenstaanden is dat inderdaad iets lager: van hen bezit 60% geen startkwalificatie. In vergelijking met echtparen zijn alleenstaande ouders beter opgeleid: bij echtparen bezit 70% geen startkwalificatie. Ook ten opzichte van de totale bijstandspopulatie zijn alleenstaande ouders beter opgeleid: 64% van die populatie heeft geen startkwalificatie.

Wij onderschrijven het belang dat een betere opleiding tot betere kansen op de arbeidsmarkt kan leiden. Scholing is een belangrijk re-integratie-instrument. Zo blijkt uit onderzoek van Regioplan dat een meerderheid van de gemeenten kwalificerende scholing als een goed instrument ziet, mits deze vraaggericht wordt ingezet. Verder blijkt dat twee derde van de onderzochte gemeenten een actief beleid voert gericht op scholing, zodat personen met een bijstandsuitkering zich kunnen kwalificeren voor een bepaald vak of beroep. Naar verwachting zal de inzet van scholing verder toenemen.

Conclusie 3 in onderdeel II betreft ontheffingen van de sollicitatieplicht. Hierbij plaatsen wij de volgende kanttekeningen. Ten eerste is in de brief van 7 juli 2006 aangegeven dat het hier om een indicatief beeld gaat. Er zijn nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar; deze gegevens zullen nog door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden aangeleverd. De percentages die conclusie 3 aandraagt, kunnen wij niet onderschrijven omdat het percentages betreft van verschillend niveau. De 41% heeft betrekking op de gehele bijstandspopulatie, terwijl de indicatie van 11% enkel betrekking heeft op een onderdeel daarvan. Uit conclusies in de brief van 7 juli 2006 blijkt dat 17% van de alleenstaande ouders een ontheffing heeft vanwege zorgtaken. Omdat betrouwbaar cijfermateriaal ontbreekt, is het niet bekend op grond waarvan ze nog meer een ontheffing kunnen hebben. Daarom geeft de 17% geen volledig beeld van de ontheffingen bij alleenstaande ouders.

Bij conclusie 2 in onderdeel II stelt indienster dat de uitstroom uit de bijstand van alleenstaande ouders achterblijft bij die van alleenstaanden. Bij conclusie 4 in datzelfde onderdeel stelt zij dat de WWB onvoldoende werkt om ten minste een gelijke uitstroom naar werk voor de alleenstaande ouder als het gemiddelde te realiseren. Dit laatste sluit niet aan bij de conclusie in de brief van 7 juli 2006 dat de positie van alleenstaande ouders binnen de bijstandspopulatie zich gunstig ontwikkelt, onder meer waar het betreft deeltijdarbeid en de duur van het verblijf in de bijstand.

Terecht concludeert indienster dat blijkbaar een combinatie van een aantal factoren van invloed is op de uitstroom uit de bijstand van alleenstaande ouders. Wij onderschrijven niet haar conclusie dat het initiatiefwetsvoorstel de oplossing is voor die combinatie van factoren. In de brief van 7 juli 2006 is aangegeven dat naast objectieve kenmerken van deze doelgroep zoals opleiding en werkervaring elementen zoals eigen perceptie over arbeid en zorg, motivatie, omgeving en cultuuraspecten van belang zijn. Dit betekent dat voor het activeren van deze groep de gemeente maatwerk moet verrichten met aandacht voor alle elementen. De opvattingen over arbeidsplicht, werkhervattingskans en opvoedkundige instelling van ouders spelen hierbij een rol. Bij de ouders die het belangrijker vinden om te zorgen en die weinig gevoelig zijn voor financiële prikkels zal een financiële toeslag van Vazalo geen effect sorteren. Daar kan via maatwerk juist een motivatietraject doeltreffender zijn.

Ten aanzien van de ramingen merken wij het volgende op.

Het kabinet gaat uit van de uitstroomraming zoals weergegeven in tabel 7 van de brief van de indienster. Dit is in de ogen van het kabinet het meest realistische scenario. In mijn brief naar aanleiding van het debat over het initiatiefwetsvoorstel (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 948, nr. 12) is aangegeven hoe deze raming tot stand is gekomen. De structurele 6000 voltijdsequivalenten (FTE’s) aan uitstroom is gebaseerd op de door de indienster genoemde potentiële 60 000 uitstroom (Tweede Kamer, 2004–2005, 29 948, nr. 6, p. 20). Uit het rapport «Aan de slag» van de werkgroep Toekomst van het arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken 2001–2002, 27 914, nr. 2) wordt de indicatie verkregen dat het effect van een financiële prikkel ongeveer op 10% van de doelgroep mag worden geschat. Hiermee komt de geschatte doelgroep uit op maximaal 6000.

Overigens zullen, in tegenstelling tot het door de indienster gestelde, de 10 400 alleenstaande ouders in de bijstand die thans ook inkomsten uit werk hebben niet per definitie uit de bijstand weg kunnen door het initiatiefwetsvoorstel. Om geheel uit de bijstand weg te kunnen zal een inkomen buiten de bijstand verdiend moeten worden van 55% van het netto WML aangezien de Vazalo-toeslag vanaf dit niveau begint. Onduidelijk is hoeveel van de genoemde 10 400 thans een inkomen op dit niveau hebben. Voorts geldt voor deze groep dat de huidige arbeidsparticipatie niet als effect van Vazalo kan worden aangemerkt.

Bij de raming van de uitstroom door zowel de indienster als het kabinet wordt overigens uitgegaan van FTE’s, dit is vooral relevant bij de besparing die optreedt door uitstroom uit de bijstand. Indien een alleenstaande ouder met arbeidsinkomen door Vazalo uitstroomt uit de bijstand wordt niet een volledige bijstandsuitkering bespaard maar een deel daarvan. Voor de goede orde treft u bijgaand de door het kabinet geraamde budgettaire effecten van het initiatiefwetsvoorstel. Het verschil met tabel 7 uit de brief van de indienster wordt gevormd door de kosten van kinderopvang die naar huidige inzichten wat hoger zijn dan oorspronkelijk geraamd.

Budgettaire effect VAZALO (Fin/SZW scenario)

Totaal budgettaire effecten VAZALO (+ = besparing, € mln)20082009201020112012
Kosten VAZALO-toeslag– 2– 6– 43– 47– 49
Uitstroom bijstand1938567575
Kinderopvang– 6– 13– 19– 25– 25
Extra scholing (stelpost)– 1– 2– 3– 4– 4
Extra werktoeleiding (stelpost)– 2– 4– 6– 8– 8
Totaal813– 15– 9– 11
Veronderstelde uitstroom in FTE1 5003 0004 5006 0006 000

Dit is exclusief de uitvoeringskosten die geraamd worden op € 5 miljoen incidenteel en € 2 tot € 5 miljoen structureel.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven