Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29936 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29936 nr. 6 |
Vastgesteld 10 maart 2005
De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. Algemeen 1
2. Register 6
3. Verklaring omtrent het gedrag (VOG) 7
4. Klachtenregeling en doorhaling 8
5. Ontvangen adviezen 9
6. Financiële gevolgen 10
7. Artikelsgewijs 10
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Voor het goed functioneren van de rechtstaat is het van belang dat ook de mensen die onze taal niet machtig zijn, hun weg in ons rechtsbestel kunnen vinden. Gezien ook de afhankelijkheid van niet-Nederlandstalige van tolken en vertalers is het van belang dat de integriteit van deze beroepsgroepen is gewaarborgd. Deze leden ondersteunen dan ook de doelstelling van onderhavig wetsvoorstel. Toch hebben zij nog een aantal vragen.
In de eerste plaats hebben zij een aantal vragen bij de reikwijdte van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden constateren dat onderhavig wetsvoorstel is gestoeld op wettelijke eisen die vanuit Europa worden gesteld aan tolken en vertalers die in strafzaken optreden. Zij menen echter dat het onderhavige wetsvoorstel verder reikt dan dat, omdat de wetgever álle beëdigde vertalers onder het wetsvoorstel heeft gebracht. Is het echter goed denkbaar dat het werkterrein van de betrokken beëdigde vertaler buiten de werkingssfeer van justitie en politie ligt? Ook buiten het domein van justitie en politie zijn immers beëdigde vertalingen gewenst en noodzakelijk. Te denken valt aan notariële akten, diploma's, verzekeringen, contracten, certificaten, technische documenten en software. Op grond van het wetsvoorstel worden aan alle vertalers – dus ook aan hen die nooit iets te maken zullen hebben met het vreemdelingenrecht of het strafrecht – eisen gesteld die zien op het werkzaam zijn voor justitie en politie. Gevolg is dat de overheid het bedrijfsleven, de advocatuur, het notariaat en andere instellingen die buiten het strafrecht en het vreemdelingenrecht met beëdigde vertalers werken, extra regels en de daarmee gepaard gaande kosten oplegt. De leden van de CDA-fractie betwijfelen of daar voldoende rekening mee is gehouden.
Zij vragen de regering of zij bereid is dit probleem op te lossen, door hetzij de wet van 1878 (voorlopig) nog niet in de voorgestelde wet op te laten gaan, waardoor aan vertalers die voor justitie en politie werken andere eisen kunnen worden gesteld dan aan vertalers die buiten dat terrein werkzaam zijn, hetzij door uitdrukkelijk in de nog te publiceren AMvB op te nemen dat er onderscheid tussen beide groepen gemaakt dient te worden. Graag een reactie van de regering.
De leden van PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met de regering zijn zij van mening dat de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers die werkzaam zijn binnen het domein van politie en justitie goed gewaarborgd moet zijn. Goed dus, dat daarvoor (eindelijk) een wettelijke regeling komt. Toch hebben deze leden nog de nodige vragen over aan aantal kwesties.
Omdat in artikel 38 de Wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers wordt ingetrokken, zal onderliggend wetsvoorstel betrekking hebben op alle beëdigde vertalers en niet uitsluitend op beëdigde vertalers binnen het domein van justitie en politie. Daarmee lijkt de titel van het wetsvoorstel niet de formele inhoud te dekken. De geest van het wetsvoorstel blijft echter wel gericht op tolken en vertalers werkzaam binnen het domein van justitie en politie. Deze leden hebben grote, zo niet onoverkomelijke, aarzeling om akkoord te gaan met een beëindiging van rechtswege van een voor het leven geldende beëdiging, zolang niet duidelijk is wat die eventuele extra eisen zijn. Is er nog gedacht aan andere overgangsregeling, bijvoorbeeld één met (meer) eerbiedigende werking? Zo ja, welke, en waarom is daar niet voor gekozen? Heeft de regering overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de groep al beëdigde vertalers over deze overgangsregeling? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg en is de regering bekend met het antwoord op de vraag of zij kunnen leven met deze overgangsregeling?
De belangen, de positie en de rol van vertalers en tolken in het bedrijfsleven, de advocatuur, het notariaat en bij deurwaarders lijken ook meer in het algemeen onderbelicht. Kan de regering toelichten wat de gevolgen van deze wet zijn of zouden kunnen zijn voor beroepsbeoefenaren die alleen of grotendeels werkzaam zijn in die branches?
In antwoord op de vraag van de Europese Commissie of het wenselijk is dat lidstaten ertoe moeten worden verplicht nationale registers van gerechtstolken op te stellen, reageerde de Nederlandse regering positief. In hoeverre zal er sprake zijn van samenwerking danwel uitwisseling tussen deze nationale registers? Is er uniformiteit in de toelatingscriteria van deze nationale registers? Wil de regering in haar antwoord ingaan op de specifieke situaties in de ons omringende landen?
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of deze wet ook gevolgen heeft voor tolken Nederlandse Gebaren Taal. Zo ja, welke?
Zij vragen ook waarom deze wet niet voorziet in een wettelijke bescherming van de titel «beëdigd vertaler» en «gerechtstolk». Immers iemand zou zich geen beëdigd vertaler c.q. gerechtstolk mogen noemen die niet is ingeschreven in het hier bedoelde register, zoals iemand zich ook geen advocaat mag noemen die niet op het tableau staat ingeschreven.
Verder is het merkwaardig dat het wetsvoorstel niets over de honorering van de beëdigde vertaler c.q. de gerechtstolk regelt. Van de tarifering moet in ieder geval een stimulans uitgaan om tot inschrijving te geraken. Verder veronderstelt goede kwaliteit een adequate beloning. Waarom heeft regering hierin niet voorzien? Overigens impliceert inschrijving in het register kosten voor de beëdigde vertaler c.q. de gerechtstolk; immers zij zullen aan kwaliteitseisen moeten voldoen, en dus opleidingen moeten hebben gevolgd en ook bij de verlenging van de inschrijving zullen zij moeten aantonen dat zij deel hebben genomen aan een «education permanente» op hun vakgebied. Ligt het daarom niet voor de hand dat een ingeschreven tolk c.q. vertaler beter (hoger) behoort te worden beloond dan een niet ingeschreven tolk of vertaler? Is de regering bereid de Wet tarieven in strafzaken en de Wet tarieven in burgerlijke zaken aan te passen?
De leden van de fractie van de VVD hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel gerechtstolken en beëdigde vertalers. Het streven de kwaliteit en integriteit te versterken, ondersteunen zij van harte. Dat hiervoor nieuwe regels worden gesteld met betrekking tot bijvoorbeeld de beëdiging is begrijpelijk. Met verbazing hebben zij echter kennisgenomen van de motivering voor de invoering van een afnameplicht. «Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de wens van de tolken en vertalers die thans in het kwaliteitsregister zijn opgenomen.» Vooralsnog zijn deze leden er niet van overtuigd dat een afnameplicht noodzakelijk is om de kwaliteit en integriteit te bevorderen. Zij kunnen zich zelfs voorstellen dat de gekozen gedwongen winkelnering zal leiden tot een vermindering van het aanbod, zeker ten aanzien van zeldzame talen. Zij verzoeken de regering ofwel de afnameplicht bij nota van wijziging af te voeren ofwel overtuigend aan te geven wat dat een dergelijke plicht noodzakelijk maakt.
In het ontwerpraadsbesluit van 11 januari 2005 (COM(2004)0328-C6-0071/2004–2004/0113(CNS)) is in artikel 7, eerste paragraaf, bepaald dat alle lidstaten zullen verzekeren dat voor een verdachte alle relevante documenten gratis vertaald zullen worden. Wat is de invloed van deze Europese besluitvorming, en de overige bepalingen op het gebied van tolken in dat raadsbesluit, voor de Nederlandse praktijk van gerechtstolken, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.
Zij vragen verder op welke beëdigde tolken en vertalers het wetsvoorstel betrekking heeft. Begrijpen zij het goed dat nu de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers, opgaat in de nieuwe wet, het wetsvoorstel betrekking heeft op alle beëdigde vertalers en niet uitsluitend op beëdigde vertalers werkzaam binnen het domein van justitie en politie? Door het opgaan van de wet van 1878 in de voorgestelde wet, kan iemand alleen beëdigd vertaler (of gerechtstolk) zijn als hij in het nieuwe register staat ingeschreven, terwijl het goed denkbaar is dat het werkterrein van de betrokken beëdigde vertaler buiten de werkingssfeer van justitie en politie ligt. Ook buiten het domein van justitie en politie zijn beëdigde vertalingen gewenst en noodzakelijk. Te denken valt aan notariële akten, diploma's, verzekeringen, contracten, certificaten, technische documenten en software. De aan het woord zijnde leden zouden er bijzonder veel moeite mee hebben wanneer de beëdigde vertaler die buiten het terrein van politie en justitie opereert, met dezelfde eisen zou worden geconfronteerd als diegenen die binnen dat domein opereren. Hoe kijkt de regering daartegenaan en waarom?
Als het wetsvoorstel uitsluitend beoogt regels te geven voor beëdigde vertalers en tolken die werkzaam zijn in het domein van justitie en politie en dat tevens combineert met een afnameverplichting van geregistreerde vertalers en (gerechts-)tolken, is het een absolute noodzaak om een heldere afbakening te geven van het domein van justitie en politie. Een heldere afbakening is eveneens gewenst van de begrippen strafrecht en vreemdelingenrecht. Vallen bijvoorbeeld onder het strafrecht alleen zaken op grond van het Wetboek van Strafrecht, of moet het begrip zo ruim worden uitgelegd dat ook bijvoorbeeld economische delicten, bijstandsfraude et cetera, daaronder moeten worden begrepen?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een duidelijke keuze dient te worden gemaakt of het wetsvoorstel uitsluitend beoogt regels te geven voor beëdigde vertalers en tolken werkzaam binnen het domein van justitie en politie of voor alle beëdigde vertalers. Indien voor het eerste wordt gekozen, zou de wet van 1878 gehandhaafd kunnen blijven. Indien voor het tweede wordt gekozen, zou het in te richten register nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met andere vakgebieden dan het strafrecht en vreemdelingenrecht. Voorstelbaar is dat in het in te richten register een aparte aantekening wordt gehouden voor beëdigde vertalers en gerechtstolken die werkzaam (willen) zijn binnen het terrein justitie en politie en dat aan deze aantekening aanvullende eisen betreffende kwaliteit en integriteit worden gesteld. Nieuwe vertalers en tolken die niet voor justitie en politie willen werken, moeten zich kunnen laten beëdigen in het vakgebied, waarin zij werkzaam willen zijn. Deze leden vragen de regering het wetsvoorstel dienaangaande te heroverwegen.
De leden van de fractie van de VVD hechten grote waarde aan een vlot verloop van een rechtszaak. Zij vinden het eigenlijk onacceptabel dat er zittingsuren verloren gaan bijvoorbeeld omdat er geen tolk voorhanden is. Zij vragen de regering aan te geven hoeveel zittingsuren er jaarlijks verloren gaan vanwege problemen met tolken en of vertalers? Voorstelbaar is dat aan de verloren uren verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Kan de regering per oorzaak aangeven hoeveel verliesuren hiervan het gevolg zijn? Ook zijn deze leden benieuwd naar het antwoord op de vraag wie opdraait voor de kosten van de verloren uren. Hoe denkt de regering over een systeem waarbij de veroorzaker van het probleem de rekening krijgt gepresenteerd?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden stemmen van harte in met de doelstelling de integriteit van tolken en vertalers die werkzaam zijn in het domein van justitie en politie zoveel mogelijk te waarborgen. Het instellen van een register voor gerechtstolken en vertalers in combinatie met een afnameplicht voor de betrokken instanties zou aan die doelstelling kunnen bijdragen. Terecht echter wijst het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers (NGTV) er in zijn brief aan de Vaste commissie voor Justitie van 3 februari 2005 op, dat problemen rond de integriteit van tolken en vertalers zoals die bijvoorbeeld zijn gesignaleerd bij de IND, niet alleen opgelost kunnen worden door aan deze beroepsbeoefenaars hogere eisen te stellen. Ook dient er toezicht te worden gehouden op de wijze waarop opdrachten worden verdeeld ten einde «vriendjespolitiek», met alle schadelijke gevolgen voor onafhankelijkheid van dien, te voorkomen. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie van de regering.
Een andere extra waarborg voor de kwaliteit van het werk van tolken, is het op band opnemen van (getuigen)verhoren of andere mondelinge procesverrichtingen die plaats vinden via een tolk. Wanneer er later door degene die ge- of verhoord is, gesteld wordt dat de tolk zijn werk niet goed deed, kan dit gemakkelijk geverifieerd worden. Ook op dit punt ontvangen de leden van de SP-fractie graag een reactie.
Een tweede punt dat door diverse vertegenwoordigers van tolken en vertalers naar voren is gebracht (onder andere in brieven aan de Vaste commissie voor Justitie van 3 en 23 februari 2005), betreft de reikwijdte van het wetsvoorstel. Waar de titel van het wetsvoorstel aangeeft dat dit wetsvoorstel alleen tolken en vertalers zou moeten betreffen die werkzaam zijn binnen het domein van justitie en politie, lijken de regels die worden voorgesteld te slaan op álle tolken en vertalers, ook wanneer die níet werkzaam zijn in dat domein – hoewel de eisen die in dit wetsvoorstel worden gesteld qua toetsing en opleiding juist zijn toegespitst op de tolken die in het justitiële domein werken. Kan de regering duidelijk aangeven voor welke tolken en vertalers welke eisen gelden?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met de doelstelling van het wetsvoorstel kunnen zij in grote lijnen instemmen. Over bepaalde aspecten van het voorstel hebben deze leden echter nog enige dringende vragen en aandachtspunten.
Bepalingen en redactie van het wetsvoorstel duiden erop dat het voorstel vooral is geschreven met vertalers en tolken op het gebied van politie en justitie voor ogen. Daarmee gaat de regering eraan voorbij dat een groot deel van de tolken en vertalers niet voor politie en justitie werkt, maar voor het bedrijfsleven, en dat zij notariële akten, diploma's, verzekeringen, contracten, certificaten, technische documenten en software vertalen. Organisaties uit het veld van tolken en vertalers spreken hier hun grote zorg over uit. Het ligt bijvoorbeeld niet voor de hand om dezelfde (bij-)scholings- en integriteitseisen te stellen aan tolken die wél en tolken die níet actief zijn op het gebied van politie en justitie. «Het lijkt alsof de wetgever een hartchirurg wil dwingen om eerst gynaecoloog te worden om zijn vak van hartchirurg te mogen blijven uitoefenen», stelt één van de belangenorganisaties. Vanuit de sector wordt voorgesteld om door middel van een aantekening afzonderlijk bij te houden welke tolken en vertalers wél werkzaam (willen) zijn op het terrein van politie en justitie. Aan deze aantekening kunnen dan aanvullende kwaliteits- en integriteitseisen worden verbonden. De leden van de fractie van D66 zien graag een reactie van de regering op deze kritiekpunten en de voorgestelde oplossing.
Het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers (NGTV) schrijft in een brief aan de Tweede Kamer over het voorliggende wetsvoorstel het volgende. «Er is onvoldoende onderkend bij de tolken dat zij soms voor hun inkomen vrijwel geheel op justitie en politie zijn aangewezen, waardoor hun onafhankelijkheid en dus integriteit in het gedrang komt. Talrijk zijn de klachten over vriendjespolitiek bij de AIVD en de IND en het afstraffen van tolken die niet voldoende aan de ambtelijke leiband willen lopen. Of dit nu terecht is of niet doet nu minder ter zake. Als gevolg van de nieuwe wettelijke bepalingen moeten mechanismen in het leven worden geroepen, waarbij zulke klachten minstens ongeloofwaardig worden, liefst geheel uitgebannen». Kan de regering ingaan op de klachten waaraan de NGTV refereert? Op welke wijze zijn in het wetsvoorstel mechanismen ingebouwd die dit soort klachten kunnen voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Het voorziet in een wettelijke registratie op het gebied van beëdiging, kwaliteit en integriteit van beëdigde vertalers en gerechtstolken en een afnameplicht om in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht, alleen gebruik te maken van beëdigde vertalers en gerechtstolken die in het register staan ingeschreven. Deze leden vragen een toelichting van de regering hoe tijdens verrichte tolkwerkzaamheden de onpartijdigheid en het vertrouwen gewaarborgd kan worden. Is er reden om onder bepaalde omstandigheden deze op videoband of op andere wijze vast te leggen zodat de vertaling controleerbaar is? Deze leden begrijpen uit de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel zich (nog) niet tot het gebruik van tolken in alle juridische procedures inclusief bijvoorbeeld het notariaat of kinderbeschermingsmaatregelen uitstrekt. Zij vragen de regering deze keuze nog eens nader toe te lichten. Waarom is er in die gevallen kennelijk geen behoefte aan beëdigde tolken en vertalers? Of is de regering voornemens deze instellingen op basis van het tweede lid van artikel 28 aan te wijzen?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel dat beoogt te komen tot het instellen van een register voor gerechtstolken en beëdigde vertalers en de introductie van een afnameplicht voor politie en justitie. De uitwerking heeft bij hen echter een aantal vragen opgeroepen.
Het is deze leden niet duidelijk geworden wat de beoogde reikwijdte van het wetsvoorstel is. De voorgestelde regeling lijkt gericht op beëdigde vertalers en tolken die werkzaam zijn binnen het domein van justitie en politie. In het voorgestelde artikel 38 wordt echter bepaald dat de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers, wordt ingetrokken. Dit roept de vraag op of wordt beoogd de regeling ook te doen gelden voor beëdigde vertalers die in het geheel niet werkzaam zijn op het terrein van justitie en politie. Indien dit niet het geval is, wordt de vraag opgeroepen of de consequentie van het voorstel is dat deze groep vertalers vijf jaar na inwerkingtreding van de voorgestelde wet hun bevoegdheid als beëdigd vertaler verliezen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de eisen die gaan gelden om opgenomen te kunnen worden in het register zullen worden opgenomen in een nog te verschijnen AMvB. Deze leden hechten eraan dat de AMvB nog ter goedkeuring aan de Kamer wordt voorgelegd. Wordt voorzien in een voorhangbepaling?
De leden van de CDA-fractie constateren voorts dat het register niet openbaar is ter bescherming van tolken en vertalers die werkzaamheden voor de politie verrichten. Deze leden hebben daar uiteraard begrip voor, maar constateren wel dat zolang nog álle tolken en vertalers in het register moeten worden opgenomen, er een scheefgroei ontstaat. Hoewel de wetgever er vooralsnog bewust voor kiest álle tolken en vertalers verplicht in één register op te nemen, wordt het het bedrijfsleven, maar ook de advocatuur en het notariaat en andere instellingen die werken met beëdigde vertalers, niet toegestaan om het register in te zien om te selecteren welke tolken en vertalers aan de benodigde kwalificaties voldoen. Deze leden vragen of dit wel is bedoeld?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de eisen die worden gesteld aan inschrijving grotendeels lijken te zijn gericht op beroepsbeoefenaren voor het domein justitie en politie. Veel beëdigde vertalers werken echter ook geheel of grotendeels buiten dat domein. Daar lijkt onvoldoende of zelfs geen rekening mee te zijn of worden gehouden. Kan de regering toelichten waarom niet? Wordt dit onderscheid verder uitgewerkt in de nog komende AMvB's? Zo ja, hoe? Komen er verschillende registers, ingedeeld naar werkterreinen waarbij steeds specifiek nadere regels worden gesteld aan beëdigde vertalers en gerechtstolken, ook – en dan meer toegespitst – aan hen die werkzaam zijn binnen het domein van justitie en politie. Deze leden achten het (mede daarom) van beslissend belang dat al tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel op hoofdlijnen duidelijk wordt wat de inschrijvingseisen zullen gaan worden. Tegen deze achtergrond zijn deze leden thans zelfs terughoudend bij het instemmen van het per AMvB regelen van cruciale bepalingen rond het register. Waarom wordt dit niet meer dan nu wordt voorgesteld in de wet geregeld? Wat zijn de bezwaren daartegen?
De strekking van deze nog op te stellen AMvB is voor de Kamer niet inzichtelijk gemaakt en daarom niet te overzien. Kan de regering de contouren van de algemene kwalificaties geven? Wordt gedacht aan een toetsing op kennis van het strafrecht en vreemdelingenrecht?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering de onzekerheid waarmee de beroepsgroep beëdigde vertalers wordt geconfronteerd, te reduceren; enerzijds worden extra, deels nog onbekende eisen aan hen gesteld en anderzijds verandert hun voor het leven geldende beëdiging in een tijdelijke bevoegdheid.De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering het verstrekken van gegevens afhankelijk wil maken van de toestemming van degene die de gegevens verstrekt, dit begrijpelijkerwijze in het voetspoor van de Wet bescherming persoonsgegevens. Impliceert een verzoek om in het register te worden ingeschreven niet het verlenen van die toestemming? Hoe ziet de regering dit?
De leden van de VVD-fractie vinden het absoluut noodzakelijk dat er al tijdens de parlementaire behandeling duidelijkheid ontstaat over de eisen die voor de inschrijving in het register gaan gelden. Met de Raad van State zien zij die eisen het liefst in de wet en vragen de regering dit te overwegen. Deze leden constateren dat de aangekondigde AMvB in grote mate bepalend zal zijn voor de eisen voor inschrijving in het register. Zij vragen de regering inzicht te geven in de eisen die in het AMvB gesteld zullen worden. Verder vragen zij een reactie op het advies van de commissie-Jurgens.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien het belang van een wettelijke registratie en de daarbij behorende afnameplicht voor beëdigde vertalers en gerechtstolken, maar plaatsen hierbij een aantal kanttekeningen. In de memorie van toelichting wordt gesproken van een uitzonderingsclausule die dit wetsvoorstel bevat. In dit geval kan een tolk of vertaler worden ingezet die niet is ingeschreven in het register. Zouden er in dit uitzonderlijke geval waarin de regering van een dilemma spreekt, toch niet minimale waarborgen (bijvoorbeeld geen strafblad) moeten zijn, zeker in het belang van de belanghebbende, om de kwaliteit van niet ingeschreven tolken of vertalers in het register enigszins een «kwaliteitsgarantie» mee te geven?
3. Verklaring omtrent het gedrag (VOG)
De leden van de CDA-fractie vragen of het de regering bekend is dat het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor het bestaande kwaliteitsregister een traag begaanbaar pad is gebleken, waarover vele klachten zijn binnengekomen? Hoe beoordeelt de regering de suggestie van het Nederlands genootschap van Tolken en Vertalers de aanvrager de justitiële en politiële opdrachtgevers te machtigen namens hem of haar een VOG aan te vragen. Per slot van rekening zou er vanuit de overheid meer druk op de zaak gezet kunnen worden. Bovendien, wie dat om redenen van wat voor aard niet wenst, kan weigeren die betreffende clausule te ondertekenen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de memorie van toelichting terecht stelt dat het mogelijk is dat personen in Nederland aankomen uit landen waar geen overheidsgezag (meer) aanwezig is. De integriteit van deze personen kan niet worden geverifieerd en het is daarom niet mogelijk hen in het register in te schrijven. Deze personen kunnen wel worden ingeschakeld indien voor de taal die zij spreken geen personen in het register aanwezig zijn. Gaan politie en justitie zondermeer met deze personen in zee of gelden er enige waarborgen om enigszins de integriteit te toetsen dan wel te garanderen? Zo neen, waarom niet. Zo ja, hoe kan dat vorm en inhoud worden gegeven?
Welke maatregelen neemt de regering teneinde te voorkomen voor vertaling aangewezen te zijn op personen van wie de integriteit in het geheel niet kan worden geverifieerd?
Klopt het dat een deel van de tolken voor hun inkomen vrijwel geheel op justitie en politie is aangewezen? Acht de regering dat een wenselijke situatie? Zijn er klachten over het functioneren van één of meer van deze tolken, bijvoorbeeld dat zíj niet altijd voldoende onafhankelijk en onpartijdig tolken? Zo ja, hoe wordt er omgegaan met deze klachten?
Aan het slot van pagina 7, vijfde alinea staat dat er geen onderzoeksplicht is. Is dat niet in strijd met artikel 3.2 van de Algemene Wet Bestuursrecht, welke bepaling immers luidt «Bij de voorbereiding van het besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.». Daaruit blijkt dus dat het bestuursorgaan een verplichting tot actieve kennisvergaring heeft. Dat is in strijd met de stelling dat er geen onderzoeksverplichting is. Hoe ziet de regering dit?
De leden van de D66-fractie stellen dat de opdrachtgever volgens het wetsvoorstel voor speciale werkzaamheden kan verlangen dat de gerechtstolk of vertaler zelf een VOG aanvraagt. Het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers (NGTV) ontvangt honderden klachten over de traagheid van de VOG-aanvraagprocedure. Wat vindt de regering van het voorstel van de NGTV dat de tolk/vertaler de (potentiële) opdrachtgever moet kunnen machtigen om namens hem of haar een VOG aan te vragen. De opdrachtgever kan dan toezien op een snelle afhandeling.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat het gegeven dat er sprake kan zijn van valse integriteitsverklaringen nooit is uit te sluiten. De minister van Justitie kan bij twijfel terzake van een dergelijke verklaring de inschrijving in het register weigeren. De leden van de fractie vragen hoe «fraudegevoelig» een integriteitsverklaring is in het land van herkomst, omdat men niet in Nederland woonachtig hoeft te zijn om in aanmerking te komen voor inschrijving in het register. Kan de regering duidelijk maken in welke omstandigheden sprake zou kunnen zijn van mogelijke verdenking van fraude betreffende de integriteitsverklaring en welke procedures en criteria's er moeten worden gevolgd om te bepalen dat er sprake is van daadwerkelijke fraude, zeker wanneer de integriteitsverklaringen van de verschillende landen uiteenlopen?
4. Klachtenregeling en doorhaling
De leden van de CDA-fractie signaleren ook dat er ten behoeve van de rechtsbescherming van de rechtzoekende een klachtenprocedure in het leven geroepen. Totdat de branche zelf in staat is om een eigen klachtenregeling op te zetten, kan men zich wenden tot het Ministerie van Justitie. Genoemde leden vragen de regering op welke termijn zij verwacht dat de branche voorziet in een eigen klachtenregeling? Betekent dit dat bedrijven of particulieren die buiten het straf- of vreemdelingrecht werkzaam zijn, ook een beroep moeten doen op het Ministerie van Justitie om hun klacht te laten gelden. De leden van de CDA-fractie gaan daar wel vanuit.
De leden van de ChristenUnie-fractie signaleren dat de memorie van toelichting ook spreekt over een klachtenregeling. Het indienen van een klacht leidt niet zomaar tot het doorhalen van de inschrijving van gerechtstolken en beëdigde vertalers. Dit is immers een bevoegdheid die gegrond is op artikel 9 en vindt plaats indien de tolk of vertaler niet integer is. Deze leden vragen of er een meer directe relatie zou moeten zijn tussen het een en het ander. Zou er bijvoorbeeld een soort van «puntensysteem» gekoppeld kunnen worden aan de klachtenregeling wanneer de geleverde diensten van de gerechttolken en beëdigde vertalers onder de maat presteren, om de kwaliteitsnormen zo goed mogelijk te blijven waarborgen? Zo kan op basis van een puntensysteem de doorhaling van de inschrijving alsnog plaatsvinden. Kennelijk, zo kun je veronderstellen, fungeert een bepaalde tolk of vertaler onvoldoende als er meerdere malen sprake is van gegronde klachten. De aan het woord zijnde leden stellen deze vraag temeer omdat zij begrijpen dat doorhaling van de inschrijving vooralsnog slechts geschiedt wanneer er sprake is van ernstige feiten en omstandigheden die te maken hebben met de integriteit, waarbij men al snel aan strafbare feiten denkt.
Zij vragen de regering naar aanleiding van de voorgestelde klachtenprocedure of er geen reden is om een drempel op te werpen tegen een te lichtvaardig indienen van een klacht, kennelijk uitsluitend bedoeld om bijvoorbeeld te vertragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen voorts vast dat de paragraaf over de klachtenregeling een volledige klachtenprocedure beoogt te beschrijven. Naar aanleiding daarvan vragen zij de regering of er geen aanleiding is, voor wat betreft het grootste deel van deze paragraaf, hoofdstuk 9 van de algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijk recht op inzage in het register ter controle of een tolk of vertaler staat ingeschreven en wiens naam niet is doorgehaald. Maar hoe is het geregeld wanneer een tolk of vertaler tijdens het strafproces anoniem wenst te blijven, terwijl de verdachte of tegenpartij geen beroep kan doen op de wettelijke regeling om te zien welke tolk of vertaler de vertalingen heeft verricht?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) erop wijst dat het op dit moment niet wettelijk is voorgeschreven dat (getuigen-)verhoren of andere mondelinge procesverrichtingen die plaats vinden via of met behulp van een tolk-vertaler, moeten worden opgenomen op audioof videoband. In het Verenigd Koninkrijk gebeurt dit sinds 1989 en blijkt het tijdbesparend te werken en goed te bevallen. Is de regering bereid bij wet te regelen dat dit soort gesprekken in het straf- en vreemdelingenrecht standaard op band worden opgenomen? Volgens de memorie van toelichting moet iemand die zich in het register wil laten inschrijven bepaalde gegevens verstrekken om het register goed te kunnen laten functioneren zoals naam, adres, werkgebied, vertaalrichting, specialisatie et cetera. Immers eenieder moet het register op dat punt kunnen raadplegen om de juiste keuze van de te engageren gerechtstolk c.q. beëdigd vertaler te kunnen kiezen. Het lijkt niet terecht die gegevens per persoon te laten verschillen maar allen dezelfde moeten gegevens verstrekken. Hoe denkt de regering hierover?
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) laat weten bezorgd te zijn over de vraag of er na invoering van deze wet nog wel voldoende tolken en beëdigd vertalers aanwezig zullen zijn met de zeer gewenste en specifieke notariële expertise. Kan de regering die zorgen wegnemen en, zo ja, op basis waarvan?
Het wetsvoorstel is onder meer ingegeven door rapporten van de Nationale Ombudsman. Toch is de Nationale Ombudsman niet geconsulteerd over het wetsvoorstel. De regering stelt dat de Nationale Ombudsman niet behoort tot de instanties die direct betrokken zijn bij de werkzaamheden van tolken en vertalers. De leden van de PvdA-fractie betreuren dit standpunt van de regering. In dit bijzondere geval zou juist de Nationale Ombudsman onafhankelijk kunnen adviseren over de vraag of voldoende rekening wordt gehouden met zijn adviezen. Zou de regering de Nationale Ombudsman alsnog om commentaar willen vragen? Zo neen, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Algemene Raad van de NOvA heeft geadviseerd de gelegenheid van dit wetsvoorstel aan te grijpen om te regelen dat gesprekken zoals verhoren in straf- en vreemdelingenzaken voortaan standaard op band worden opgenomen. De leden van de fractie van de VVD vragen de regering naar haar reactie op dit voorstel. Wat zijn de vooren nadelen die hieraan verbonden zijn? Welke kosten gaan hiermee gemoeid en tot welk extra capaciteitsbeslag kan het leiden?
Ook de leden van de D66-fractie signaleren dat de NOvA er op aandringt om, zoals ook in het Verenigd Koninkrijk gebeurt, (getuigen-)verhoren of andere mondelinge procesverrichtingen die plaatsvinden via een tolk-vertaler steeds op te nemen op audio- of videoband. Dat kan de kwaliteit van het optreden van tolken ten goede komen en ongewenste of ongeoorloofde druk tijdens verhoren voorkomen. Is de regering bereid deze suggestie van de NOvA over te nemen? Zo neen, waarom niet, zo vragen deze leden tot slot.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting over een «kostendekkende bijdrage» wordt gesproken. De advocatuur in het vluchtelingen en vreemdelingenrecht hebben daarmee heel slechte ervaringen. Immers van deze justitiabelen die vaak zo goed als niets bezitten worden enorme bedragen gevraagd die kunnen oplopen tot bijna € 1000,= per persoon. Bovendien lijkt dit op een vorm van belastingheffing en als dat zo is, moet het bedrag dan niet in de wet of ten minste in de AMvB worden genoemd? Of zegt de regering toe dat het hier om schappelijke bedragen zal gaan? In welke orde van grootte moet gedacht worden?
Zoals het nu in de memorie van toelichting is geformuleerd, zal de commissie-Jurgens de facto optreden als wetgever. Immers de door die commissie ontwikkelde criteria zullen zonder meer de kwaliteitstoets vormen. Is deze aanname juist? Kan de regering iets meer zeggen over de te volgen procedure?
De leden van de PvdA-fractie stellen dat voor een gerechtstolk schrijfvaardigheid en voor een beëdigd vertaler luistervaardigheid niet erg relevant lijkt. De vraag rijst of de tekst daaraan niet moet worden aangepast.
De leden van de VVD-fractie merken op dat artikel 3 tweede lid enkele algemene kwalificaties geeft, waaraan moet worden voldaan om ingeschreven te kunnen worden in het nieuwe register. Deze kwalificaties dienen nog te worden uitgewerkt in een AMvB (artikel 3 lid 1). De inhoud van deze AMvB is nog onbekend.
De leden van de SGP-fractie merken ook op dat artikel 3 tweede lid enkele algemene kwalificaties geeft, waaraan moet worden voldaan om ingeschreven te kunnen worden in het nieuwe register, terwijl deze kwalificaties nog dienen te worden uitgewerkt in een AMvB. Deze leden achten het van het grootste belang dat vóórdat het wetsvoorstel door de Tweede Kamer zou worden aanvaard, meer duidelijkheid bestaat over de eisen die voor inschrijving in het register gaan gelden. Daarom verzoeken zij vóór genoemd tijdstip de inhoud van de concept-AMvB bekend te maken. Met het oog hierop stellen zij nu al de vraag of de voorwaarde voor inschrijving, namelijk kennis van het strafrecht en/of het vreemdelingenrecht, een eis is die aan alle beëdigde vertalers gesteld zal worden.
Deze leden vragen ook om verduidelijking van de begripsbepaling taalrichting.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat artikel 8 derde lid sub b bij verlening van de inschrijving eist dat de gerechtstolk/beëdigd vertaler aantoont dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode als gerechtstolk of beëdigd vertaler voldoende werkervaring heeft opgedaan. Worden hierbij ook vertalers die niet binnen het domein van justitie en politie werkzaam zijn getoetst op kennis van het strafrecht en vreemdelingenrecht en hun werkervaring op dit terrein? In de ogen van de leden van de CDA-fractie zou dat niet redelijk zijn.
De leden van de Pvda-fractie stellen dat artikel 8 vierde lid uitgaat van een automatisme. Ligt het niet meer voor de hand een doorhaling van geval tot geval te beoordelen? Het is immers een ernstige zaak met grote consequenties. Hoe staat de regering tegenover de suggestie het woord «wordt» te vervangen door «kan worden»? Klopt het dat nu het thans imperatief geformuleerd staat de minister geen discretionaire bevoegdheid meer heeft?
De leden van de VVD-fractie signaleren dat artikel 8 derde lid sub a bepaalt dat beëdigde vertalers bij verlenging van de inschrijving (iedere vijf jaar) een VOG moeten indienen. Andere beroepsgroepen waar integriteit en vertrouwelijke informatie een belangrijke rol spelen, waaronder accountants, verpleegkundigen, advocaten en notarissen, hoeven slechts eenmalig bij eerste inschrijving, beëdiging of erkenning een VOG te overleggen. Kan de regering aangeven waarom voor beëdigde vertalers en gerechtstolken afwijkende regels moeten komen?
Deze leden merken voorts op dat op grond van de huidige wet (de wet van 6 mei 1878) een vertaler voor het leven wordt beëdigd. Deze beëdiging voor het leven komt in de nieuwe wet te vervallen, óók voor vertalers die nu volgens de wet van 1878 voor het leven beëdigd zijn. Artikel 8 eerste lid beperkt de inschrijving tot een periode van vijf jaar met mogelijkheid tot verlenging telkens met vijf jaar. Het wetsvoorstel kan ertoe leiden dat iemand die al eerder voor het leven is beëdigd, zijn bevoegdheid na vijf jaar verliest. Deze zien hierop graag een nadere toelichting van de regering, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met andere beëdigde «professionals», de praktijk in andere landen en het onderscheid tussen vertalers in het domein van justitie en politie en hen die alleen daarbuiten opereren.
Artikel 8 derde lid sub b eist bij verlenging van de inschrijving dat de gerechtstolk dan wel beëdigd vertaler aantoont dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode als gerechtstolk of beëdigd vertaler voldoende werkervaring heeft opgedaan. Veel beroepen kennen de eis van het bijhouden van de noodzakelijke kennis in de vorm van permanente educatie; dit is bij uitstek het terrein waarop de beroepsorganisaties actief zijn. Ziet de regering dat hierin een onderscheid zou moeten/kunnen worden gemaakt tussen gerechtstolken en vertalers die niet binnen het domein van justitie en politie werkzaam zijn, zo vragen de leden van de VVD-fractie. En welke rol ziet de regering voor de beroepsorganisaties? Kan de regering een beschouwing geven hoe de wetgever omgaat met zelfregulering bij andere professionals? Daarnaast willen zij weten op welke wijze de regering de toets op het beschikken op voldoende werkervaring zal willen uitvoeren. Hoe denkt de overheid te kunnen beoordelen, of de tolk of vertaler in kwestie over voldoende werkervaring beschikt, zeker wanneer het gaat om minder courante talen?
De leden van de SP-fractie signaleren dat het op grond van het huidige voorstel mogelijk is dat een al voor het leven beëdigde vertaler zijn bevoegdheid na vijf jaar zou kunnen verliezen. Dat lijkt deze leden met het oog op de rechtszekerheid ongewenst. Is de regering van mening dat er voor deze groep een overgangsregeling ontworpen moet worden, die recht doet aan het bij deze vertalers gewekte vertrouwen dat zij voor het leven beëdigd zouden zijn?
De leden van de SGP-fractie merken op dat het wetsvoorstel de inschrijving tot een periode van vijf jaar beperkt met de mogelijkheid tot verlenging met telkens vijf jaar. Dit roept de vraag op wat deze regeling te betekenen heeft voor vertalers die op grond van de wet van 1878 voor het leven zijn beëdigd. Vergelijkbare vragen dienen zich aan ten aanzien van de vereisten om iedere vijf jaar een VOG in te dienen en aan te tonen dat men voldoende bijscholing en werkervaring heeft opgedaan.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat het enige dat de minister van Justitie thans kan doen op grond van de voorgestelde wettekst is doorhalen wanneer hij van oordeel is dat er reden toe is. Waarom is het scala van «straffen» zo beperkt? Wil de regering dit scala uitbreiden met bijvoorbeeld een waarschuwing of een berisping of een verplichting een bepaalde cursus te volgen? Dan kan een beter evenwicht tot stand komen tussen gebleken feiten en een eventueel door de minister op te leggen straf.
Deze leden vragen voorts of de minister die lichtere straffen niet beter kan overlaten aan de in artikel 16 genoemde klachtencommissie zelf. Met andere woorden of hij deze bevoegdheid dan niet kan delegeren. Thans wordt in het wetsvoorstel bepaald dat de klachtencommissie de minister terzake advies geeft (artikel 24 tweede lid), waarna de minister daarover een besluit moet nemen. Dit kost veel tijd. Terecht is het doorhalen een zo ernstige zaak is dat die alleen door de minister zelf zou moeten geschieden.
Als de minister dan besluit tot doorhaling, ligt het dan niet voor de hand dit ook op de relevante sites op Internet te publiceren? Immers, de Staatscourant is nu eenmaal niet dagelijkse kost voor justitiabelen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er voor een tolk c.q. vertaler die in het buitenland woont een belemmering wordt opgeworpen? Hij moet immers naar Den Haag komen om zich hier te laten beëdigen; waarom kan de beëdiging dat in zo'n geval niet ten overstaan van de Nederlandse Consul in het land waar de tolk c.q. vertaler woont? Vooral vertalingen worden in toenemende mate uitbesteed aan vertalers in het buitenland, bijvoorbeeld de Nederlandse Consul van Ottowa maakt veel gebruik van een vertaler in Ottowa; die zou dan toch voor een dergelijke beëdiging helemaal naar Den Haag moeten vliegen. Dat lijkt wat overbodig. Bovendien is het de vraag of die belemmering niet in strijd is met het vrije verkeer van diensten als bedoeld in het Europese Unieverdrag?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor een landelijke klachtencommissie? Moet de afhandeling van klachten niet consument vriendelijker worden geregeld door een dergelijke commissie zo dicht mogelijk bij de burgers te laten? Immers nu zijn er al dergelijke klachtencommissies bij de verschillende rechtbanken. Een zodanige commissie kan de klacht lokaal afdoen.
Teneinde hardnekkige klagers te weerhouden om ongegronde klachten in te dienen, is het voorstel om van de klager te verlangen dat hij een bepaald bedrag deponeert alvorens een klacht in behandeling zal worden genomen. Wordt een klacht gegrond bevonden dan zal de veroordeelde gerechtstolk c.q. beëdigd vertaler dat bedrag aan de klager moeten vergoeden en is de klacht ongegrond dan vervalt het bedrag aan de Staat. Hoe staat de regering tegenover dit voorstel?
Is het de bedoeling dat de rechten van de klager en van de gerechtstolk c.q. de beëdigd vertaler op bezwaar en beroep hier beperkt worden? Waarom is hier een uitzondering gecreëerd op de Algemene wet bestuursrecht? De regering legt dat niet uit in het wetsvoorstel, noch in de memorie van toelichting. Dit klemt temeer nu kennelijk volgens de memorie van toelichting de gerechtstolk c.q. beëdigd vertaler wel in bezwaar kan bij de Minister van Justitie en zonodig in beroep bij de rechtbank kan tegen de doorhaling in het register. Deze leden vragen verder hoe de klachtencommissie wordt samengesteld? Met betrekking tot de publicatieplicht in artikel 26 vragen zij tot slot of deze hier niet moet worden beperkt tot de klachten die gegrond zijn bevonden?
De leden van de CDA-fractie merken naar aanleiding van het derde lid op dat indien een in het register vermelde tolk of vertaler niet tijdig beschikbaar is, een tolk of vertaler kan worden ingeschakeld die niet in het register vermeld staat. Deze leden hechten eraan te melden dat zij van mening zijn dat dit echt alleen het alleruiterste geval kan zijn, dus slechts als anders het recht van de rechtzoekende in het gedrang dreigt te komen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 28 de afname-verplichting regelt. De regering beperkt in het wetsontwerp die afname-verplichting in feite tot het strafrecht en het vreemdelingenrecht. Dat komt deze leden onjuist voor; immers ook rechterlijke beslissingen op andere terreinen zijn zeer ingrijpend, zoals het gebied van het krankzinnigenrecht (BOPZ) en de kinderbeschermingsmaatregelen, maar ook in civilibus zal de rechter in toenemende mate (immers het internationaal rechtsverkeer neemt alleen maar toe) zijn uitspraak mede baseren op vertalingen van processtukken en op hetgeen getuigen, deskundigen en partijen zeggen en wat door middel van tolken in het proces-verbaal van de zitting terecht is gekomen. Deelt de regering de mening dat de – gezien de verplichting op grond van het Europees recht – ook van een behoorlijk gekwalificeerde vertaler c.q. gerechtstolk gebruik moet worden gemaakt bij de vaststelling van de burgerlijke rechten en verplichtingen als bedoeld in artikel 6 eerste lid EVRM? Zo ja, dan zal de werking van dit wetsvoorstel zich uitstrekken tot het terrein van het notariaat. Ook vertalingen van notariële akten vallen daar dus onder. De vraag rijst derhalve waarom het wetsvoorstel de werking zo beperkt en waarom deze niet geldt voor alle gerechtelijke procedures?
Is het niet wenselijk met betrekking tot artikel 28 dat het register ook van deze tolken c.q. vertalers een lijst bijhoudt zodat afnemers ook daarvoor het register om raad kunnen vragen?
De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat met betrekking tot het tweede lid de Raad van State adviseert de regeling voor in het Fries gestelde statuten van een verenging of een stichting veeleer thuishoren in de artikelen 27 en 287 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waar de materie in hoofdzaak wordt geregeld.
Hoewel de regering ten principale gelijk heeft dat de regeling betrekking heeft op de vertaling, menen de leden van de PvdA-fractie dat er toch een dermate grote samenhang is met regelingen omtrent verenigingen en stichtingen dat plaatsing in artikel 27 en 287 toch meer voor de hand ligt. Met betrekking tot het eerste lid: moet het woord «letterlijk» niet worden vervangen door «woordelijk». Immers een vertaling gaat niet per letter maar per woord.
De leden van de SGP-fractie vragen om verduidelijking van de begripsbepalingen letterlijke vertaling.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op het probleem dat het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers naar voren brengt op het gebied van de eerbiedigende werking voor vertalers met waarmerkingsbevoegdheid? Kan tevens nader worden ingegaan op het feit dat het overgangsrecht ertoe kan leiden dat iemand die al eerder voor het leven is beëdigd, zijn bevoegdheid toch na vijf jaar kan verliezen. Acht de regering dit rechtvaardig?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat sprake is van een overgangsregeling voor beëdigde vertalers die op het moment van inwerkingtreding werkzaam zijn als beëdigd vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878. Na het overleggen van een VOG worden zij opgenomen in het register. Begrijpen deze leden het goed dat wordt voorgesteld, dat aldus ingeschrevenen vervolgens ook voor de volle 100% onder alle bepalingen van deze wet gaan vallen? De memorie van toelichting maakt melding van de groep tolken en vertalers waarbij het thans niet mogelijk is de kwaliteit te toetsen, bijvoorbeeld omdat voor de desbetreffende taal geen taalopleiding bestaat. Moet hierbij gedacht worden aan zogenoemde pidgin-languages en regionale dialecten?
De leden van de D66-fractie stellen dat nieuwe wetgeving ten aanzien van beroepskwalificaties in Nederland meestal eerbiedigende werking heeft. Tolken en vertalers die onder de huidige wet zijn beëdigd, zijn definitief en voor het leven ingeschreven in het Kwaliteitsregister Tolken en Vertalers. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt echter slechts een inschrijving voor vijf jaar, met mogelijke verlenging en regelmatige (her-)toetsing. Deze regel zou niet alleen gaan gelden voor nieuwe tolken en vertalers (en ook niet alleen voor tolken/vertalers op het terrein van politie en justitie) maar voor álle tolken en vertalers, ook wanneer zij al voor het leven zijn beëdigd. Deze leden vragen de regering in te gaan op de vraag of dit voorstel de rechtszekerheid van de reeds (voor het leven) beëdigde tolken en vertalers niet te zeer aantast. Is periodieke toetsing en verlenging wel noodzakelijk voor alle soorten tolken en vertalers, of kan deze maatregel bijvoorbeeld worden beperkt tot de groep (nieuwe) tolken en vertalers op het terrein van politie en justitie? Dient het wetsvoorstel eerbiedigende werking te krijgen ten aanzien van reed beëdigde tolken en vertalers? Zo neen, waarom niet?
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GL), Vacature (algemeen), Vacature (algemeen).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF), Vergeer (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29936-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.