29 942
Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 maart 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

a

In onderdeel B, wordt in de laatste volzin van artikel 285, eerste lid, onder f, de zinsnede «een kredietbank als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet» vervangen door: een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening.

b

In onderdeel F wordt in artikel 288, tweede lid, onder c, de zinsnede «artikel 350, derde lid, onder a, b of d» vervangen door: artikel 350, derde lid, onder a of b of op grond van artikel 350, derde lid, onder d.

c

In onderdeel S wordt aan artikel 303 een lid toegevoegd, dat luidt:

3. De rechtbank kan in de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling of bij beschikking het eerste lid buiten toepassing verklaren ten aanzien van rente die verschuldigd is over een hypotheek die is gevestigd op het huis waarin de schuldenaar woonachtig is, indien dat in het belang van de boedel is. De rechter-commissaris kan dit op verzoek van de bewindvoerder bij schriftelijke beschikking verklaren indien dit in het belang van de boedel is, nadat de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.

d

In onderdeel ZZ wordt aan artikel 349a een lid toegevoegd, dat luidt:

3. Onder dezelfde voorwaarden kan de rechtbank in het kader van artikel 350 of 352 de termijn ambtshalve dan wel op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, schuldenaar of een of meer schuldeisers wijzigen. Tegen dit vonnis kunnen de schuldeisers die om de wijziging gevraagd hebben en kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Artikel 351, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.

e

In onderdeel GGG wordt artikel 354a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «een beredeneerde verklaring van de bewindvoerder dat redelijkerwijs niet de verwachting bestaat» vervangen door: een beredeneerde verklaring van de bewindvoerder omtrent de vraag of redelijkerwijs niet de verwachting bestaat.

2. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, die luidt: De rechter-commissaris kan de bewindvoerder bevelen deze verklaring op te stellen en aan de rechtbank en de betrokken partijen te doen toekomen.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

4. De bewindvoerder doet van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant.

f

In onderdeel KKK wordt artikel 358 als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. Onverminderd artikel 288, tweede lid, onder b, is bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling het eerste lid niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling

a. tot betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht,

b. tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht,

c. tot betaling van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of

d. tot betaling van een schadevergoeding aan een benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a Wetboek van Strafvordering.

Met een vordering onder dit lid wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een hypotheek die is gevestigd op het huis waarin de schuldenaar woonachtig is, indien op de rente van deze hypotheek artikel 303, derde lid, van toepassing is.

g

In onderdeel MMM wordt in artikel 359, eerste lid, aanhef, de zinsnede «of indien de schuldenaar door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement komt te verkeren» vervangen door: of indien de schuldenaar ingevolge artikel 350, vijfde lid, in staat van faillissement komt te verkeren.

B

Na artikel I wordt een artikel toegevoegd, dat luidt:

ARTIKEL IA

Artikel 475d, vijfde lid, onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt te luiden:

a. de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de schuldenaar geldt ingevolge het eerste, tweede en vierde lid, en met de krachtens die wet ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt;.

C

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

1. Ten aanzien van schuldenaren op wie de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing is verklaard, blijft het recht van toepassing zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, totdat onherroepelijk op het verzoek is beslist. Nadat onherroepelijk is beslist, blijft artikel 350, derde lid, onder f, buiten toepassing.

2. Op een saneringsplan dat op de datum van inwerkingtreding van deze wet door de rechter reeds is vastgesteld, blijft het recht van toepassing zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.

3. Indien na de datum van inwerkingtreding van deze wet de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op grond van artikel 356, tweede lid, is artikel 358, eerste lid, niet van toepassing op vorderingen die voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, die minder dan vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, onherroepelijk is geworden. Dit geldt ook voor een vordering die voortvloeit uit een veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, en die minder dan vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend onherroepelijk is geworden.

Toelichting

A

Onderdeel a

In artikel 285 is een wijziging verwerkt die een gevolg is van de inwerkingtreding van de Wet financiële dienstverlening.

Onderdeel b

De aanpassing van onderdeel b betreft een verduidelijking van de tekst. De toevoeging «om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen» aan het slot van artikel 288, tweede lid, onder c, dient alleen te slaan op artikel 350, derde lid, onder d.

Onderdeel c

Doorgaans zal de eigen woning die in bezit is van een schuldenaar hetzij door de bank worden geveild, hetzij onderhands door de bewindvoerder worden verkocht. Er zijn echter situaties denkbaar waarin verkoop niet in het belang van de boedel is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de woonlasten in de koopwoning lager zijn dan ze zullen zijn na verkoop en verhuizing naar een huurhuis en er geen overwaarde is. Artikel 303, eerste lid, staat er echter aan in de weg dat de schuldenaar de hypotheekrente blijft betalen. Er zijn momenteel rechtbanken die toestemming geven om in de woning te blijven wonen, de rente te betalen en via schuldvernieuwing na afloop van de schuldsaneringsregeling te voorkomen dat de hypotheekschuld onder de schone lei valt. Teneinde een en ander te vereenvoudigen, wordt deze praktijk gefaciliteerd door artikel 303 een uitzondering op te nemen voor de betaling van hypotheekrente. Als pas na het vonnis tot vantoepassingverklaring van de schuldsaneringsregeling de vraag wat te doen met het huis is beantwoord, kan ook de rechter-commissaris bij beschikking een uitzondering geven voor de hypotheekrente. Voorwaarde bij dit alles is wel dat dit in het belang van de boedel moet zijn. Daarnaast is in artikel 358, vijfde lid, opgenomen dat een dergelijke hypotheek aan het einde van de schuldsaneringsregeling niet onder de schone lei valt.

Onderdeel d

De bevoegdheid tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling wordt in artikel 349a, derde lid, mede bij de rechtbank gelegd, teneinde buiten twijfel te stellen dat naast de rechter-commissaris ook de rechter deze bevoegdheid toekomt. Dit is echter alleen mogelijk in het kader van een tussentijdse of reguliere beëindiging. De rechter kan dan beslissen dat verlenging van de schuldsaneringstermijn een beter alternatief is dan beëindiging. Voor dergelijke gevallen is de bevoegdheid van de rechtbank toegevoegd. Wie enkel wijziging van de termijn wil vragen, dient zich tot de rechter-commissaris te wenden. Wanneer in het huidige saneringsplan de termijn wordt gewijzigd, kan daartegen hoger beroep worden aangetekend (artikel 345). Daarom wordt daarin ook voorzien in artikel 349a, derde lid.

Onderdeel e

De aanpassingen in het eerste lid van artikel 354a hebben betrekking op het geval waarin de bewindvoerder niet genegen is een verklaring op te stellen over de voortzetting van de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris kan hiertoe een bevel geven aan de bewindvoerder. De vraag waarop de verklaring betrekking dient te hebben, is enigszins aangepast. Er is nu voorzien in de mogelijkheid dat de bewindvoerder van mening is dat redelijkerwijs wel de verwachting bestaat dat de schuldenaar op zodanige wijze aan zijn verplichtingen kan voldoen dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.

Met toevoeging van het vierde lid wordt een omissie hersteld inzake de verplichting tot publicatie van de zitting tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

Onderdeel f

In artikel 358, vierde lid, wordt geschrapt dat de vorderingen die zijn genoemd onder a tot en met d dienen voort te vloeien uit strafrechtelijke veroordelingen die meer dan vijf jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend onherroepelijk zijn geworden. In verband met de gewijzigde overgangsregeling in deze nota van wijziging, die uitgaat van onmiddellijke inwerkingtreding, is het zaak zeker te stellen dat schulden met een strafrechtelijke oorsprong die wellicht in een enkele zaak onder de huidige wet geen aanleiding voor de rechter vormden om de toegang tot de schuldsaneringsregeling te weigeren, toch buiten de schone lei vallen, ook als ze van recenter datum zijn.

In het nieuwe vijfde lid is een regeling opgenomen voor schuldenaren voor wie verkoop van de eigen woning niet in het belang van de boedel was. Indien bij aanvang de schuldsaneringsregeling of op een moment daarna artikel 303, derde lid, van toepassing is verklaard (zie hierboven onder d) op de rentetermijnen die voortvloeien uit de hypotheek, dan is bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling de schone lei niet van toepassing op de hypotheek. Zie verder de toelichting op de wijziging van artikel 303, hierboven onder b.

Onderdeel g

De wijziging van artikel 358, eerste lid, betreft het herstel van een omissie.

B

De voorgestelde wijziging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vloeit voort uit de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet (Stb. 2005, 358) en beoogt te voorkomen dat ziektekostenpremies meer dan één keer in aanmerking worden genomen bij vaststelling van de beslagvrije voet in geval van beslag onder een derde. De voorgestelde wijziging heeft niet alleen betrekking op een beslag dat wordt gelegd in het kader van een schuldsaneringsregeling. Deze beslagregeling dient te worden toegepast in alle gevallen waarin sprake is van beslag onder derden op periodieke vorderingen van de schuldenaar waaraan een beslagvrije voet is verbonden, voor zover dat beslag betrekking heeft op vorderingen van de schuldenaar tot periodieke betalingen. Het voorstel corrigeert een onbedoeld gevolg van de nieuwe wetgeving. Tevens wordt een wettelijke basis gegeven aan een (negatieve) correctie die in de praktijk door de rechtbanken reeds geruime tijd wordt toegepast bij de berekening van het vrij te laten bedrag, in overeenstemming met de rekenmethode van de landelijke vergadering van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa). Deze rekenmethode heeft als doel de bevoegdheid die de rechter heeft krachtens artikel 295, derde lid, Fw, om een nominaal bedrag vast te stellen ter verhoging van de beslagvrije voet, landelijk te normeren.

In de huidige wet wordt de beslagvrije voet verhoogd met de premie van de ziektekostenverzekering. De beslagvrije voet zelf bedraagt 90% van de op de schuldenaar toepasselijke bijstandsnorm. In die bijstandsnorm is echter al de over die bijstand verschuldigde ziektekostenpremie besloten. Dit geschiedt doordat de normpremie, oftewel het bedrag dat als deel van het inkomen geacht wordt te zijn gereserveerd ten behoeve van de zorgverzekering, op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag wordt gebaseerd op de hoogte van het drempelinkomen. Dit drempelinkomen wordt op basis van artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag onder andere berekend op basis van het wettelijke minimumloon. In het netto-minimumloon is een component ten behoeve van de nominale premie voor de zorgverzekering opgenomen en aldus ook in de – daarvan afgeleide – bijstandsnorm. Doordat de beslagvrije voet 90% van de bijstandsnorm bedraagt en deze beslagvrije voet ingevolge de huidige tekst van artikel 475d, vijfde lid, onder a, Rv dient te worden vermeerderd met de volledige ziektekostenpremie, zou in de uitvoeringspraktijk dus tweemaal rekening word gehouden met de desbetreffende normpremie. Dat zou neerkomen op een onbedoelde verhoging van de beslagvrije voet. De verhoging gaat ten koste van de afloscapaciteit die aan de schuldeisers ten goede behoort te komen en is blijkens het voorafgaande overbodig om de premiebetaling zeker te stellen. In de rekenmethode van Recofa werd daarom steeds de gemiddelde nominale premie op de beslagvrije voet in mindering gebracht. Deze correctie was toelaatbaar omdat deze door de algemene toeslag van 5% niet zou kunnen leiden tot een eindresultaat dat lager zou zijn dan de beslagvrije voet. Voorgesteld wordt artikel 475d aan te passen zodat deze correctie bij de berekening van het vrij te laten bedrag niet meer nodig zal zijn. In de terminologie van dit artikel wordt met«ziektekostenverzekering» zowel een natura- als een restitutieverzekering en zowel de verplichte basisverzekering als aanvullende verzekeringen bedoeld.

Het in de bijstandsnorm reeds begrepen bedrag wordt als volgt berekend. Voor het bepalen van de normpremie wordt uitgegaan ten eerste van het drempelinkomen ter hoogte van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag en ten tweede van de standaardpremie zoals die krachtens artikel 4 van genoemde wet wordt vastgesteld (in de Regeling vaststelling standaardpremie). Deze standaardpremie wordt verminderd met het bedrag van de zorgtoeslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van genoemde wet. De uitkomst van deze berekening is ook genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (zoals toegevoegd bij wet van 22 december 2005, Stb. 2005, 713).

Naast de inkomensafhankelijke normpremie op basis van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm dient ook de zorgtoeslag in mindering te worden gebracht op de beslagvrije voet. Burgers uit lagere inkomensgroepen komen in het kader van de nieuwe zorgverzekering in aanmerking voor een zorgtoeslag, een tegemoetkoming in de te betalen premie ziektekostenverzekering. Deze zorgtoeslag is krachtens artikel 45 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet vatbaar voor beslag. Ook hier geldt dat de huidige tekst van artikel 475d, vijfde lid, onder a, Rv ertoe zou leiden dat schuldenaren tweemaal een bijdrage ontvangen voor betaling van de ziektekostenverzekering: eenmaal via de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onder a, Rv en eenmaal via de beslagvrije zorgtoeslag. De voorgestelde wijziging van artikel 475d volgt de systematiek die artikel 475d, vijfde lid, onder b, Rv reeds toepast op de huurtoeslag en andere bijdragen of toeslagen in het kader van de woonkosten. Ook daar wordt de beslagvrije voet verhoogd met de woonkosten, verminderd met de ontvangen bijdragen en toeslagen.

Het moet bij de zorgtoeslag gaan om daadwerkelijk ontvangen zorgtoeslag. Mocht de zorgtoeslag niet zijn aangevraagd en daardoor ook niet ontvangen, dan wordt de beslagvrije voet niet hiermee verminderd, opdat de daadwerkelijk te betalen premie kan worden voldaan uit het vrij te laten bedrag. Het aanvragen van een zorgtoeslag zal in een dergelijk geval een van de eerste maatregelen zijn die in de schuldsanering getroffen dienen te worden.

Een verzekerde komt in aanmerking voor een zorgtoeslag indien de voor hem geldende genormeerde kosten voor een zorgverzekeringsovereenkomst (de op basis van artikel 2 Wet op de zorgtoeslag berekende normpremie) minder bedragen dan de standaardpremie (de op basis van artikel 4 Wet op de zorgtoeslag geraamde gemiddelde premiekosten). Maar de optelsom van normpremie en zorgtoeslag kan nog steeds lager zijn dan de in werkelijkheid door de schuldenaar te betalen premie voor de door hem gesloten zorgverzekering. Na de voorgestelde wijziging van artikel 475d, beoogt de aanvulling op de beslagvrije voet dit verschil aan te vullen, zodat betaling van de volledige zorgverzekeringspremie is zeker gesteld. Dit alles ziet zowel op de verplichte basisverzekering als op aanvullende verzekeringen, met het oog op het voldoen aan lopende verzekeringscontracten. Dit is ook het geval met de huidige tekst van artikel 475d, vijfde lid, onder a, waaronder ook vrijwillig gesloten aanvullende verzekeringen vallen.

C

Naar aanleiding van commentaar van diverse kanten wordt een nieuwe overgangsregeling voorgesteld, die voorkomt dat gedurende enkele jaren twee wettelijke regimes van toepassing zullen zijn: voor de schuldsaneringsregelingen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet reeds zijn gestart zou de huidige wet van toepassing blijven en de herziene wet zou enkel van toepassing zijn op verzoekschriften die vanaf de datum van inwerkingtreding zijn ingediend. Dit lijkt echter een onnodige belasting te betekenen van alle betrokkenen bij de schuldsaneringsregeling. Daarom wordt in het onderhavige voorstel uitgegaan van onmiddellijke werking van de wet, behoudens enkele in artikel IV genoemde artikelen. Deze betreffen allereerst de voorlopige van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling. Wanneer op het moment van inwerkingtreding een dergelijk verklaring van toepassing is, dient de huidige wet van toepassing te blijven op de uiteindelijke beslissing tot het wel of niet toelaten tot de schuldsaneringsregeling. Nadat de voorlopige toepassing is omgezet in een definitieve toelating, blijft alleen de nieuwe grond voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, artikel 350, derde lid, onder f, buiten toepassing, omdat de toelatingsvoorwaarden van de oude wet van toepassing waren en ook blijven indien tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling feiten en omstandigheden bekend worden die tot afwijzing van het toelatingsverzoek zouden hebben geleid als ze op dat moment bekend zouden zijn geweest.

Daarnaast is zeker gesteld dat in schuldsaneringsregelingen die van toepassing zijn op het moment dat deze wet in werking treedt, eventuele schulden uit strafrechtelijke veroordelingen die resteren bij reguliere beëindiging van de regeling, en die op dat moment jonger zijn dan vijf jaar, niet onder de schone lei vallen. Het gaat om schulden met een strafrechtelijke oorsprong die wellicht in een enkele zaak onder de huidige wet geen aanleiding voor de rechter vormden om de toegang tot de schuldsaneringsregeling te weigeren. Reden hiervoor is het principiële karakter van de uitzondering van schulden uit strafrechtelijke veroordelingen van de schone lei. Het is immers maatschappelijk onaanvaardbaar dat deze schulden omgezet zouden worden in niet meer invorderbare natuurlijke verbintenissen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven