29 880
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake experimenten op het gebied van kwalificaties en opleidingen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Beroepsonderwijs moet «bij de tijd» zijn, dat wil zeggen goed afgestemd op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de samenleving. De kwalificatiestructuur is een centraal instrument voor het waarborgen van de inhoudelijke aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Hierin is vastgelegd welke opleidingen/kwalificaties er zijn, wat de inhoudelijke leerdoelen van elke opleiding zijn en welke diploma's en certificaten kunnen worden uitgereikt. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de kwalificaties en de minister voor de vaststelling daarvan. De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van de opleidingen, inclusief de beroepspraktijkvorming binnen leerbedrijven en de examinering.

Een vernieuwing van de kwalificatiestructuur is noodzakelijk, omdat de huidige kwalificaties en het daarop gebaseerde onderwijsaanbod onvoldoende zijn toegerust om een adequaat antwoord te kunnen bieden op ontwikkelingen in de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Gebleken is dat de huidige kwalificatiestructuur niet flexibel en transparant genoeg is. Zo is er een te grote verscheidenheid aan kwalificaties en zijn de leerdoelen vaak te gedetailleerd voorgeschreven. Dit veroorzaakt onder andere dat een kleine wijziging op de arbeidsmarkt meteen een wijziging in de kwalificatiestructuur noodzakelijk maakt.

Ook ontwikkelingen op regionaal of lokaal niveau worden belemmerd door een gebrek aan flexibiliteit in de huidige kwalificatiestructuur. De nieuwe kwalificatiestructuur creëert meer ruimte voor samenwerking tussen het regionale bedrijfsleven en de instellingen, omdat de instellingen minder stringent gebonden zijn aan de gedetailleerde omschrijvingen van de leerdoelen.

De nieuwe kwalificatiestructuur levert ook een bijdrage aan de concretisering van het gedachtegoed van het Innovatieplatform om Nederland beter op de kaart te zetten als kenniseconomie. Tevens stelt zij instellingen beter in staat om doorlopende leerwegen te creëren en daardoor de doorstroom van deelnemers te bevorderen. De nieuwe structuur verbetert namelijk de aansluiting vmbo – mbo – hbo, evenals de aansluiting van opleidingen binnen het mbo en van opleidingen educatie op beroepsopleidingen.

Beoogd wordt om in de komende jaren een nieuwe, competentiegerichte kwalificatiestructuur te ontwikkelen. Deze wordt gekenmerkt door transparantie, flexibiliteit en duurzaamheid en omvat een samenhangend geheel van herkenbare en uitvoerbare kwalificaties, waarvoor draagvlak is bij zowel het bedrijfsleven als het beroepsonderwijs. Centraal element is de omslag van eindtermen naar competenties. Belangrijke verschillen zijn dat competenties globaler geformuleerd zijn en expliciet gerelateerd aan de toepassing in de praktijk. In een zogenoemd «kwalificatieprofiel» worden de competenties weergegeven voor een beginnend beroepsbeoefenaar. Een en ander bevordert een betere toerusting van deelnemers voor hun feitelijke functioneren op de arbeidsmarkt. Tevens worden opleidingen onderling beter vergelijkbaar, zodat een betere afstemming kan worden gerealiseerd. In een nog te ontwerpen wetsvoorstel zullen regels worden opgenomen voor de nieuwe kwalificatiestructuur en voor de nieuwe opleidingen die zijn gebaseerd op de nieuwe kwalificaties.

Gelet op het voorgaande zal er de komende jaren sprake zijn van twee majeure en complexe processen:

1. het herontwerp van de kwalificatiestructuur: alle bestaande kwalificaties worden vervangen door een samenhangend geheel van nieuwe kwalificaties,

2. het herontwerp beroepsonderwijs: alle bestaande opleidingen worden vervangen door nieuwe opleidingen.

Een apart element bij beide processen vormt de ontwikkeling van brede assistent-opleidingen. In het plan van aanpak jeugdwerkloosheid zijn maatregelen aangekondigd om de positie van jongeren op de arbeidsmarkt te versterken. Eén van deze maatregelen is het mogelijk maken van brede assistent-opleidingen. Hiermee ontstaat voor instellingen ruimte om voor risicodeelnemers meer maatwerk en flexibiliteit te leveren. Het biedt een nieuwe mogelijkheid om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan.

2. Noodzaak wetsvoorstel

De omvangrijke operatie zoals hiervoor omschreven, zal gefaseerd moeten plaatsvinden. Een experimenteerperiode is noodzakelijk om ervaring op te doen met de nieuwe kwalificatieprofielen en nieuwe opleidingen. Het is nodig om voorafgaand aan invoering over de volle breedte in beperkte mate experimenten uit te voeren. Dit komt een zorgvuldige brede implementatie ten goede. In het studiejaar 2004–2005 wordt hiervoor op bescheiden schaal de mogelijkheid geboden door subsidiëring van «proeftuinen» op basis van de Wet overige OCenW-subsidies en de Kaderwet LNV-subsidies, alsmede afwijking van wettelijke termijnen met betrekking tot de eindtermen en de onderwijs- en examenregeling. De beide Kamers der Staten-Generaal zijn hierover bij brief van 13 augustus 2004 geïnformeerd. Het voorliggende wetsvoorstel, waarvan eveneens melding is gemaakt in voornoemde brief, dient ertoe om de benodigde ruimte voor deze experimenten te creëren in de WEB.

De experimenteerfase stelt instellingen en kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven in staat om:

– ervaring op te doen met de ontwikkeling van competentiegerichte opleidingsprogramma's en de uitvoering hiervan, inclusief passende onderwijs- en examineringsvormen en het uittesten hiervan in de praktijk; de ervaringen op kleine schaal worden benut voor de voorbereiding op de vernieuwing over de volle breedte (op onder meer het punt van de scholing van personeel en bedrijfsvoeringsaspecten) en de experimenten leveren overdraagbare producten op die door andere instellingen benut kunnen worden;

– het uittesten van de uitvoerbaarheid van kwalificatieprofielen voor respectievelijk instellingen, leerbedrijven en deelnemers en het terugkoppelen aan de desbetreffende kenniscentra, die op basis van de ervaringen vervolgens zonodig verbeteringen in kwalificatieprofielen kunnen aanbrengen. Mogelijk leiden de ervaringen ook tot bijstelling van de kwaliteitscriteria waaraan kwalificatieprofielen moeten voldoen.

Tevens biedt de experimenteerfase de mogelijkheid om een beter uitgekristalliseerd beeld te krijgen van de implicaties van het herontwerp kwalificatiestructuur/beroepsonderwijs. Die zullen worden benut bij de verdere uitwerking van het herontwerp evenals bij de opstelling van het wetsvoorstel voor de structurele situatie. Dat wetsvoorstel, dat volgt op dit wetsvoorstel inzake experimenten, kan op een zorgvuldige wijze worden opgesteld op basis van de tijdens de experimenteerfase opgedane ervaringen met de concrete uitwerkingen.

Ten slotte is het wetsvoorstel noodzakelijk om nieuwe brede assistentopleidingen te kunnen realiseren. Er is op dit moment nog geen sprake van brede assistentopleidingen. Hiervoor moeten nog kwalificatieprofielen en hierop gebaseerde opleidingsprogramma's worden ontwikkeld en uitgetest. De aard van de doelgroep voor deze opleidingen vraagt om een aangepaste didactiek en het uittesten van maatwerkvarianten. Met de vormgeving van deze nieuwe opleidingen kunnen instellingen een betere opvang van risicodeelnemers realiseren, waarmee voortijdig uitval uit het onderwijs wordt tegengegaan en de arbeidsmarktpositie van deze kwetsbare doelgroep wordt versterkt.

3. Proeftuinen in studiejaar 2004–2005

Op basis van de Wet overige OCenW-subsidies en de Kaderwet LNV-subsidies zijn met ingang van 1 oktober 2004 zogenoemde proeftuinen gestart. Deze proeftuinen zijn ingericht om de nieuw kwalificatieprofielen die aan de opleidingen in het mbo ten grondslag liggen, uit te testen. Van deze proeftuinen maakt ook de ontwikkeling van een brede assistent-opleiding deel uit. Het gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur en herontwerp mbo coördineert de (ontwikkeling) van proeftuinen.

In totaal zijn er 12 proeftuinclusters te onderscheiden. In elk proeftuincluster is een aantal met elkaar verwante kwalificatieprofielen opgenomen. Ook de onderwijsinstellingen die op basis van deze kwalificatieprofielen opleidingen uittesten maken deel uit van dat cluster. Deze indeling in clusters betekent dat de onderwijsinstellingen vaak betrokken zijn bij het uittesten van meerdere kwalificatieprofielen. Voor 1 februari 2005 dienen de Kenniscentra definitieve kwalificatieprofielen bij de minister in te dienen. De minister stelt deze kwalificatieprofielen uiterlijk 1 maart 2005 vast en registreert deze kwalificatieprofielen in het Centraal register beroepsopleidingen. Omdat de feitelijke goedkeuringsdatum van de proeftuinen samenvalt met de teldatum 1 oktober, kan over het aanal deelnemers pas een uitspraak worden gedaan nadat de deelnemers administratief zijn gekoppeld aan de toegestane proeftuinen.

Per proeftuincluster wordt een proeftuinmanager aangesteld. Elke proeftuinmanager zal op korte termijn met de deelnemende instellingen afspraken maken over de voortgang van de proeftuinen. Dit betreft ook het aantal deelnemers aan de proeftuinen. De proeftuinclusters zijn als volgt samengesteld:

1.Proeftuincluster Informatie en communicatietechnologie
 5 kwalificatieprofielen 3 niveaus21 instellingen1 Kenniscentrum
2.Proeftuincluster Administratie en secretariaat
 5 kwalificatieprofielen 3 niveaus10 instellingen1 Kenniscentrum
3.Proeftuincluster Kunst en Cultuur
 5 kwalificatieprofielen 3 niveaus5 instellingen3 Kenniscentra
4.Proeftuincluster Media en Vormgeving
 6 kwalificatieprofielen 3 niveaus6 instellingen3 Kenniscentra
5.Proeftuincluster Zorg en Sport
 7 kwalificatieprofielen 4 niveaus11 instellingen2 Kenniscentra
6.Proeftuincluster Middenkader Techniek
 3 kwalificatieprofielen niveau 421 instellingen3 Kenniscentra
7.Proeftuincluster Technologie breed
 8 kwalificatieprofielen 3 niveaus13 instellingen4 Kenniscentra
8.Proeftuincluster Bouw en Hout
 3 kwalificatieprofielen niveau 28 instellingen2 Kenniscentra
9.Proeftuin Handel en Transport
 8 kwalificatieprofielen 3 niveaus10 instellingen4 Kenniscentra
10.Proeftuin Horeca en Voeding
 3 kwalificatieprofielen 3 niveaus6 instellingen2 Kenniscentra
11.Proeftuin Voedsel en leefomgeving
 14 kwalificatieprofielen 4 niveaus11 instellingen (AOC's)1 Kenniscentrum
12.Proeftuincluster Arbeidsmarktgekwalificeerde assistent
 1 kwalificatieprofiel niveau 133 instellingendiv. Kenniscentra

4. Inhoud wetsvoorstel

Het wetsvoorstel bevat een tijdelijke experimenteerregeling en is beperkt van omvang. Het maakt ten behoeve van experimentele eindtermen en de daarop gerichte experimentele opleidingen afwijking mogelijk van bepaalde termijnen. Verder schept het wetsvoorstel een afzonderlijke basis voor de bekostiging van deze opleidingen. Ook voor de erkenning van experimentele opleidingen wordt een afzonderlijke grondslag in het leven geroepen. De reguliere bekostigingsgrondslag (artikel 2.1.1, eerste lid, WEB) en erkenningsgrondslag (artikel 1.4.1, eerste lid, WEB) zijn niet van toepassing op opleidingen, gericht op experimentele eindtermen. Op deze wijze wordt bereikt dat het geven van experimentele opleidingen is voorbehouden aan een beperkt aantal bekostigde en niet-bekostigde instellingen.

Hoewel het de bedoeling is om in de toekomstige kwalificatiestructuur niet meer te spreken over eindtermen, maar over competenties en kwalificatieprofielen, wordt het begrip «eindtermen» in de experimentele fase gehandhaafd. De omschrijving van eindtermen in artikel 7.1.3 WEB biedt daarvoor voldoende ruimte. De voordelen van het in deze fase handhaven van voornoemd begrip zijn dat op dit punt geen afwijkende regeling behoeft te worden getroffen, zodat het wetsvoorstel beperkt van omvang kan blijven.

5. Financiële consequenties

Aan het wetsvoorstel zijn geen financiële consequenties verbonden. Hoewel er, zoals hiervoor werd opgemerkt, een speciale bekostigingsgróndslag is voor experimentele opleidingen, zijn de reguliere bekostigingsmáátstaven van de WEB (artikel 2.2.1 en volgende) van toepassing. Verder komen er niet meer deelnemers, maar is er slechts sprake van een (tijdelijke) verschuiving van deelnemers van een reguliere opleiding naar een experimentele opleiding.

Naast deze experimenteerregeling worden aan het gemeenschappelijk procesmanagement middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van instellingen als geoormerkte bijdrage in de kosten voor het ontwikkelen van experimentele opleidingen en overdraagbare producten. Deze producten kunnen vervolgens ook andere instellingen benutten voor de ontwikkeling van opleidingen en de implementatie van (onderdelen van) experimentele opleidingen. Het betreft dus specifieke aanvullende middelen voor de vernieuwing, ten behoeve van het herontwerp beroepsonderwijs. Instellingen kunnen via een subsidieaanvraag bij het gemeenschappelijk procesmanagement een beroep doen op deze middelen. Tevens ontvangt het procesmanagement herontwerp beroepsonderwijs op basis van een aparte beschikking middelen voor de uitvoering van de eigen ondersteunende taken. Dat geldt ook voor het procesmanagement kwalificatiestructuur voor de eigen ondersteunende taken ten behoeve van het herontwerp kwalificatiestructuur.

6. Administratieve lasten

Aan dit wetsvoorstel zijn geen administratieve lasten voor burgers en bedrijven verbonden.

7. Uitvoeringsgevolgen

Instellingen kunnen op basis van de experimenteerregeling een aanvraag voor een experiment indienen, in samenspraak met het kenniscentrum dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het kwalificatieprofiel waarop de nieuwe opleiding is gericht. Het door de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gesubsidieerde «Gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp beroepsonderwijs/kwalificatiestructuur» draagt via een mandaatconstructie zorg voor de beoordeling en goedkeuring of afwijzing van aanvragen voor experimenten. Dit Gemeenschappelijk procesmanagement is een samenwerkingsverband tussen het door de Bve Raad in het leven geroepen «Procesmanagement herontwerp beroepsonderwijs» en het door de Vereniging Colo in het leven geroepen «Procesmanagement kwalificatiestructuur».

De instellingen dragen er zorg voor dat, ingeval het desbetreffende kwalificatieprofiel voor de nieuwe opleiding niet tijdig wordt vastgesteld, de door de instelling opgestelde «vangnetregeling» wordt uitgevoerd. Dan worden de deelnemers uitgeschreven bij de nieuwe opleiding en ingeschreven bij een in de vangnetregeling vermelde vervangende opleiding. De instelling stelt andere instellingen en kenniscentra in staat kennis te nemen van de in het experiment opgedane ervaringen en ontwikkelde producten. Zo koppelt de instelling onder andere de ervaringen met de uitvoerbaarheid van het kwalificatieprofiel terug naar het betreffende kenniscentrum, zodat die het kwalificatieprofiel indien nodig kan aanpassen.

Er heeft overleg plaatsgevonden met de Stuurgroep vernieuwing kwalificatiestructuur, waarin de Vereniging Colo, de Bve Raad en Paepon verenigd zijn. Uit dit overleg is gebleken dat de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, de bekostigde en niet bekostigde instellingen voor beroepsonderwijs en het «Gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/beroepsonderwijs» geen problemen hebben met de uitvoeringsgevolgen en dat zij de voorgestelde regeling ondersteunen.

Ook de inspectie van het onderwijs en het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE) hebben verklaard dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. Deze instanties zijn belast met de het toezicht op de opleidingen (inspectie van het onderwijs) en het toezicht op de examens (KCE). Het agentschap Centrale Financiën Instellingen (Cfi) heeft eveneens verklaard dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is, maar voert nog een uitvoeringstoets uit. Daarin zullen de uitvoeringsconsequenties op het gebied van de bekostiging van de experimenten in kaart worden gebracht. De toets heeft alleen betrekking op de administratieve gevolgen voor Cfi en de instellingen en niet op eventuele gevolgen voor de rijksbegroting.

8. Evaluatie

Het wetsvoorstel voorziet in een evaluatie van de experimenten door een onafhankelijk bureau. Het desbetreffende evaluatierapport wordt vóór 1 oktober 2007 naar de Tweede Kamer gezonden. Daarnaast informeert voornoemd «Gemeenschappelijk procesmanagement herontwerp kwalificatiestructuur/beroepsonderwijs» de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit jaarlijks over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van het herontwerp kwalificatiestructuur, het herontwerp beroepsonderwijs en de brede assistent-opleidingen.

Het gemeenschappelijk procesmanagement ontvangt jaarlijks subsidie voor de uit te voeren werkzaamheden in het kader van het herontwerp kwalificatiestructuur en het herontwerp beroepsonderwijs. In de toekenningsbeschikking van 2004 is opgenomen, dat het procesmanagement aan de minister voor 1 oktober 2004 een voortgangsrapportage toezendt, waarin is opgenomen een verslag van de verrichte activiteiten, de gemaakte kosten en de voortgang ten opzichte van het activiteitenplan. Voorts dient het procesmanagement in het kader van de subsidievaststelling een projectverantwoording in. Deze bevat in ieder geval een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Een beschikking zoals de bovenvermelde zal ook in 2005 worden verzonden. De beschikking zoals vermeld in paragraaf 5 zal vergelijkbare bepalingen bevatten.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Op grond van het nieuwe lid 5a van artikel 1.4.1 geldt de gewone erkenningsprocedure niet voor opleidingen die zijn gericht op eindtermen die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 7.2.4, lid 3a, WEB of artikel 17 van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 (experimentele opleidingen). Op deze opleidingen is de speciale erkenningsprocedure van artikel 12.1a.2 van toepassing.

Artikel I, onderdeel B

In het derde lid van artikel 2.1.1 is een technische wijziging aangebracht in verband met het feit dat de termijn voor vaststelling van de eindtermen bij Wet van 11 maart 2004 , Stb. 138, tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht met het oog op verbetering van de kwaliteit van examens van beroepsopleidingen, is verplaatst van het eerste naar het tweede lid. Deze wijziging staat los van de experimenteerregeling.

Op grond van het nieuwe lid 3a van artikel 2.1.1 kunnen experimentele opleidingen niet via de reguliere weg (artikel 2.1.1, eerste lid) voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. In artikel 12.1a.1 is een speciale bekostigingsprocedure in het leven geroepen voor deze opleidingen.

Artikel I, onderdeel C

In het nieuwe lid 6a van artikel 6.4.2 WEB is bepaald dat de reguliere registratieprocedure niet van toepassing is op (voor bekostiging in aanmerking komende) experimentele opleidingen. Dit houdt verband met het feit dat de eindtermen voor experimentele opleidingen op een zodanig tijdstip worden vastgesteld, dat niet kan worden voldaan aan de termijn in artikel 6.4.2, tweede lid, WEB. In artikel 12.1a.1, derde lid, is een speciale registratieprocedure voor experimentele opleidingen opgenomen.

Artikel I, onderdeel D

Bepaald is dat kan worden afgeweken van de in artikel 7.2.4 WEB geregelde termijnen voor de aanbieding van een voorstel voor de eindtermen en de vaststelling van de eindtermen. De minister kan een uiterste termijn opnemen in de aanvullende voorwaarden bij zijn bekostigingsbeschikking op grond van artikel 12.1a.1, eerste lid, en in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.1a.1, zesde lid.

Artikel I, onderdelen E en F

Op grond hiervan gelden de in de artikelen 7.4.8 en 7.4.9 WEB geregelde termijnen voor de vaststelling en de bekendmaking van de onderwijs- en examenregeling niet voor – bekostigde of erkende – experimentele opleidingen. Zie de laatste alinea van de toelichting op artikel 12.1a.1, eerste lid, en zesde lid, punt 5, voor de uiterste data voor vaststelling en bekendmaking van de onderwijs- en examenregelingen van experimentele opleidingen.

Artikel I, onderdeel G

Met het oog op de rechtspositie van de deelnemers aan – bekostigde of erkende – experimentele opleidingen is bepaald, dat de regeling die de instelling treft ter waarborging van hun belangen, wordt opgenomen in de onderwijsovereenkomst. Een van de belangen van de deelnemers is dat zij binnen de voorgestelde duur van de experimentele opleiding een diploma of certificaat met civiel effect kunnen behalen. Zoals hierna in de toelichting bij artikel 12.1a.1, eerste lid en zesde lid, is opgemerkt, stelt de minister in zijn bekostigingsbeschikking eisen aan de inhoud van de regeling die de instelling op dit gebied treft en kan hij bij ministeriële regeling aangeven welke eisen hij in elk geval zal stellen.

Artikel I, onderdeel H

Artikel 12.1a.1

Het eerste lid van artikel 12.1a.1 regelt een speciale bekostigingsgrondslag van de experimentele opleidingen. Een afzonderlijke bekostigingsgrondslag is in de eerste plaats nodig zolang er nog geen eindtermen zijn vastgesteld (zie de desbetreffende eis in artikel 2.1.1, eerste lid). Dit geldt in de beginfase van de experimenten. Bekostiging is mogelijk gemaakt in de situatie waarin er al wel eindtermen in voorbereiding zijn. Voorts geldt de bekostigingsgrondslag van het eerste lid voor opleidingen, gericht op reeds op grond van de speciale procedure vastgestelde eindtermen. Er is voor gekozen om deze bekostigingsgrondslag van toepassing te verklaren (in plaats van de reguliere grondslag in artikel 2.1.1, eerste lid), om het experimentele karakter te bewaren en te voorkomen dat elke bekostigde instelling de desbetreffende opleiding kan verzorgen.

De minister bepaalt de aanvang en het einde van de bekostiging. Zo zou kunnen worden bepaald dat de deelnemers die gedurende een bepaalde periode zijn toegelaten, meetellen voor de bekostiging, behoudens de bepaling in het derde lid.

Verder bepaalt de minister de aanvullende bekostigingsvoorwaarden (de wettelijke bekostigingsvoorwaarden voor reguliere opleidingen zijn ook van toepassing tenzij in dit wetsvoorstel anders is aangegeven). Deze betreffen in elk geval een regeling waarin de instelling de belangen van de deelnemers waarborgt. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan de verplichting van de instelling tot het vaststellen van een «vangnetregeling», waarin de deelnemer het recht verkrijgt om, als op een bepaalde datum nog steeds geen voorstel is gedaan voor eindtermen, over te stappen naar een «reserve-beroepsopleiding» waarvoor al wel eindtermen zijn vastgesteld. Deze zou in principe van dezelfde duur en hetzelfde niveau moeten zijn als de experimentele opleiding. Met de deelnemer zou echter ook een overstap naar een andere beroepsopleiding kunnen worden overeengekomen. Voornoemde datum en de reserve-opleiding moeten zo worden gekozen, dat de deelnemers bij een overstap in staat moeten worden geacht een diploma of certificaat van de reserve-opleiding te behalen binnen de met de deelnemer overeengekomen studieduur. De uiterste datum voor indiening van een voorstel voor eindtermen kan ook als aanvullende bekostigingsvoorwaarde worden opgenomen, zodat de minister de bekostiging kan beëindigen als de eindtermen uitblijven. Ook kunnen als aanvullende bekostigingsvoorwaarde termijnen worden gesteld voor de totstandkoming van de onderwijs- en examenregeling (bijvoorbeeld vaststelling van een voorlopige regeling voor aanvang van de opleiding en vaststelling van de definitieve regeling na totstandkoming van de eindtermen).

In het tweede lid is bepaald welke gegevens het bevoegd gezag bij de bekostigingsaanvraag overlegt. Het betreft hier zowel gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de bekostigingsaanvraag en het opstellen van de aanvullende bekostigingsvoorwaarden, als gegevens die nodig zijn voor de registratie in het Centraal register. Dit laatste houdt verband met het derde lid.

In het derde lid is een speciale registratieprocedure voor de experimentele opleidingen opgenomen. De aanvraag om bekostiging geldt tevens als aanvraag voor registratie in het Centraal register (vergelijk het huidige artikel 6.2.1 WEB voor registratie van beroepsopleidingen van niet-bekostigde instellingen). Registratie vindt plaats nadat de minister de aanvraag heeft ingewilligd en de desbetreffende eindtermen zijn vastgesteld. Geregistreerd worden de naam, de duur en het niveau van de opleiding, de leerweg of leerwegen waarin de opleidingen worden verzorgd, de code van de eindtermen waarmee het geheel van de opleiding wordt aangeduid en de code waarmee de deelkwalificaties van de opleiding worden aangeduid. Dit komt overeen met de gegevens die op grond van artikel 6.4.2, tweede en derde lid, juncto artikel 6.4.1, vijfde lid onder a, worden geregistreerd voor de reguliere opleidingen.

Op grond van vierde lid eindigt de bekostiging als experimentele opleiding na afloop van de door de minister in zijn bekostigingsbeschikking vastgestelde periode of zodra de desbetreffende opleiding als reguliere opleiding wordt bekostigd (dit is in de huidige regeling op zijn vroegst in het studiejaar, volgend op de reguliere vaststelling van de eindtermen).

Als de bekostigingsvoorwaarden niet worden nagekomen, kan de minister bepalen dat de bekostiging eerder eindigt. Dit laat onverlet dat de minister bij niet-nakoming van de bekostigingsvoorwaarden door het bevoegd gezag de bekostiging geheel of gedeeltelijk kan opschorten of inhouden op grond van artikel 11.1 WEB.

In het nieuwe vijfde lid is het civiel effect geregeld van de certificaten en diploma's die zijn verbonden aan de experimentele opleidingen.

Het zesde lid bevat een basis voor een ministeriële regeling. Daarin kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening en beoordeling van de bekostigings- en registratieaanvraag voor experimentele opleidingen, de bekostigingsperiode en de beëindiging van de bekostiging bij niet-nakoming van de voorwaarden. Te denken valt aan regels op het gebied van:

1. de uiterste datum voor indiening van een aanvraag,

2. de bij de aanvraag te verstrekken gegevens,

3. een beperking in de tijd van de mogelijkheid om aanvragen in te dienen voor opleidingen waarvoor nog geen eindtermen zijn vastgesteld (in het jaar 2005–2006 zal zeker nog behoefte bestaan aan deze mogelijkheid, omdat er dan nog onvoldoende nieuwe kwalificatieprofielen zijn vastgesteld; in de volgende jaren zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang om te experimenteren met nieuwe kwalificatieprofielen en het belang van de deelnemers om van te voren te weten voor welke eindtermen ze worden opgeleid),

4. de aanvang en het einde van de bekostiging (denkbaar is dat er een maximum wordt gesteld aan de periode van bekostiging, bijvoorbeeld twee jaar en daarna gedurende de resterende duur van de opleiding plus één jaar nog bekostiging van de deelnemers die binnen die twee jaar zijn ingestroomd; als de opleiding binnen de maximale bekostigingsperiode wordt bekostigd als reguliere opleiding, eindigt de bekostiging als experiment ook voor laatstgenoemde deelnemers),

5. de aanvullende bekostigingsvoorwaarden (in het wetsvoorstel is aangegeven dat deze in elk geval betrekking hebben op de regeling die de instelling treft om de belangen van de deelnemers te waarborgen; zie de laatste alinea van de toelichting op het eerste lid, voor de voorwaarden die daaraan in de bekostigingsbeschikking kunnen worden gesteld; deze voorwaarden kunnen ook worden neergelegd in de ministeriële regeling; ook de termijnen voor vaststelling van de onderwijs- en examenregeling kunnen worden opgenomen in de ministeriële regeling) en

6. de beëindiging van de bekostiging bij niet nakoming van de aanvullende voorwaarden.

Artikel 12.1.a.2

In dit artikel is een speciale erkenningsprocedure opgenomen voor experimentele opleidingen. Op deze wijze kunnen ook niet bekostigde instellingen deze opleidingen verzorgen. De speciale procedure geldt, evenals de reguliere erkenningsprocedure zoals geregeld in artikel 1.4.1, eerste lid, WEB, ook voor de niet-bekostigde opleidingen van ROC's, AOC's en vakinstellingen.

De speciale erkenningsprocedure betekent, dat naast de gewone voorwaarden voor erkenning nog aanvullende voorwaarden gelden. De inhoud daarvan wordt door de minister bepaald. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld. Bij een en ander zal aansluiting worden gezocht bij de aanvullende voorwaarden en de ministeriële regeling zoals bedoeld in artikel 12.1a.1, eerste en zesde lid. Voor een toelichting zij dan ook verwezen naar de toelichting op deze artikelleden. Het daar gestelde over de overstap naar een «reserve-beroepsopleiding» bij niet tijdige vaststelling van de eindtermen en de beperking in de tijd van de mogelijkheid om aanvragen in te dienen voor opleidingen waarvoor nog geen eindtermen zijn vastgesteld, is niet van toepassing. Erkenning is namelijk alleen mogelijk bij opleidingen waarvoor de eindtermen reeds (via de speciale procedure) zijn vastgesteld.

In het tweede lid zijn enige bepalingen van de reguliere erkenningsprocedure (beslistermijn minister, informatieverplichting bevoegd gezag, verplichtingen bevoegd gezag met betrekking tot zedenmisdrijven) en enige bepalingen van de bekostigingsprocedure voor experimentele opleidingen (de bij de aanvraag te overleggen gegevens en de registratie in het Centraal register) van overeenkomstige toepassing verklaard. Voorts is bepaald dat het bevoegd gezag van een niet uit 's Rijks kas bekostigde instelling bij de aanvraag tevens gegevens overlegt met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs, de examens, de rechtsbescherming van de deelnemers en dergelijke (vergelijk artikel 6.2.1, eerste lid, voor de reguliere erkenningsprocedure). Het komt erop neer dat dezelfde gegevens moeten worden verstrekt als bij de reguliere erkenningsprocedure, met dien verstande dat ook nog een voorstel moet worden bijgevoegd voor de regeling waarmee de instelling de belangen van de deelnemers waarborgt.

Op basis van het vierde lid komen deelnemers aan erkende experimentele beroepsopleidingen op dezelfde voet in aanmerking voor studiefinanciering en een tegemoetkoming in de studiekosten als deelnemers aan erkende reguliere beroepsopleidingen.

Artikel 12.1a.3

In artikel 12.1a.3 is geregeld dat de deelnemers aan opleidingen in het kader van de proeftuinen zoals bedoeld in de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005 vanaf het studiejaar 2005–2006 worden bekostigd op grond van de WEB voor zover het het cohort deelnemers 2004–2005 betreft.

Artikel 12.1a.4

Dit artikel voorziet in een evaluatie door een onafhankelijke organisatie en verzending van het evaluatierapport naar de Tweede Kamer. Dit laatste dient plaats te vinden vóór 1 oktober 2007. Deze datum ligt vóór de vervaldatum van de experimenteerregeling, zodat de evaluatieresultaten kunnen worden meegenomen bij de totstandkoming van de structurele regeling en er toch geen gat valt tussen de beide regelingen. Overigens worden de opleidingen, bedoeld in de nieuwe artikelen 12.1a.1 tot en met 12.1a.3 van de WEB geëvalueerd. Daaronder vallen óók de opleidingen, gericht op eindtermen die zijn vastgesteld met toepassing van de Regeling subsidiëring proeftuinen herontwerp beroepsonderwijs studiejaar 2004–2005.

Artikel 12.1a.5

Artikel 12.1a.5 laat de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen, met uitzondering van de technische wijziging van artikel 2.1.1, eerste lid, WEB en de nieuwe artikelen 12.1a.3, 12.1a.4 en 12.1a.5 vervallen per 1 augustus 2010. Vanaf die datum kunnen in elk geval geen nieuwe experimenten meer worden toegekend. Verwacht wordt dat de termijn tot die datum voldoende is voor het ontwikkelen en implementeren van de nieuwe kwalificatiestructuur. Indien de wet die de nieuwe kwalificatiestructuur regelt op kortere termijn tot stand wordt gebracht, kan in die wet worden bepaald dat de experimenteerbepalingen met ingang van een eerdere datum dan 1 augustus 2010 vervallen.

Artikel II

De voorgestelde inwerkingtredingsbepaling houdt rekening met de wens om de wet voor het eerst van toepassing te laten zijn op opleidingen die starten in het studiejaar 2005–2006 en om de daarop betrekking hebbende kwalificaties zo mogelijk vóór dat studiejaar vast te stellen.

Deze memorie van toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven