Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2020
In de beantwoording van de vragen van het lid Paternotte (D66) over het NRCartikel
«AIVD blokkeert terugkeer tientallen Nederlandse piloten» (Aanhangsel Handelingen
II 2019/20, nr. 1824) heb ik toegezegd uw Kamer voor het einde van het eerste kwartaal van 2020 nader
te informeren over mijn beleidsvoornemens ten aanzien van veiligheidsonderzoeken.
Helaas is dit in verband met de interdepartementale afstemming niet haalbaar gebleken.
Met deze brief doe ik mijn toezegging alsnog zo spoedig mogelijk gestand.
Sinds maart 2018 hanteren de AIVD en de MIVD de gezamenlijke Beleidsregel veiligheidsonderzoeken.
Hierin is onder meer het buitenlandbeleid voor veiligheidsonderzoeken aangepast om
aansluiting te zoeken bij de praktijk waarin personen in het kader van werk, studie
of toerisme steeds vaker voor een langere periode buiten Nederland verblijven. Hoewel
dit beleid reeds grotere flexibiliteit mogelijk maakt dan vóór 2018, is inmiddels
gebleken dat het onvoldoende ruimte laat om in alle gevallen maatwerk te kunnen leveren
in een wereld waarin verblijf buiten Nederland in toenemende mate gemeengoed is.
Daarom heb ik besloten de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken te gaan wijzigen. Deze
wijziging moet het mogelijk gaan maken in meer situaties maatwerk te leveren bij de
beoordeling van een verblijf buiten Nederland. Daarom zal de beleidsregel worden geactualiseerd.
De huidige beleidsregel dateert van maart 2018, vóór de inwerkingtreding van de Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) in mei 2018 en de oprichting
van de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO), een gezamenlijk werkverband van de AIVD
en de MIVD voor de uitvoering van veiligheidsonderzoeken, in oktober 2018.
Onder het voorgenomen beleid zal de UVO meer dan nu rekening kunnen houden met de
omstandigheden van het verblijf buiten Nederland. Ieder verblijf in het buitenland
van langer dan zes maanden zal worden getoetst aan de hand van verschillende factoren.
De duur en de reden van het verblijf blijven relevant, maar zijn niet langer voorwaardelijk.
Daarmee wordt het mogelijk in meer gevallen maatwerk te leveren wanneer sprake is
van een verblijf buiten Nederland. Hiertoe zal betrokkene net als in de huidige situatie
worden gevraagd verifieerbare gegevens over het verblijf aan te leveren. Bovendien
zal de UVO, waar mogelijk, alsnog gegevens opvragen bij de betreffende collegadienst,
onder meer om inzicht te verkrijgen in politieke en justitiële gegevens.
De zorgvuldige implementatie van het nieuwe beleid vergt de nodige voorbereiding.
Nu de UVO meer maatwerk gaat bieden bij ieder verblijf van langer dan zes maanden
in het buitenland is het bijvoorbeeld nodig om nieuwe werkwijzen te ontwikkelen om
de eenduidige toepassing van het beleid te waarborgen. Hiervoor moeten ook afspraken
gemaakt worden met andere overheidsdiensten. Ook zullen maatregelen genomen moeten
worden om de impact van de meer arbeidsintensieve onderzoeken op de doorlooptijden
en de andere onderzoeken te beperken. Daartoe wordt onder meer op korte termijn nieuw
personeel geworven dat, net als het huidige personeel, opleiding en training moet
ondergaan. Al deze maatregelen kosten tijd en capaciteit, terwijl de uitvoering van
veiligheidsonderzoeken ten behoeve van de nationale veiligheid blijft doorgaan. De
norm geldt dat 90 procent van de veiligheidsonderzoeken binnen de wettelijke termijn
van acht weken dient te worden afgerond.
Het aan te passen beleid mag vanzelfsprekend geen afbreuk doen aan de bescherming
tegen veiligheidsrisico’s die de Wet veiligheidsonderzoeken beoogt. Als nader onderzoek
ondanks de beleidswijziging onvoldoende waarborgen heeft opgeleverd, prevaleert ook
in de nieuwe situatie het belang van de nationale veiligheid boven het persoonlijk
belang van betrokkene.
Een zorgvuldige implementatie kost tijd en capaciteit. Vanzelfsprekend kan het nieuwe
beleid pas van kracht worden op het moment dat de noodzakelijke voorbereidingen zijn
getroffen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk na het zomerreces informeren over de
stand van zaken ten aanzien van de implementatie.
De Minister voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, A.Th.B. Bijleveld-Schouten