29 937
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 februari 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Artikel 46c, eerste lid, onder b, komt te luiden:

b. de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten, procureurs of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen, de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren of de verplichting wordt opgelegd de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult.

Toelichting

Deze nota van wijziging strekt tot aanvulling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage. Deze aanvulling is ingegeven door het feit dat het huidige wettelijk kader ten aanzien van disciplinaire bestraffing met betrekking tot voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren onvoldoende sanctiemogelijkheden kent om de voorgestelde regeling te handhaven. Weliswaar is op grond van artikel 46c, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) de disciplinaire straf van schriftelijke waarschuwing mogelijk, maar met de Raad voor de rechtspraak ben ik van mening dat het opleggen van een dergelijke straf niet in alle gevallen afdoende is. Juist bij een regeling als de onderhavige, die vergroting van de openbaarheid en de transparantie binnen de rechterlijke macht en bevordering van het maatschappelijk vertrouwen in de rechtspraak beoogt, meen ik dat, zoals ik ook al in reactie op kamervragen van het lid Eerdmans heb geantwoord (Kamerstukken 2005/06 30 300 VI, nr. 67) een inbreuk hierop niet door de beugel kan. Voorts acht ik het voldoen aan de kennisgevingplicht van groot belang voor een effectief gebruik van het wrakingsinstrument.

Om hierover geen misverstand te laten bestaan wordt in deze nota van wijziging artikel 46c, eerste lid, onder b, van de Wrra aangevuld met de verplichting om de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die buiten het ambt worden vervuld. Hiermee wordt bereikt dat het niet melden van nevenbetrekkingen door een rechterlijk ambtenaar onder de reikwijdte van artikel 46c, derde lid, van de Wrra komt te vallen. Indien een rechterlijk ambtenaar zich schuldig maakt het niet melden van nevenfuncties, kan op grond van de artikelen 46c, eerste lid, onder b en 46c, derde lid van de Wrra aan deze rechterlijk ambtenaar de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd, nadat hem eerder wegens een gelijke overtreding de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Op deze wijze wordt voorzien in een sluitende regeling met betrekking tot de melding van nevenbetrekkingen door rechterlijke ambtenaren.

De voorgestelde wijziging geldt niet voor niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, nu hoofdstuk 6A van de Wrra, waarvan artikel 46c onderdeel uitmaakt, alleen van toepassing is op voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren. Dit is ook niet nodig, nu op grond van het huidige wettelijk kader voor deze categorie rechterlijke ambtenaren al voldoende disciplinaire maatregelen voorhanden zijn. Ten aanzien van niet voor leven benoemde rechterlijke ambtenaren is op grond van artikel 39 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, dat een zogenaamde «bevroren» verwijzing bevat naar (onder meer) de artikelen 80 en 81 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, disciplinaire bestraffing, waaronder berisping en ontslag, bij plichtsverzuim mogelijk.

Deze nota van wijziging is ter consultatie voorgelegd aan de Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Over de inhoud van deze nota van wijziging is de in artikel 51, eerste lid, van de Wrra bedoelde overeenstemming bereikt met de Sectorcommissie rechterlijke macht.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven