29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Nr. 397 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2023

Met deze brief bied ik u het WODC-onderzoek naar criminaliteit onder meisjes en jonge vrouwen (hierna: meisjes) aan. Dit onderzoek, gepubliceerd op 27 maart jl., is in 2021 gestart naar aanleiding van signalen van uw Kamer1 en professionals over het fenomeen jong vrouwelijk daderschap en een mogelijk blinde vlek voor deze groep in de strafrechtketen.

Hierna zal ik ingaan op de inhoud van het rapport en geef ik vervolgens mijn beleidsreactie.

Bevindingen van het WODC-onderzoek

Het WODC-rapport «Meisjescriminaliteit» 2023 betreft een verkennend onderzoek naar de kenmerken en risicofactoren van delinquente meisjes (12–27 jaar) in algemene, politie- en justitiële populaties. Er is internationaal vergelijkend literatuuronderzoek en kwalitatief onderzoek gedaan naar:

  • 1. Risico- en beschermende factoren van delinquente meisjes en de verschillen tussen de justitiële en algemene populatie;

  • 2. Kenmerken van (zelf gerapporteerde2) delinquentie van meisjes; en

  • 3. De overwegingen van professionals ten aanzien van meisjes in de besluitvorming rondom verdenking, vervolging en veroordeling.

De onderzoekers concluderen dat:

  • o Meisjes minder en aan andere risicofactoren worden blootgesteld dan jongens. Zo zijn zij vaker slachtoffer van seksueel misbruik of ervaren zij meer problemen in de thuissituatie.

  • o Wanneer er sprake is van gelijke achtergrond en blootstelling aan risicofactoren, dan hebben meisjes en jongens een even grote kans op het zelf rapporteren van delinquent gedrag.

  • o Meisjes andere delicten lijken te plegen, en binnen delicten andere rollen (samen met anderen) vervullen dan jongens. Mogelijk plegen zij meer heimelijke delicten en vervullen zij een meer sociale, faciliterende rol in groepscriminaliteit. Zoals het contact leggen met slachtoffers.

  • o Verschillen in delictgedrag tussen jongens en meisjes eraan kunnen bijdragen dat meisjes minder snel als verdachte in beeld komen.

  • o De onderzoekers geven aan dat bij meisjes die eenmaal in de strafrechtketen terecht komen, zij bewust of onbewust anders gezien en bejegend worden dan jongens. Dit heeft deels te maken met een andere opstelling van meisjes in het contact met professionals, zoals het tonen van kwetsbaarheid. Ook geven professionals aan dat bijvoorbeeld meer moeite genomen wordt voor meisjes om een veilige sfeer te creëren bij verhoor.

  • o Concrete verschillen tussen meisjes en jongens in de inhoudelijke strafrechtelijke overwegingen zijn in het onderzoek niet gevonden. Professionals zeggen dat, ondanks de seksedifferentiatie in bejegening, sekse geen grote rol speelt in strafrechtelijke beslissingen. Er is meer aandacht voor leeftijd, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gepleegde delict.

Daar waar mogelijk heeft het WODC een vergelijking gemaakt met jongens in dezelfde leeftijdsgroep. Dit verkennend onderzoek is waardevol, aangezien voorgaande studies naar de verschillen tussen meisjes en jongens dateert van vóór 2012. Het rapport laat zien dat meisjes relatief weinig in de strafrechtketen terechtkomen.3 De cijfers uit de Monitor zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit (MZJ), politiecijfers en het CBS geven weer dat meisjes ten opzichte van jongens zich minder vaak schuldig maken aan gewelddadige delicten.

Daarbij legt het onderzoek bloot dat zelf gerapporteerd crimineel gedrag waardevolle informatie oplevert over criminaliteit. Want zowel meisjes als jongens melden vaker zelf betrokken te zijn geweest bij delicten die niet bij politie in beeld zijn. De onderzoekers geven aan dat dit niet verwonderlijk is, omdat het bij zelfrapportage van delinquent gedrag vaker om lichte feiten gaat met een lage pakkans zoals oplichting en afpersing. Wel wijzen de onderzoekers op een gat tussen de informatiebronnen «zelfgerapporteerde delinquentie» en «politiecijfers» die voor meisjes groter is dan voor jongens. Zij achtten het aannemelijk dat meisjes mogelijk delicten plegen die minder snel tot vervolging leiden of sneller door de politie over het hoofd worden gezien dan delinquente jongens.

Uit het onderzoek komt verder naar voren dat wanneer een meisje verdacht wordt van een strafbaar feit, er soms praktische zaken spelen waardoor voor meisjes andere beslissingen worden genomen dan voor jongens. Uit interviews en vonnisanalyse komt naar voren dat rechters in de voorlopige hechtenisfase bij meisjes in sommige gevallen kiezen voor civiele afhandeling, in plaats van voorlopige hechtenis. Reden die de rechters hiervoor aandragen is niet gender of sekse, maar de beperkte detentiecapaciteit voor meisjes. Deze resultaten dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden, aldus het WODC, vanwege een beperkt aantal respondenten (25 interviews) die de onderzoekers gesproken hebben.

Een belangrijke kanttekening die de onderzoekers plaatsen is wel dat de resultaten niet zonder meer te generaliseren zijn naar alle delinquente meisjes, omdat longitudinaal onderzoek in Nederland slechts in beperkte mate aanwezig is. Daarmee wordt onderzoek bedoeld naar het volledige proces dat delinquente meisjes door de opsporings- en vervolgingsketen doorlopen. Om deze reden doen de onderzoekers geen beleidsaanbevelingen, maar doen zij suggesties voor verdiepend onderzoek en adviseren zij om te investeren in onderzoek rondom delinquente meisjes.

Reactie op bevindingen

De resultaten van het WODC-onderzoek suggereren dat er sprake is van een blinde vlek voor meisjes in de strafrechtketen. Deze bevinding, die gezien de besproken beperkingen van het onderzoek voorzichtig geïnterpreteerd dient te worden, is zorgelijk omdat delinquente meisjes mogelijk te laat in beeld komen. Vooral bij jonge meisjes die opgroeien in een kwetsbare omgeving is het belangrijk dat professionals in de strafrechtketen zicht hebben op complexe en/of meervoudige problemen waarvoor passende hulp nodig is. Het WODC-onderzoek naar criminaliteit onder meisjes laat zien dat de sleutel ligt in maatwerk en het eerder signaleren van kwetsbare meisjes door professionals in de strafrechtketen.

Tegelijkertijd is het positief te constateren dat er binnen de strafrechtketen niet zozeer sprake is van een blinde vlek voor meisjes. Ondanks de genoemde sekse-differentiatie in bejegening, geven professionals aan dat sekse geen rol lijkt te spelen in strafrechtelijke overwegingen. Samen met ketenpartners wordt dagelijks hard gewerkt om straf, bejegening en interventie zo goed mogelijk aan te laten sluiten op het individu, met oog voor genderverschillen. Zo geeft de Raad van de Kinderbescherming en reclassering in de adviezen meer toelichting over vrouwelijke verdachten om te voorkomen dat (onterechte) beeldvorming invloed heeft op verdere besluitvormingsprocessen. Deze praktijken worden ook uitgelicht in het onderzoek.

Ik ben de onderzoekers erkentelijk voor hun werk. De onderzoekers geven een aantal aanbevelingen waarop ik hieronder in zal gaan.

1. Aanbeveling voor verdiepend longitudinaal onderzoek

De onderzoekers constateren dat het van belang is om in Nederland meer informatie te verzamelen over jongens en meisjes die longitudinaal van aard is. Longitudinaal onderzoek kan tot een beter inzicht leiden in de ontwikkeling van deviant gedrag van meisjes. Op deze manier kunnen verbanden gelegd worden tussen risicofactoren zoals ontwikkelstoornissen, internaliserende problematiek (o.a. angst, depressie, negatief lichaamsbeeld) en seksueel misbruik in relatie tot delinquent gedrag. Longitudinaal onderzoek zou meer zicht geven op de werking van dergelijke mechanismen. Tevens biedt longitudinaal onderzoek de mogelijkheid om meer respondenten, bijv. van de politie, te interviewen voor een beter beeld ten aanzien van de mate waarin meisjes in beeld komen als verdachte. Tegelijkertijd zie ik ook de risico’s van deze onderzoeksmethode:

  • 1. Longitudinaal onderzoek vraagt om een grote investering in tijd, vaak minimaal vijf jaar en meerdere metingen voordat er resultaten komen;

  • 2. Een ander bezwaar is de grote uitval die kan optreden gedurende de onderzoeksperiode wanneer bij dezelfde personen meerdere metingen verricht.

Dat neemt niet weg dat een verdiepend onderzoek behoort tot een van de mogelijkheden, waar ik uitvoering aan zal geven wanneer hier meer aanleiding voor is. Dit zal ik verkennen met het WODC.

2. Investeren in de evidence based kennis over delinquente meisjes

Ten aanzien van justitieel beleid en de praktijk is een van de aanbevelingen in het WODC-rapport: investeer in het verkrijgen en vergroten van (evidence based) kennis over delinquente meisjes. In dat kader kan ik uw Kamer informeren dat het Nederlands Instituut voor Forensisch Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een wetenschappelijk onderzoek is gestart naar de wijze waarop psychiatrische stoornissen jeugddelinquentie bij jongens en meisjes beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek volg ik met belangstelling en worden eind 2023 verwacht.

Tevens ben ik in 2022 een pilot gestart om meisjes (en jongens samen) te plaatsen in de Laag Beveiligde Unit (LBU) van de RJJI. De primaire reden hiervoor is dat hiermee meer mogelijkheden ontstaan ten aanzien van maatwerk in het beveiligingsniveau voor meisjes. Een bijkomstigheid is dat hiermee tevens extra capaciteit voor meisjes ontstaat. Daarbij wil ik wel aangeven dat het beeld dat bij er sprake is van een gebrek aan detentiecapaciteit voor meisjes niet door DJI als zodanig wordt herkend. Tot nu toe is in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI) voldoende plek voor meisjes. Wanneer er sprake is van een piek in de bezetting op de meisjesafdelingen, kan worden opgeschaald. Sinds de piek eind 2021, zien we een daling in de bezetting van de meisjes-afdelingen waarvan de oorzaak door DJI niet direct te duiden valt.

3. Investeren in kennis en scholing rondom delinquente meisjes

Deze aanbeveling ondersteun ik zeer en neem ik mee in de lerende aanpak van Preventie met Gezag. In deze lerende aanpak wordt samen met gemeenten, lokale justitiële partners en uitvoerende partijen continue gereflecteerd op wat wel en niet werkt. Zo wordt doorlopend data verzameld om inzicht te geven in de langetermijneffecten van effectief bewezen interventies. Op basis van deze informatie zal ik met gemeenten kijken welke interventies (opnieuw of beter) kunnen worden aangeboden voor delinquente meisjes en meisjes die dreigen af te glijden naar criminaliteit. Daarnaast lopen er op gemeentelijk niveau diverse initiatieven om kennis te vergroten over de aard, omvang en verschijningsvormen van delicten gepleegd door meisjes. Bijvoorbeeld in Rotterdam, waar de gemeente een verkennend onderzoek heeft laten uitvoeren naar de rol van meiden binnen de straatcultuur van Delfshaven. Ook in het Programma tegen Seksuele Intimidatie en Seksueel Geweld van de gemeente Amsterdam wordt gewerkt aan het zichtbaar maken van de problemen rond kwetsbare meisjes. Dergelijke initiatieven volg ik nauwlettend en zal ik waar nodig stimuleren.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 35 285, nr. 2.

X Noot
2

De informatie over zelfgerapporteerd daderschap is afkomstig uit de Monitor zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit (MZJ) en politiecijfers. Sinds 2005 wordt om de vijf jaar een representatieve steekproef gedaan onder 10- t/m 17-jarigen, waarin zij bevraagd worden naar hun delinquente gedrag in de afgelopen jaar.

X Noot
3

In 2019 zijn er 3.810 (0,7%) meisjes in de leeftijd van 12 tot 18 jaar verdacht van een misdrijf met politie in aanraking gekomen, ten opzichte van 13.720 (3,5%) jongens in dezelfde leeftijd.

Naar boven