29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

Nr. 114 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2014

Hierbij bied ik u aan het toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake onderzoek door de AIVD op sociale media (rapport nr. 39)1.

De CTIVD heeft het vastgestelde rapport op 24 juli 2014 aan mij toegestuurd, inclusief een geheime bijlage. De geheime bijlage is, zoals gebruikelijk, gelijktijdig met deze brief verzonden aan de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.

Algemeen beeld

De CTIVD merkt op dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is geschreven in een tijd dat sociale media nog niet de maatschappelijke rol hadden die zij inmiddels vervullen. Niettemin constateert zij dat de wet op de meeste punten een voldoende kader biedt om de rechtmatigheid op het gebruik van sociale media te beoordelen. De wet biedt ook naar Europese maatstaven voldoende waarborgen. Op enkele specifieke punten zoals de bewaartermijnen van ruwe gegevens en metadata-analyse behoeft het wettelijk kader echter aanvulling, zoals de CTIVD reeds in het toezichtsrapport over gegevensverwerking van telecommunicatie heeft aanbevolen2. De Minister van Defensie en ik hebben reeds eerder aangegeven deze aanbeveling over te nemen en mee te nemen in de komende wetswijziging. De aanbeveling van de CTIVD om vooruitlopend hierop reeds bewaartermijnen vast te stellen, neem ik eveneens over.

De CTIVD constateert dat de AIVD de ontwikkelingen op het vlak van sociale media op de voet volgt en daar actief op inspeelt. Ik acht dit een belangrijke conclusie, omdat de CTIVD in het rapport over het onderzoek naar Mohammed B. nog constateerde dat de AIVD in 2004 geen goede informatiepositie op het internet had3. Vanaf die tijd is het onderzoek naar met name het jihadistisch internet in een stroomversnelling gekomen, zo beschrijft de CTIVD. Een specialistisch internetteam werd opgericht om in te spelen op het opkomend fenomeen van internet als een van de voornaamste aanjagers van processen van zelfstandige radicalisering en rekrutering. Een en ander heeft onder meer geresulteerd in de publicatie «Het jihadistisch internet: kraamkamer van de hedendaagse jihad» (2012).

Ik wil benadrukken dat met name voor het tijdig onderkennen van ongekende dreiging onderzoek op het internet en op sociale media onontbeerlijk is. Uiteraard moet dat onderzoek zorgvuldig en rechtmatig uitgevoerd worden. De CTIVD schetst een positief beeld van de activiteiten van de AIVD op dat gebied.

In algemene zin constateert de CTIVD ook dat het onderzoek op sociale media zich goed verhoudt tot de kaders die de huidige wet stelt. De CTIVD heeft bij het onderzoek naar het verzamelen van gegevens op basis van de algemene bevoegdheid geen onrechtmatigheden aangetroffen. De CTIVD heeft ook geen aanwijzingen dat de AIVD bij de samenwerking met buitenlandse diensten de eigen bevoegdheden omzeilt. Voorts heeft de CTIVD bij operaties die de AIVD samen met buitenlandse diensten heeft uitgevoerd geen onrechtmatigheden geconstateerd. Hier wordt over het algemeen zorgvuldig en bedachtzaam te werk gegaan, en hiervan wordt in voldoende mate verslag bijgehouden.

Kritiekpunten

De Commissie signaleert dat de AIVD veel inspanningen onderneemt om de technische ontwikkelingen op het vlak van sociale media bij te houden. Het beleid van de dienst verdient echter op sommige punten bijstelling of aanvulling:

  • (1) De commissie heeft verschillende agentenoperaties bestudeerd. Waar het externe agenten betreft is zij van oordeel dat de AIVD zorgvuldig en doordacht te werk gaat. In een beperkt deel van de agentenoperaties waarbij eigen medewerkers zijn ingezet op sociale media onder een virtuele identiteit (vijf gevallen), is de AIVD echter tekort geschoten op het vlak van verslaglegging. Het gebrek aan verslaglegging heeft zich ook voorgedaan in operaties waarbij toestemming is gegeven om strafbare feiten te plegen.

  • (2) De CTIVD geeft aan dat in de meeste gevallen de verwerving van de webfora noodzakelijk en passend was binnen de taakstelling van de dienst. In vier gevallen vindt de Commissie de verwerving echter niet proportioneel en bij vijf agentenoperaties oordeelt de CTIVD dat de motivering tekortschiet. Ik teken hierbij aan dat intern beleid in maart 2013 reeds is aangescherpt, maar in de onderzoeksperiode nog onvoldoende in praktijk werd gebracht. Inmiddels is dit wel het geval.

  • (3) In vier gevallen van het verwerven van een webforum voor een buitenlandse dienst ontbrak de hiervoor benodigde ministeriële toestemming. De CTIVD merkt hierbij op dat zij niet de indruk heeft dat in deze gevallen werd beoogd het wettelijk toestemmingsregime te omzeilen, maar een verkeerde interpretatie van het onderscheid tussen verwerving ten behoeve van eigen lopende onderzoeken en verwerving ter ondersteuning van een buitenlandse dienst hieraan ten grondslag lag.

    In een vijfde geval heeft de AIVD een webforum gedeeld met een buitenlandse dienst waarvan de CTIVD niet overtuigd was dat de verwerving proportioneel was.

  • (4) Veiligheidsonderzoekers kunnen bij het uitvoeren van de b-taak kennis nemen van ongeëvalueerde gegevens bestemd voor lopende onderzoeken in het kader van de a- en d-taak van de dienst. Ondanks dat de Commissie opmerkt dat zij vooralsnog de indruk heeft dat hier slechts zeer beperkt gebruik van gemaakt is, beveelt zij wel aan deze mogelijkheid tot naslag ongedaan te maken.

  • (5) In één geval heeft de AIVD bij de verwerving van een webforum real time gegevens binnengekregen. De Commissie acht het evident dat deze activiteit als tap had moeten worden aangemerkt en dat toestemming van de Minister benodigd was. Deze toestemming was niet gevraagd.

Ik onderschrijf de constateringen van de CTIVD en neem alle aanbevelingen over.Ik heb het hoofd van de AIVD verzocht om waar nodig maatregelen te treffen en procedures aan te scherpen. Dit is inmiddels gebeurd.

De CTIVD doet eveneens een aantal aanbevelingen ter verdere verbetering van de werkwijze, zonder dat hier een geconstateerde onrechtmatigheid of onzorgvuldigheid aan ten grondslag ligt. Ook deze aanbevelingen neem ik over.

Tot slot wil ik benadrukken dat ik in het bijzonder hecht aan het standpunt van de CTIVD dat bij de verwerving van webfora waarop ook personen actief zijn die niet relevant zijn voor enig operationeel onderzoek van de dienst, een zwaardere toets geldt van proportionaliteit. Ik onderken dat deze toets niet in beleid werd vastgelegd en heb opdracht gegeven op dit punt maatregelen te treffen. Dit wil niet zeggen dat de dienst lichtvaardig heeft besloten om dergelijke webfora te verwerven; de toets heeft in de praktijk wel degelijk plaatsgevonden. Uit de verwerving is bovendien een groot aantal targets naar voren gekomen die anders niet zichtbaar waren geworden voor de dienst. Mijn conclusie is dat deze vorm van verwerving, mits goed gemotiveerd, noodzakelijk blijft voor de vervulling van de taak die de AIVD heeft om ongekende dreiging te onderkennen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 29 924, nr. 105.

X Noot
3

Kamerstuk 29 854, nr. 22 (bijlage).

Naar boven