29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2012

Tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 april jl. heeft uw

Kamer ons gevraagd een schriftelijke reactie te geven op drie zaken:

  • 1. het rapport «Het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten: de noodzaak van krachtiger samenspel» van prof. em. dr. Fijnaut, opgesteld in opdracht van de Commissie betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD);

  • 2. de uitspraken van de voorzitter van de CTIVD in het televisieprogramma Een Vandaag (d.d. 18 april) over toezicht en sturing op de AIVD;

  • 3. de breed aangenomen motie Elissen (PVV) en Çörüz (CDA) waarin de regering wordt verzocht een evaluatie uit te voeren naar de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002).

In deze brief gaan wij op alle bovengenoemde onderwerpen in, waarbij wij eerst een reactie geven op de motie, alvorens wij de onderwerpen 1 en 2 in samenhang behandelen.

Evaluatie Wiv 2002

Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg AIVD onderwerpen van 1 februari jl. (Handelingen II, 2011/12, nr. 48, item 3, blz. 3–6) heeft uw Kamer de regering verzocht een evaluatie uit te voeren naar de Wiv 2002. Overwogen werd daarbij dat het van belang is om te weten dat de bevoegdheden van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten toereikend zijn, dat de waarborgen voldoen, dat het toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten goed geregeld is en volstaat en dat het belangrijk is om periodiek te toetsen of het stelsel van democratische controle in Nederland nog steeds dekkend en van hoge kwaliteit is. In de brief aan uw Kamer van 19 maart jl. (Kamerstuk 29 924 nr. 79) is deze evaluatie reeds toegezegd. U ontvangt voorts gelijktijdig met deze brief een brief aan uw Kamer waarin nader wordt ingegaan op de wijze waarop de evaluatie van de wet zou kunnen worden ingevuld.

Het stelsel van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Prof. em. dr. Fijnaut heeft in het kader van 10 jaar Wiv 2002 op verzoek van de CTIVD een aantal vraaggesprekken gevoerd om enig inzicht te krijgen in hoe het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de praktijk werkt. Hij heeft in dit kader opvattingen en ervaringen genoteerd van 26 personen.

Op basis van de vraaggesprekken en bronnen (parlementaire stukken betreffende de totstandkoming van de Wiv 2002, stukken van de Tweede Kamer uit de jaren 2003–2011, jaarverslagen en toezichtrapporten) constateert hij in zijn document «Het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten; de noodzaak van een krachtiger samenspel, de vertrekpunten en uitkomsten van een gespreksronde»

in grote lijnen dat een gecompliceerd stelsel van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onvermijdelijk is wanneer men recht wil doen aan de belangen van alle betrokken partijen. Wil een dergelijk stelsel als geheel goed functioneren, dan dienen de samenstellende delen ervan elk afzonderlijk daadwerkelijk te doen wat er van hen wordt verwacht. Gebeurt dat niet, zo geeft hij aan, dan nemen delen van het stelsel elkaars functies over en raakt het stelsel uit balans. Dat is ook de reden waarom het document de titel «De noodzaak van een krachtiger samenspel» heeft meegekregen. De heer Fijnaut constateert tot slot dat het merendeel van zijn gesprekspartners van mening is dat «het bestaande samenstel van toezichtvormen al bij al een adequaat, dekkend, antwoord vormt op het hele probleem van het toezicht.»

Onze eigen ervaring is dat het toezicht op rechtmatige inzet van de AIVD en MIVD met de komst van de CTIVD duidelijk is versterkt. De CTIVD heeft te allen tijde toegang tot alle informatie en medewerkers van de diensten en doet diepgaand onderzoek. De rapporten van de Commissie hebben daarnaast in de afgelopen tien jaren geleid tot aanbevelingen die vrijwel altijd onverkort zijn overgenomen en die de professionaliteit van de organisaties hebben doen toenemen. Daarbij geldt dat binnen elke organisatie altijd ruimte is voor verbetering. Dat is uiteraard ook het geval voor de AIVD en de MIVD, maar de rapporten van de CTIVD laten ook zien dat de inzet van de bijzondere bevoegdheden door de diensten in Nederland op zorgvuldige en rechtmatige wijze plaatsvindt.

De CIVD is binnen het stelsel van toezicht naar onze mening van wezenlijk belang voor de parlementaire controle op doelmatigheid en doeltreffendheid van de operationele taakuitvoering van de diensten. In de CIVD kan het informeren van het parlement immers plaatsvinden zonder de voorbehouden die in de openbaarheid aan de orde zijn. De CIVD wordt in dit kader actief en diepgaand geïnformeerd over de operationele taakuitvoering van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Meer algemeen is in Nederland sprake van een solide stelsel van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarin de verschillende rollen en verantwoordelijkheden door de diverse partijen op de juiste manier worden ingevuld en op een professionele manier complementair aan elkaar zijn. Het samenspel van de CTIVD, het parlement, waaronder de CIVD, de Algemene Rekenkamer, de Ombudsman, de rechter, alsmede de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister van Defensie als verantwoordelijken voor een doelmatige inzet van de diensten, levert naar onze mening een dekkend en hoogwaardig toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten op.

Sturing op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

In het document van de heer Fijnaut wordt de vraag aan de orde gesteld of de top van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voldoende is geëquipeerd om de AIVD te sturen. In het televisieprogramma EenVandaag (d.d. 18 april jl.) heeft de CTIVD-voorzitter, de heer Van Delden, dezelfde vraag gesteld. Hierover kan het volgende worden aangegeven.

De minister van BZK en de SG voeren met het hoofd van AIVD en/of zijn plaatsvervanger wekelijks overleg over de verschillende keuzes die er ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden en de operationele taakuitvoering moeten worden gemaakt. Het jaarplan, de voortgang van de uitvoering daarvan en de rapportages van de AIVD over de bedrijfsvoering vormen in dit kader belangrijke uitgangspunten. Verschillende afdelingen van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, te weten de directie Financieel Economische Zaken en de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, zijn in dit kader betrokken. De leiding van de AIVD neemt tevens deel aan de wekelijkse ministerstaf en de wekelijkse bestuursraad en is aldus onderdeel van de reguliere departementale besluitvorming.

Over de vergelijking met de situatie binnen Defensie merken wij tot slot het volgende op. De taken en verantwoordelijkheden van de diensten en de verhouding tussen de diensten en de ministeries waar zij zijn ondergebracht, verschillen van elkaar. Vanuit die situatie is dan ook gekozen voor vormen van sturing die aansluiten bij de praktijk en aldus een effectieve besturing borgen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

De minister van Defensie, J. S. J Hillen

Naar boven