29 892
Wandelbeleid

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 februari 2007

Hierbij bied ik u het advies van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving (CAW) «Oude waarden, nieuwe wegen» ter kennisneming aan1. Eind 2004 heb ik aan de CAW gevraagd om, in het licht van het programma Beter Geregeld, te adviseren over intrekking of modernisering van de Wegenwet. In deze brief geef ik een eerste reactie op het CAW-advies. Hiermee kom ik tevens tegemoet aan het schriftelijke verzoek om een reactie van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 28 december 2006 (06-VW-B-067).

Samenvatting advies

De Wegenwet (uit 1930) regelt welke wegen in Nederland «openbaar» zijn (voor een ieder toegankelijk) en welke overheidsinstantie verantwoordelijk is om toe te zien op die toegankelijkheid en op de goede staat van de weg.

De CAW concludeert dat de Wegenwet niet moet worden ingetrokken, met name vanwege de wettelijke regeling van de openbaarheid van wegen. Ook de verplichte registratie van openbare wegen buiten de bebouwde kom (in de zogeheten wegenleggers) moet blijven, evenals de wettelijke regeling van de verjaring: een niet-openbare weg kan openbaar worden door verjaring (jarenlange vrije toegankelijkheid) en een openbare weg kan zijn openbare karakter door verjaring verliezen (jarenlange feitelijke ontoegankelijkheid).

De CAW doet diverse voorstellen om het eenvoudiger en aantrekkelijker te maken om de wegenleggers actueel te houden en daarmee de betekenis en het nut (bewijskracht) van de leggers te vergroten. Zo stelt de commissie voor om digitale leggers toe te staan en om het aantal in de leggers te registreren gegevens te verminderen. Ook stelt zij een wijziging voor van de verjaringsregels: een openbare weg die in eigendom is van een overheid zou volgens de commissie zijn openbare karakter niet moeten kunnen verliezen door verjaring. Ook doet de commissie diverse andere voorstellen om de Wegenwet juridisch te moderniseren en beter te laten aansluiten bij andere wetten.

De CAW vindt het gewenst om de openbaarheid van wandelwegen in de nieuwe Wegenwet een betere bescherming te geven. Wandelaars lopen volgens de commissie soms aan tegen illegale afsluitingen van openbare (wandel)wegen en slecht bijgehouden leggers. De concrete suggesties van de heer Duyvendak ten aanzien van een «padenlegger», het bestemmingsplan als alternatief voor de wegenlegger, provinciale goedkeuring van voorgenomen onttrekkingen aan de openbaarheid, en bebording, neemt zij echter niet over. Volgens het advies (blz. 94–97) bieden deze suggesties niet of nauwelijks een oplossing voor de problemen zoals de heer Duyvendak die heeft geschetst.

De commissie doet zelf enkele alternatieve voorstellen. Zo ziet zij regulering in het bestemmingsplan, eventueel voorgeschreven door een provinciale verordening op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, als een goede aanvulling van de «wegenwettelijke» bescherming. Verder adviseert zij om wettelijk te regelen dat over een voorgenomen onttrekking van een wandelpad aan de openbaarheid, advies wordt gevraagd aan wandelorganisaties.

Reactie VenW

Ik heb veel waardering voor het CAW-advies. Wanneer de CAW adviseert over regelgeving, doet zij dat gewoonlijk over een concreet voorstel. In dit geval heb ik de CAW echter gevraagd of de Wegenwet volgens haar kan worden ingetrokken, en zo nee, om mij dan te schetsen hoe een gemoderniseerde en afgeslankte Wegenwet eruit zou kunnen zien. Nadat de commissie voor zichzelf tot de conclusie was gekomen dat de Wegenwet niet zomaar kan worden ingetrokken, zag zij zich dus voor de vraag gesteld om een aanzet voor «beleid» te formuleren voor een toekomstige Wegenwet, én om dat beleid juridisch handen en voeten te geven. Weliswaar oogt de Wegenwet als een «beleidsarme» wet, een indruk die wordt bevestigd doordat de wet in ruim 75 jaar niet noemenswaardig is aangepast, maar feit is dat de openbaarheid van wegen van groot belang is voor ieders bewegingsvrijheid in dit land. Een wijziging van de wettelijke regels kan grote gevolgen hebben voor die vrijheid, maar ook voor de overheden die verantwoordelijk zijn – meestal ook financieel – voor het in goede staat verkeren van openbare wegen, én voor eigenaren van wegen op privé-grond, die zich geconfronteerd kunnen zien met een beperking van hun rechten als de wijziging van de regels tot gevolg zou hebben dat de weg openbaar wordt. In dit licht hoeft het dan ook geen verwondering te wekken dat de CAW renovatie adviseert, geen nieuwbouw.

Op het eerste gezicht kan ik mij dan ook goed vinden in het advies van de CAW. Ik deel ook haar standpunt over de voorstellen van de heer Duyvendak en ik sluit mij aan bij het betoog van de commissie op dat punt (blz. 94–97).

De voorstellen die de CAW zelf doet ter bescherming van het wandelbelang zijn interessant, maar behoeven nader onderzoek: heeft de voorgestelde regulering in het bestemmingsplan toegevoegde waarde naast de vermelding in de legger? En wat betreft het voorgestelde wettelijke adviesrecht voor wandelorganisaties: op het eerste gezicht lijkt het mij beter om als vaste lijn te (blijven) hanteren dat het een kwestie is van behoorlijk bestuur (vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht) dat een bestuursorgaan dat een besluit wil nemen – dus ook een wegbeheerder die overweegt om een weg aan de openbaarheid te onttrekken – er zelf verantwoordelijk voor is om alle betrokken belangen zorgvuldig af te wegen. In concreto kán dat betekenen dat de wegbeheerder één of meer wandelorganisaties om advies vraagt, maar het wettelijk vastleggen van de verplichting om dat in alle gevallen te doen, leidt tot juridisering en formalisering en zou ertoe kunnen leiden dat de wegbeheerder zich minder verantwoordelijk voelt om zelf het wandelbelang mee te wegen.

Conclusie

Concluderend ben ik het met de CAW eens dat de Wegenwet niet zomaar kan worden ingetrokken, maar wel op allerlei punten kan worden gemoderniseerd. De komende periode zal worden gewerkt aan het opstellen van een concept-wetsvoorstel ter vervanging van de huidige Wegenwet. Ik betrek daarbij het advies van de CAW, evenals enkele specifieke voorstellen die de Raad van State in 2005 met betrekking tot de Wegenwet heeft gedaan.1 Voordat het wetsvoorstel in procedure wordt gebracht, zullen in elk geval decentrale overheden worden geconsulteerd. Ik heb nog geen van de voorstellen met hen kunnen bespreken, terwijl zij bij uitstek verantwoordelijk zijn voor openbare wandelpaden. Ook de wandelorganisaties en andere belangenorganisaties wil ik raadplegen. Dat alles kan naar mijn mening het beste integraal, in het kader van het in 2007 op te stellen wetsvoorstel voor een nieuwe Wegenwet.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Advies van 7 oktober 2005, Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 169, bijlage 2, blz. 8 en 15. Zie ook 7.3.8 van het CAW-advies.

Naar boven