29 940
Evaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2006

Hierbij zend ik u de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken die door het College van procureurs-generaal is vastgesteld en door mij is goedgekeurd1. De aanwijzing vervangt de Tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen en is gebaseerd op de Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (Stb. 254) en het Besluit getuigenbescherming van 23 december 2005, Stb. 2006, 21. Deze treden in werking op 1 april 2006 samen met de Instructie getuigenbescherming. De toezending van deze aanwijzing die zoals gebruikelijk in de Staatscourant zal worden gepubliceerd vloeit voort uit mijn toezegging bij gelegenheid van het Algemeen Overleg met uw Kamer op 13 juni 2005 (Kamerstukken II, 2004/05, 29 940, nr. 2). Met toezending wordt tevens voldaan aan het verzoek van de griffier van uw Vaste Commissie voor Justitie van 6 maart 2006, kenmerk 06-Just-B.

De aanwijzing geeft uitvoering aan de restrictieve wettelijke regeling die na een lange parlementaire behandeling tot stand is gekomen. De aanwijzing bevat het beleidsmatige kader binnen welk een officier van justitie een toezegging tot strafvermindering in ruil voor een getuigenverklaring kan overwegen. Ik teken hierbij aan dat dit onverlet laat dat het College van procureurs-generaal zich in zeer uitzonderlijke dringende omstandigheden (te denken valt aan het voorkomen van een terroristische aanslag waarbij ettelijke mensenlevens op het spel staan) tot mij kan wenden voor het doen van verdergaande toezeggingen. Alsdan zal ik zodanig verzoek beoordelen in het licht van alle zich voordoende omstandigheden. Over de beslissing op zo’n verzoek zal ik verantwoording afleggen aan de Staten-Generaal in het kader van de geldende ministeriële verantwoordelijkheid.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven