29 942
Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2006

In uw brief van 12 juli jl. (06-just-B-074) hebt u een reactie gevraagd op de brief van de voorzitter van de Commissie insolventierecht van 29 juni jl., en met name op de punten die de verhouding betreffen tussen het wetsvoorstel tot herziening van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Kamerstukken II, 29 942, hierna: het wetsvoorstel) en het voorontwerp voor de Insolventiewet (hierna: het voorontwerp). Het wetsvoorstel staat momenteel bij Uw Kamer voor plenaire behandeling op de agenda en ik hecht er zeer aan dit wetsvoorstel nog in deze kabinetsperiode in Uw Kamer af te ronden. Ik zal mij in deze brief beperken tot het hiervoor genoemde punt. In dit stadium kan ik nog niet inhoudelijk ingaan op de aangekondigde voorstellen van de Commissie insolventierecht voor een nieuwe Insolventiewet.

Ik wacht de uitwerking daarvan gaarne af.

Naar aanleiding van de door de Commissie insolventierecht geuite bezwaren tegen handhaving van het wetsvoorstel in de huidige vorm, heb ik van de Raad voor de Rechtspraak een reactie ontvangen1. De Raad verwerpt de indruk van de Commissie insolventierecht dat de dreigende noodsituatie in de rechterlijke macht door de grote toeloop van zaken voorbij is en dat de druk op de rechterlijke macht gestabiliseerd is. De Raad geeft aan, na consultatie van Recofa, dat bij diverse rechtbanken de nood nog steeds onverminderd hoog is. Hij zou het betreuren als juist de strenge toelatingscriteria zouden worden verlaten, omdat daarop in de praktijk – aan de hand van de eind 2005 vernieuwde Recofa-schuld- saneringsrichtlijnen – reeds in enige mate geanticipeerd wordt. Ik zie hierin dan ook geen reden de aanbeveling van de Commissie insolventierecht over te nemen om de beperking van de toegang tot de schuldsaneringsregeling in het wetsvoorstel los te laten.

Ook is de vrees van de Commissie insolventierecht dat strengere toelating zou leiden tot verlies van mankracht en expertise bij bewindvoerdersorganisaties, die later voor de nieuwe Insolventiewet juist weer nodig zouden zijn, naar mijn mening en naar de mening van de Raad voor de Rechtspraak ongegrond. Door vermindering of wellicht ook tijdelijke stopzetting van de toelating van personen tot de opleiding voor bewindvoerder, gecombineerd met het huidige natuurlijk verloop onder bewindvoerders van 10% per jaar, kan het huidige aantal bewindvoerders in de pas blijven met het aanbod van schuldsaneringszaken, naar verwachting zonder dat bewindvoerders hoeven af te haken door gebrek aan zaken en zonder daarbij waardevolle expertise te verliezen.

De stelling van de Commissie insolventierecht dat er voor schuldenaren die niet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, geen andere oplossing zou bestaan, kan ik niet onderschrijven. Ik ben juist verheugd dat de laatste tijd – mede met het oog op de voorgestelde strengere toelating tot de schuldsaneringsregeling – diverse maatregelen en initiatieven zijn genomen die de schuldenproblematiek buiten het wettelijke traject aanpakken. Zo is na overleg met Uw Kamer € 25 miljoen beschikbaar gesteld voor de gemeentelijke schuldhulpverlening, sluit de NVVK convenanten met grotere schuldeisers ten behoeve van minnelijke regelingen en is een initiatief genomen om te komen tot certificering van de schuldhulp. Als het wetsvoorstel op het punt van strengere toelatingscriteria zou worden teruggeschroefd, bestaat het gevaar dat die maatregelen en initiatieven kunnen verzanden. Het wetsvoorstel onderstreept met een scherpere toegangsselectie immers juist het uitgangspunt van een buitengerechtelijke oplossing.

Gezien de steun die de Commissie insolventierecht voor het overige uitspreekt voor de verbeteringen en vereenvoudigingen in de procedure en gezien de steun van de Raad voor de Rechtspraak en van Recofa voor het wetsvoorstel in zijn huidige vorm, geeft de brief van de Commissie insolventierecht geen aanleiding het wetsvoorstel aan te passen. Daarmee wordt niet vooruitgelopen op het perspectief dat de aangekondigde voorstellen van de Commissie insolventierecht bieden. In die voorstellen lijkt de huidige scheiding tussen het minnelijke en het wettelijke traject te worden geslecht en lijkt er een manier gevonden te zijn om het minnelijke traject wettelijk in te bedden. De voorstellen daartoe zijn echter een onlosmakelijk onderdeel van het systeem waarop het voorontwerp voor de Insolventiewet wordt gebouwd. Ze kunnen niet los van dat systeem gekopieerd worden naar het onderhavige wetsvoorstel. De invoering van de nieuwe Insolventiewet is niet op korte termijn te verwachten en voor de kortere termijn dient een oplossing gevonden te worden voor de huidige problemen met de Wsnp. Het voorliggende wetsvoorstel voorziet daarin. Ik hoop dat er op korte termijn een inhoudelijk overleg met Uw Kamer over het wetsvoorstel kan plaatsvinden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven