29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag 17 juli 2013

De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft in het kader van haar taak als bedoeld in artikel 64, tweede lid, onder a, van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de uitvoering van de notificatieplicht door de AIVD. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de CTIVD een toezichtsrapport vastgesteld (rapportnummer 34). Dit rapport is deels openbaar, deels geheim. Het openbare deel van het toezichtsrapport1 en mijn reactie hierop bied ik u hierbij aan. Het geheime deel van het rapport zend ik aan de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

Onderhavig onderzoek van de CTIVD betreft een vervolg onderzoek. De CTIVD bracht in 2010 een rapport uit over de rechtmatigheid van de uitvoering van de notificatieplicht door de AIVD (rapportnummer 24). De CTIVD heeft op basis van de toezeggingen op de aanbevelingen uit het eerste toezichtsrapport een deel van de notificatiebesluiten vanaf het uitkomen van dit eerste toezichtsrapport tot en met 1 juli 2012 aan een nader onderzoek onderworpen. De CTIVD heeft gekeken naar de veranderingen die sinds het uitkomen van het eerste rapport door de AIVD zijn doorgevoerd en er is een aantal concrete notificatie besluiten onderzocht.

Door de CTIVD is geconstateerd dat gedurende de onderzoeksperiode niemand is genotificeerd. Wel geeft zij aan ervan op de hoogte te zijn dat sinds begin 2013 aan 13 personen een notificatieverslag is toegestuurd.

Het aantal personen dat niet kan worden getraceerd, is aanzienlijk afgenomen, van 43% in de vorige onderzoeksperiode tot 12% nu. Deze afname is deels te verklaren door de extra inspanningen die nu worden geleverd bij het traceren van de betrokken persoon en deels door te onderzoeken of in deze gevallen een afstelgrond van toepassing is.

Door de CTIVD is geconstateerd dat in zaken waarin de toepassing van de bijzondere bevoegdheid geen opbrengst heeft gegenereerd, de AIVD concludeert dat er geen notificatieverplichting bestaat. De CTIVD kan zich hierin niet vinden. Ook zonder opbrengst is de bijzondere bevoegdheid «uitgeoefend» zodat een notificatieonderzoek is aangewezen. Deze aanbeveling is opgevolgd en de werkwijze is inmiddels op dit punt aangepast.

De AIVD heeft naar aanleiding van het eerste toezichtsrapport een aantal maatregelen genomen teneinde het traceringsbeleid aan te passen. Eén maatregel, namelijk door een informeel verzoek bij de telecomprovider trachten de adresgegevens van de betrokken persoon te achterhalen, is door de CTIVD onrechtmatig geacht. De CTIVD is van oordeel dat de AIVD ten behoeve van het verrichten van een notificatieonderzoek niet de bevoegdheid heeft om middels een informeel verzoek dan wel langs de lijn van artikel 17 Wiv 2002 informatie op te vragen op een wijze waarin is voorzien in een bijzondere bevoegdheid. Naar aanleiding van deze constatering is de werkwijze aangepast en zullen deze verzoeken aan telecomproviders in het kader van notificatieonderzoeken niet meer plaatsvinden. De werkwijze op dit punt is inmiddels aangepast.

Hetzelfde geldt voor verzoeken aan een buitenlandse collegadienst voor het verstrekken van een adres van een betrokkene. Ook hiertoe zal in het kader van een notificatieonderzoek niet langer worden overgegaan. In de gevallen waarin een recente opgave van een adres in het buitenland bekend is en de betrokkene in aanmerking komt voor een notificatieverslag, zal van dit adres worden uitgegaan en het verslag per aangetekend schrijven worden verzonden.

De CTIVD heeft een aanbeveling gedaan ten aanzien van zaken waarin een ambtsbericht is uitgebracht aan het Openbaar Ministerie, waarin expliciet is aangegeven dat de betrokken persoon het doelwit is geweest van de toepassing van notificeerbare bijzondere bevoegdheden door de AIVD. Ondanks dat deze personen veelal nog steeds in onderzoek zijn, acht de CTIVD het aangewezen dat in die gevallen niet wordt gewacht totdat de wettelijke termijn van vijf jaar is verstreken met het uitbrengen van een notificatieverslag maar dat, met inachtneming van de strafvorderlijke belangen van het Openbaar Ministerie, reeds na het uitbrengen van het ambtsbericht wordt genotificeerd. Het past, aldus de CTIVD, in de lijn van de wetsbepaling om eerder tot notificatie over te gaan als de AIVD eerst zelf geen beletsel zag om daartoe over te gaan.

Ik kan de CTIVD deels in deze argumentatie volgen, echter alleen voor zover een ambtsbericht kenbaar is bij de betrokkene en voorzover het de specifieke bijzondere bevoegdheid betreft waarop de in het ambtsbericht opgenomen informatie is gebaseerd. Door de AIVD wordt weliswaar bij de afweging om een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie uit te brengen betrokken dat de informatie in het ambtsbericht bij de betrokkene bekend kan worden. Het is echter aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of zij ook iets met dit ambtsbericht doet. En dit gebeurt niet in alle gevallen. Indien de aanbeveling van de CTIVD zou worden gevolgd, zou dit betekenen dat ook in de gevallen waarin het Openbaar Ministerie besluit niets met het ambtsbericht te doen en de betrokkene er niet van op de hoogte raakt, een notificatieverslag moet worden uitgebracht en actuele informatie moet worden prijs gegeven. Naar mijn mening is dit niet wenselijk. Ik zal de aanbeveling dan ook in zoverre opvolgen, dat als bij de AIVD bekend wordt dat de betrokkene kennis heeft kunnen nemen van het ambtsbericht waarin de jegens hem uitgeoefende notificeerbare bijzondere bevoegdheden zijn genoemd, dan een notificatieverslag aan de betrokkene zal worden toegestuurd.

Door de CTIVD is geconstateerd dat de AIVD ten aanzien van een bepaalde uitoefening van de afluisterbevoegdheid tot de conclusie is gekomen dat geen notificatieverslag behoeft te worden uitgebracht omdat de betrokken personen langs andere weg reeds op de hoogte zijn geraakt van de toepassing van bijzondere bevoegdheden jegens hen. De CTIVD is van oordeel dat slechts kan worden afgezien van het uitbrengen van een notificatieverslag indien op een andere formele wijze alle elementen die normaliter in een notificatieverslag worden opgenomen aan de betrokken persoon schriftelijk kenbaar zijn gemaakt. Ik neem deze aanbeveling over.

Ten aanzien van de in het rapport genoemde concrete notificatiebesluiten waarover de CTIVD de aanbeveling heeft gedaan deze te heroverwegen, kan ik aangeven dat al deze zaken opnieuw in onderzoek zullen worden genomen. Bij de nieuwe beoordeling zal rekening worden gehouden met de opmerkingen en aanbevelingen van de CTIVD in de individuele zaken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven