nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 8 februari 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
Artikel 46c, eerste lid, onder b, komt te luiden:
b. de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep
wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden
wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar
advocaten, procureurs of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk
stuk van hen aan te nemen, de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren
of de verplichting wordt opgelegd de functionele autoriteit in kennis te stellen
van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult.
Toelichting
Deze nota van wijziging strekt tot aanvulling van het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met
enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke
ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage.
Deze aanvulling is ingegeven door het feit dat het huidige wettelijk kader
ten aanzien van disciplinaire bestraffing met betrekking tot voor het leven
benoemde rechterlijke ambtenaren onvoldoende sanctiemogelijkheden kent om
de voorgestelde regeling te handhaven. Weliswaar is op grond van artikel 46c,
eerste lid aanhef en onder a, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
(Wrra) de disciplinaire straf van schriftelijke waarschuwing mogelijk, maar
met de Raad voor de rechtspraak ben ik van mening dat het opleggen van een
dergelijke straf niet in alle gevallen afdoende is. Juist bij een regeling
als de onderhavige, die vergroting van de openbaarheid en de transparantie
binnen de rechterlijke macht en bevordering van het maatschappelijk vertrouwen
in de rechtspraak beoogt, meen ik dat, zoals ik ook al in reactie
op kamervragen van het lid Eerdmans heb geantwoord (Kamerstukken 2005/06 30 300
VI, nr. 67) een inbreuk hierop niet door de beugel kan. Voorts acht ik
het voldoen aan de kennisgevingplicht van groot belang voor een effectief
gebruik van het wrakingsinstrument.
Om hierover geen misverstand te laten bestaan wordt in deze nota van wijziging
artikel 46c, eerste lid, onder b, van de Wrra aangevuld met de verplichting
om de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die
buiten het ambt worden vervuld. Hiermee wordt bereikt dat het niet melden
van nevenbetrekkingen door een rechterlijk ambtenaar onder de reikwijdte van
artikel 46c, derde lid, van de Wrra komt te vallen. Indien een rechterlijk
ambtenaar zich schuldig maakt het niet melden van nevenfuncties, kan op grond
van de artikelen 46c, eerste lid, onder b en 46c, derde lid van de Wrra aan
deze rechterlijk ambtenaar de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd,
nadat hem eerder wegens een gelijke overtreding de disciplinaire maatregel
van schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Op deze wijze wordt voorzien in
een sluitende regeling met betrekking tot de melding van nevenbetrekkingen
door rechterlijke ambtenaren.
De voorgestelde wijziging geldt niet voor niet voor het leven benoemde
rechterlijke ambtenaren, nu hoofdstuk 6A van de Wrra, waarvan artikel 46c
onderdeel uitmaakt, alleen van toepassing is op voor het leven benoemde rechterlijke
ambtenaren. Dit is ook niet nodig, nu op grond van het huidige wettelijk kader
voor deze categorie rechterlijke ambtenaren al voldoende disciplinaire maatregelen
voorhanden zijn. Ten aanzien van niet voor leven benoemde rechterlijke ambtenaren
is op grond van artikel 39 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren,
dat een zogenaamde «bevroren» verwijzing bevat naar (onder meer)
de artikelen 80 en 81 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, disciplinaire
bestraffing, waaronder berisping en ontslag, bij plichtsverzuim mogelijk.
Deze nota van wijziging is ter consultatie voorgelegd aan de Hoge Raad,
de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak. Over de inhoud van deze nota van wijziging is
de in artikel 51, eerste lid, van de Wrra bedoelde overeenstemming bereikt
met de Sectorcommissie rechterlijke macht.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner