Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29877 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29877 nr. 3 |
Het onderhavige wetsvoorstel strekt ter implementatie van de volgende richtlijnen:
– Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (hierna aan te duiden als: EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie),1 en
– Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (hierna aan te duiden als: EG-inspraakrichtlijn).2
De EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie dient uiterlijk 14 februari 2005 te zijn omgezet in nationale wetgeving, de EG-inspraakrichtlijn uiterlijk 25 juni 2005.
Het wetsvoorstel betreft een aantal beperkte, aanvullende maatregelen ten opzichte van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus.1 De meeste van de in beide EG-richtlijnen genoemde verplichtingen zijn reeds verwerkt in de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. Onderhavig wetsvoorstel heeft dus een beperkt karakter.
Implementatie van de EG-inspraakrichtlijn vergt daarnaast een beperkt aantal wijzigingen van enkele algemene maatregelen van bestuur, te weten het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en het Besluit milieu-effectrapportage 1994. De betrokken wijzigingen worden toegelicht in de transponeringstabel die als bijlage 2 bij deze memorie van toelichting is opgenomen.
2. Ratificatie van het Verdrag van Aarhus door de Europese Gemeenschap
Op 25 juni 1998 is in Aarhus (Denemarken) in het kader van de Vierde Ministeriële Conferentie het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden totstandgekomen (hierna aan te duiden als: het verdrag). Het verdrag is ondertekend door de 40 staten die behoren tot de Economische Commissie voor Europa (ECE) van de Verenigde Naties (VN), alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Verenigd Koninkrijk als toenmalig voorzitter namens de Europese Gemeenschap (EG). Het verdrag bevat minimumeisen voor de betrokkenheid van burgers in milieuaangelegenheden, waaraan Partijen moeten voldoen. Het verdrag kent drie pijlers, te weten:
1) het recht op de toegang tot milieu-informatie;
2) de inspraak voor het publiek bij de totstandkoming van milieubesluiten;
3) de toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.
Bij de ondertekening van het verdrag heeft de EG een verklaring afgegeven betreffende de toepassing van het verdrag op haar instellingen. Hierin spreekt de EG uit volledig achter de doelstellingen van het verdrag te staan en het een belangrijk instrument te achten dat, behalve op de communautaire regelgeving, ook op haar eigen instellingen betrekking zal hebben. In haar verklaring heeft de EG voorts aangekondigd dat nog moet worden nagegaan of bij bekrachtiging van het verdrag nadere verklaringen nodig zijn met het oog op toepassing op de communautaire instellingen.
Teneinde het verdrag op communautair niveau te ratificeren, dient de communautaire regelgeving met het verdrag in overeenstemming te worden gebracht. Met betrekking tot de eerste pijler (passieve en actieve openbaarheid van milieu-informatie) is daarom de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie vastgesteld. Deze richtlijn uit 2003 vervangt richtlijn nr. 90/313/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie.2 Het doel van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie is het verlenen van recht op toegang tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd en te bevorderen dat milieu-informatie op zo ruim mogelijke basis systematisch aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid. Dit draagt bij tot een verhoogd milieubewustzijn en een doeltreffender deelneming van het publiek aan de milieubesluitvorming en, uiteindelijk, tot een beter milieu (overweging 1 van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie).
Met betrekking tot de tweede pijler (inspraak bij milieubesluitvorming en bij het opstellen van plannen en programma's) is de EG-inspraakrichtlijn vastgesteld. Deze richtlijn voorziet in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van een aantal communautaire plannen en programma's en bevat wijzigingen van de inspraakbepalingen van de IPPC-richtlijn,1 alsmede van de MER-richtlijn.2
Bij het opstellen van beide richtlijnen is strikte implementatie uitgangspunt geweest. Dat wil zeggen dat slechts de juridisch verplichtende bepalingen van het verdrag zijn omgezet. Naar aanleiding van het advies van het Europees Parlement in tweede lezing en de toepasselijke totstandkomingsprocedure, bevat de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie evenwel een beperkt aantal aanvullende verplichtingen ten opzichte van het verdrag, welke in paragraaf 4.1 nader worden toegelicht.
In aanvulling hierop heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 24 oktober 2003 een aanvullend pakket maatregelen aan de Raad aangeboden teneinde de EG in staat stellen het verdrag te ratificeren. Dit pakket behelst de volgende maatregelen:
– de ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;
– de ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het verdrag voor de EG-instellingen en organisaties;
– het ontwerp-Raadsbesluit betreffende het sluiten van het verdrag.
Momenteel wordt dit pakket behandeld in de raadswerkgroep onder Nederlands voorzitterschap. Gebleken is dat met name de ontwerprichtlijn inzake toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden niet onomstreden is, gezien de gevolgen voor de bestaande systemen van rechtsbescherming van de lidstaten. Gestreefd wordt naar spoedige ratificatie opdat de EG als Partij deel kan nemen aan de tweede Bijeenkomst van Partijen, die eind mei 2005 in Kazachstan plaatsvindt. Om deze reden hebben de ontwerpverordening en het ontwerp-Raadsbesluit prioriteit. Tijdens de eerste behandeling in de raadswerkgroep is gebleken dat met name de ontwerprichtlijn inzake toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden niet onomstreden is, gezien de gevolgen voor de bestaande systemen van rechtsbescherming van de lidstaten. Onduidelijk is op welke termijn deze voorstellen verder zullen worden behandeld.
3. Ratificatie van het Verdrag van Aarhus door Nederland
Ook Nederland werkt momenteel aan ratificatie van het verdrag. De Eerste Kamer heeft op 28 september 2004 twee wetsvoorstellen aangenomen die daarmee verband houden. Het wetsvoorstel uitvoering Verdrag van Aarhus strekt tot materiële aanpassing van een aantal wetten aan de vereisten van het verdrag.3 Evenals bij het opstellen van bedoelde richtlijnen het geval was, is ook bij het opstellen van het wetsvoorstel uitvoering Verdrag van Aarhus het uitgangspunt van strikte implementatie van het verdrag gehanteerd. Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Verdrag van Aarhus is een noodzakelijke, formele stap in het kader van het ratificatieproces.4 Beide wetsvoorstellen zijn inmiddels tot wet verheven.5
Voor de consequenties voor de Nederlandse wet- en regelgeving wordt verwezen naar het wetsvoorstel uitvoering Verdrag van Aarhus en de daarbij behorende memorie van toelichting.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uitvoering Verdrag van Aarhus is aangegeven, heeft Nederland ervoor gekozen om het verdrag te ratificeren vooruitlopend op de inwerkingtreding van EG-richtlijnen ter implementatie van de eerste en tweede pijler van het verdrag op communautair niveau (de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie en de EG-inspraakrichtlijn), teneinde de Nederlandse belangen bij de verdere uitbouw van het verdrag en de daarmee samenhangende EG-regelgeving vroegtijdig en effectief te kunnen beschermen. Bij het opstellen van het wetsvoorstel uitvoering Verdrag van Aarhus is zodanig rekening gehouden met de ontwerpen van de EG-richtlijnen ter uitvoering van de eerste en tweede pijler van het verdrag, dat onderhavige implementatie van beide EG-richtlijnen mogelijk is zonder dat het systeem van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus hoeft te worden aangetast.
Wat betreft de codificatie van de procedurele waarborgen met betrekking tot toegang tot milieu-informatie wordt de lijn zoals neergelegd in de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus, gecontinueerd. Dit betekent dat de ingevolge de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie voorgeschreven extra waarborgen in generieke zin in de Wet openbaarheid van bestuur worden opgenomen, en niet beperkt worden tot alleen (de procedure inzake toegang tot) milieu-informatie.
4. Implementatie van de EG-richtlijnen eerste en tweede pijler
De implementatie van onderhavige richtlijnen, met name de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie, vergt een beperkt aantal wijzigingen ten opzichte van het openbaarheids- en het inspraakregime ingevolge de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. Hieronder zullen dan ook slechts deze wijzigingen in hoofdlijnen worden toegelicht. Voor een gedetailleerd overzicht van alle verplichtingen ingevolge beide EG-richtlijnen en de wijze waarop deze in nationale regelgeving zijn verwerkt, wordt verwezen naar de implementatietabellen, die als bijlagen bij deze toelichting zijn opgenomen.
4.1. EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie en de aanvullende verplichtingen in hoofdlijnen
Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste aanvullende verplichtingen die de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie bevat ten opzichte van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. Deze aanvullingen leiden tot aanpassing van het voor milieu-informatie geldende wettelijke regime ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet milieubeheer.
De definitie van «milieu-informatie» wordt uitgebreid. Zo worden natuur- en kustgebieden, voortgangsverslagen over de toepassing van milieuwetgeving alsook de verontreiniging van de voedselketen expliciet onder die definitie gebracht (artikel I, onderdeel B).
Ingevolge de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie moet rekening worden gehouden met de voorkeur van de verzoeker wat betreft de vorm van de informatieverschaffing, tenzij de gevraagde informatie al in een andere vorm of format voor het publiek beschikbaar is of voor de aanvrager gemakkelijk toegankelijk is. Deze laatste eis van het gemakkelijk toegankelijk zijn is een aanvulling op de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus (artikel II, onderdeel B, onder 1).
De door het verdrag gegarandeerde absolute openbaarheid van emissiegegevens bij toepassing van de uitzonderingsgrond inzake bedrijfs- en fabricagegegevens wordt door de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie verbreed tot een specifiek aantal andere gronden (het vertrouwelijk karakter van handelen van overheidsinstanties, de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens, vrijwillig verstrekte informatie en de bescherming van het milieu) (artikel II, onderdeel C).
Kwaliteit van milieu-informatie
De EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie introduceert enkele bepalingen omtrent kwaliteit van milieu-informatie. Deze bepalingen richten zich tot de overheidsorganen en bevatten een inspanningsverplichting om bij de vergaring van milieu-informatie een bepaalde kwaliteit te waarborgen in het kader van een goede uitoefening van de publieke taak. In artikel 2, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur is deze inspanningsverplichting in generieke zin gecodificeerd (artikel II, onderdeel A). De verplichting geldt derhalve voor alle gevallen van informatieverstrekking. Hiervoor is gekozen omdat het gaat om codificatie van wat in algemene zin als «good practices» voor bestuursorganen is te beschouwen, alsook om ongewenste a contrario redeneringen met betrekking tot kwaliteitseisen te voorkomen.
Gezien het algemene karakter van de bepalingen van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie, is het niet wenselijk de kwaliteitscriteria verder te concretiseren. Daarom wordt in de betreffende bepaling een ruime formulering («zo veel mogelijk») gehanteerd. De eisen kunnen derhalve worden gezien als een handvat om de kwaliteit te waarborgen. Naast het feit dat sprake is van een inspanningsverplichting, is een verdere beperking gelegen in het feit dat deze bepaling geen zelfstandige verplichting behelst tot het bewerken of genereren van informatie. De jurisprudentie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur blijft in dit opzicht dan ook gehandhaafd, in de zin dat de verplichting tot het verstrekken van informatie geen bewerkingsplicht impliceert. Het uitgangspunt dat de Wet openbaarheid van bestuur geen zelfstandige plicht tot het genereren van (extra) informatie behelst, ligt reeds besloten in het feit dat die wet slechts geldt voor bij de overheid berustende stukken. Wel dient een bestuursorgaan bij het genereren van informatie aandacht te schenken aan deze kwaliteitseisen. Dit laatste is ook van belang in verband met de toenemende digitalisering van informatiestromen.
De kwaliteitseisen kunnen op verschillende wijzen worden ingevuld. De algemeen geformuleerde eisen betreffende de actualiteit en nauwkeurigheid behelzen als gezegd een inspanningverplichting voor een bestuursorgaan om in die opzichten kwalitatief goede informatie te verstrekken. Die verplichting sluit overigens goed aan bij artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat het bestuur ertoe verplicht om besluiten zorgvuldig voor te bereiden en zich een goed beeld te vormen van de betrokken belangen. De bepaling betreffende vergelijkbaarheid moet worden gezien als een inspanningverplichting om informatie in een voor de burger toegankelijke vorm te verstrekken. Te denken valt aan een vergelijkbare wijze van rubricering van informatie binnen een bepaalde overheidslaag, alsook het koppelen van een abstract milieurisico aan concrete, bij de beleving van de burger aansluitende, risico's. Met name op deze laatste wijze kan de betrokkenheid van de burger bij het overheidsbeleid verder worden vergroot.
Implementatie van de EG-inspraakrichtlijn, die voorschriften bevat betreffende publieke inspraak bij de totstandkoming van plannen en programma's, geschiedt hoofdzakelijk in het kader van de Wet milieubeheer. Uitgangspunt bij de implementatie is dat aangesloten wordt bij de bestaande openbare voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Awb, waardoor de procedurele uniformiteit wordt gewaarborgd. Deze procedure zal worden vervangen door een nieuwe uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Stb. 2002, 54), die overigens ook voldoet aan de vereisten van het verdrag.
De EG-inspraakrichtlijn regelt ten eerste dat inspraak moet worden geboden bij de totstandkoming van enkele specifieke plannen die in bijlage I bij de richtlijn worden genoemd. In het kader van de vaststelling van het landelijk afvalbeheersplan (titel 10.2 van de Wet milieubeheer) wordt wat betreft het merendeel van de door de richtlijn bestreken plannen en programma's thans reeds voorzien in adequate publieke inspraak. Slechts ten aanzien van twee plannen en programma's is zulks niet het geval. Het gaat hierbij ten eerste om het vierjaarlijks vast te stellen actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn (richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375)), dat ingevolge dit wetsvoorstel met inspraak van het publiek tot stand moet worden gebracht. Dit geschiedt door het opnemen van een algemeen geformuleerde inspraakbepaling in hoofdstuk 4 (Plannen) van de Wet milieubeheer. Daarnaast gaat het om de totstandkoming van het actieprogramma ingevolge richtlijn nr. 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296). Voorschriften betreffende inspraak bij de vaststelling van dit plan worden meegenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (milieukwaliteitseisen), dat onder meer strekt tot implementatie van richtlijn nr. 96/62/EG en waarin de verplichting tot het opstellen van de in artikel 8, derde lid, van die richtlijn bedoelde plannen wordt geregeld alsmede de procedure van totstandkoming van die plannen. Dat wetsvoorstel zal binnenkort in procedure worden gebracht en strekt ter vervanging van het Besluit luchtkwaliteit.
Daarnaast wordt voorzien in een wettelijke afbakening met inspraakprocedures die moeten worden gevolgd ingevolge een tweetal andere EG-richtlijnen, te weten richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de milieueffecten van bepaalde plannen en programma's (PbEG L 197) en richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327). Uit artikel 2, vijfde lid, van de EG-inspraakrichtlijn volgt dat indien met betrekking tot een plan of programma dat in bijlage I bij de richtlijn is genoemd, inspraak is voorgeschreven in een van beide eerstgenoemde EG-richtlijnen, geen inspraak (meer) hoeft te worden gevolgd op basis van de EG-inspraakrichtlijn. Het nieuwe artikel 4.1b van de Wet milieubeheer voorziet in deze afstemming.
De aanpassingen van richtlijnen nr. 85/337/EEG (de MER-richtlijn) en richtlijn nr. 96/61/EG (de IPPC-richtlijn) worden geïmplementeerd in de Wet milieubeheer, met name de hoofdstukken 7 en 8, en de diverse uitvoeringsbesluiten. Op een beperkt aantal punten is aanpassing van die uitvoeringsbesluiten noodzakelijk. Voor nadere toelichting op het vorenstaande wordt verwezen naar de als bijlage 2 bij de memorie van toelichting gevoegde transponeringstabel. Opmerking verdient nog dat hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer op een aantal plaatsen wordt gewijzigd in het kader van het voorstel van wet tot aanpassing van diverse wetten aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb; Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nrs. 1–2). Die wijzigingen komen er veelal op neer dat specifieke voorschriften voor de m.e.r.-procedure worden vervangen door verwijzingen naar meer algemeen geformuleerde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Deze wijzigingen leiden niet tot een materiële verandering van het regime.
De conclusie is dat de thans geldende Nederlandse regelgeving reeds in grote mate voldoet aan de bepalingen van de EG-inspraakrichtlijn. De nieuwe inspraakverplichting voor het Nitraatplan wordt pas relevant voor de planperiode 2008–2011. De inspraakverplichting bij de totstandkoming van plannen in het kader van richtlijn nr. 96/62/EG inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit zal als gezegd worden opgenomen in het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van laatstgenoemde richtlijn. Naar verwachting zal deze verplichting niet tot een onevenredige stijging van de bestuurslasten leiden.
Uit het bovenstaande blijkt reeds dat het gaat om een beperkte aanvulling op reeds in ander verband geregelde of aangekondigde wettelijke verplichtingen, die primair gericht zijn tot bestuursorganen.
Dit wetsvoorstel heeft geen effecten op de administratieve lasten.
De conclusie is dat de thans geldende Nederlandse regelgeving reeds in grote mate voldoet aan de bepalingen van beide richtlijnen. Daarom zal het effect van dit wetsvoorstel, dat uitgaat van strikte implementatie van de richtlijnverplichtingen, voor de bestuurslasten beperkt zijn.
Wat betreft de implementatie van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie kan meer in het bijzonder het volgende worden opgemerkt. In het Project Implementatie Aarhus (PRIMA), waarin centrale en decentrale overheden participeren, is een handreiking ontwikkeld. Voorts is een helpdesk ingericht om de overheden praktische hulp te bieden bij de implementatie van die richtlijn. Het nieuwe openbaarheidsregime zal overigens drie jaren na inwerkingtreding hiervan worden geëvalueerd, mede in het licht van de uitvoeringslasten.
Wat betreft de EG-inspraakrichtlijn wordt de nieuwe inspraakverplichting voor het Nitraatplan pas relevant voor de planperiode 2008–2011. De inspraakverplichting bij de totstandkoming van plannen in het kader van richtlijn nr. 96/62/EG inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit zal als gezegd worden opgenomen in het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van laatstgenoemde richtlijn. Het gaat hier echter om een beperkt aantal plannen waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij bestaande procedures. De bestuurslasten zullen aldus tot een minimum worden beperkt. De wijzigingen van de IPPC- en de MER-richtlijn zullen worden geïmplementeerd in voornoemde uitvoeringsbesluiten. De daarmee verband houdende uitvoeringsaspecten zullen in dat verband aan de orde komen.
Het nieuwe artikel 4.1a van de Wet milieubeheer voorziet erin dat plannen en programma's die ingevolge de EG-inspraakrichtlijn met inspraak van het publiek tot stand moeten worden gebracht, volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht worden voor-bereid. Het gaat hierbij om plannen die niet reeds elders een wettelijke basis hebben. Concreet gaat het in eerste instantie vooral om het vierjaarlijks vast te stellen actie-programma in het kader van de Nitraatrichtlijn, dat is opgenomen in bijlage I bij de EG-inspraakrichtlijn. Artikel 4.1a van de Wet milieubeheer is echter algemeen geformuleerd om ook een voorziening te kunnen bieden voor het geval de lijst van plannen en programma's in bijlage I bij de EG-inspraakrichtlijn in de toekomst wordt uitgebreid. Artikel 4.1a, tweede lid, breidt de kring van inspraakgerechtigden uit, ter voldoening aan de eisen die de EG-inspraakrichtlijn terzake stelt en overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is bij inspraak bij milieubesluitvorming.
Het is denkbaar dat in bepaalde gevallen voor plannen en programma's als bedoeld in bijlage I bij de EG-inspraakrichtlijn een inspraakprocedure moet worden gevolgd die is gebaseerd op een van de twee EG-richtlijnen die in artikel 2, vijfde lid van de EG-inspraakrichtlijn worden genoemd. Het gaat daarbij om de EG-kaderrichtlijn water (richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid; PbEG L 327), die wordt geïmplementeerd in de Wet op de waterhuishouding (Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) (Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water); gewijzigd voorstel van wet, Kamerstukken I 2003/04, 28 808, A), en om richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG L 197), die wordt geïmplementeerd middels een wijziging van (hoofdstuk 7 van) de Wet milieubeheer (voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG L 197) (milieu-effectrapportage plannen); Kamerstukken II 2004/05, 29 811, nrs. 1–2). Artikel 4.1b van de Wet milieubeheer stelt zeker dat in een dergelijk geval die bijzondere voorbereidingsprocedure wordt gevolgd en dat eventuele andere procedurevoorschriften, bijvoorbeeld die in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (Afvalstoffen), buiten toepassing blijven. Een ander voorbeeld waarin bedoelde afbakening van belang kan zijn, is het geval waarin een plan of programma op grond van de Nitraatrichtlijn moet worden opgesteld. Die richtlijn komt namelijk zowel voor in bijlage I bij de EG-inspraakrichtlijn als in de EG-kaderrichtlijn water (artikel 10, tweede lid, in samenhang met artikel 14, eerste lid).
De wijziging van artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer strekt ertoe de definitie van milieu-informatie in overeenstemming te brengen met die in de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie (artikel 2, eerste lid). Artikel 19.1a is in de Wet milieubeheer opgenomen in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. De definitie van milieu-informatie in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer is breder dan, en strekt ter vervanging van, de definitie van milieu-informatie die sinds 8 april 1998 in artikel 1, onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is opgenomen.
Materieel komt de definitie van milieu-informatie in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer op hoofdlijnen reeds overeen met die in de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie. Niettemin is aanpassing noodzakelijk omdat de richtlijn een ruimer en sterker gespecificeerd begrip milieu-informatie bevat dan het verdrag. Zo worden in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn – in aanvulling op het verdrag – bepaalde elementen expliciet onder de reikwijdte van het begrip milieu-informatie gebracht en worden soms andere formuleringen gebruikt. Verder is de definitie anders opgebouwd. Meer concreet kan worden gewezen op de volgende aspecten van artikel 2, eerste lid, van de richtlijn. Onderdeel a (elementen van het milieu) voegt ten opzichte van het verdrag toe: vochtige biotopen, als onderdeel van natuurgebieden, en kust- en zeegebieden. Onderdeel b merkt afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies en lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu uitdrukkelijk aan als factoren die het milieu (kunnen) aantasten. Onderdeel c (maatregelen en activiteiten met een negatief effect op het milieu) bevat als criterium «een uitwerking hebben of kunnen hebben», terwijl het verdrag een striktere omschrijving hanteert, te weten: «aantasten of waarschijnlijk aantasten». De verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving (onderdeel d) worden in het verdrag in het geheel niet genoemd. Onderdeel f brengt de verontreiniging van de voedselketen expliciet onder de reikwijdte van de definitie.
Om verschillen in reikwijdte tussen de richtlijn en de Nederlandse wetgeving op dit punt te voorkomen, is de begripsomschrijving van milieu-informatie letterlijk uit de richtlijn overgenomen, zij het met enige geringe wetstechnische aanpassingen waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd. Omdat de definitie in de richtlijn anders gestructureerd is dan die in het verdrag en zij daardoor moeilijk is in te passen in de bestaande definitie, is ervoor gekozen artikel 19.1a, eerste lid, in zijn geheel opnieuw uit te schrijven.
Het nieuwe tweede lid van artikel 2 van de Wet openbaarheid van bestuur legt een zorgplicht op bestuursorganen. Informatie die overeenkomstig die wet wordt verstrekt, moet waar mogelijk actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar zijn. Deze bepaling strekt ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie, waarin eisen zijn neergelegd ten aanzien van de kwaliteit van informatie. Onder paragraaf 4.1 is ingegaan op het feit dat deze bepaling geen afbreuk doet aan de bestaande jurisprudentie over de Wet openbaarheid van bestuur, inhoudende dat een bestuursorgaan slechts bestaande informatie hoeft te verstrekken en er geen bewerkingsplicht bestaat.
Dit onderdeel bevat twee wijzigingen van artikel 7 van de Wet openbaarheid van bestuur.
Het verdrag verplicht ertoe om de voorkeur van de verzoeker te volgen wat betreft de vorm waarin de informatie moet worden verstrekt. Hierop kent het verdrag een uitzondering voor het geval de informatie al in een andere vorm voor het publiek beschikbaar is. In aanvulling hierop eist de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie dat de andere vorm waarin de informatie reeds voor het publiek beschikbaar is «voor de aanvrager gemakkelijk toegankelijk» moet zijn. Deze extra voorwaarde wordt in onderdeel b van artikel 7, tweede lid, opgenomen. Bestuursorganen mogen uitgaan van datgene dat redelijkerwijs van een aanvrager verlangd kan worden. Zo geldt dat, indien de betreffende informatie op een andere reguliere wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld (te denken valt aan terinzagelegging bij het bestuursorgaan of aan beschikbaarstelling via elektronische weg zoals het Internet), bestuursorganen in beginsel mogen aannemen dat deze vorm van beschikbaarheid afdoende is in het licht van artikel 7, tweede lid, onderdeel b. Dat komt anders te liggen als de verzoeker aangeeft dat voor hem de informatie niet gemakkelijk toegankelijk is. Als voorbeeld kan dienen een geval waarin wordt verwezen naar informatie die uitsluitend ter inzage ligt op een locatie die onredelijk ver van de woonplaats van de verzoeker ligt. Betrokkene zal echter zelf kenbaar moeten maken dat de informatie voor hem niet gemakkelijk toegankelijk is. Artikel 7, tweede lid, onderdeel b, behelst dus geen verplichting voor bestuursorganen om steeds bij verzoekers na te gaan of aan de voorwaarde van gemakkelijke toegankelijkheid is voldaan. Deze benadering doet recht aan de bedoeling van de betreffende richtlijnbepaling en is tegelijkertijd werkbaar voor bestuursorganen. Een andere benadering, waarbij op voorhand in elk individueel geval een beoordeling zou moeten plaatsvinden, zou onevenredig hoge bestuurslasten met zich meebrengen terwijl de materiële meerwaarde zeer beperkt is. Voor de duidelijkheid wordt er tevens op gewezen dat uit het gewijzigde artikel 7 van de Wet openbaarheid van bestuur geen verplichting voor het bestuursorgaan voortvloeit om informatie te bewerken teneinde te voldoen aan een verzoek om informatie. Genoemde wet is van toepassing op bij de overheid berustende documenten en impliceert geen bewerkingsplicht. Dit is gevestigde jurisprudentie waarvan dit wetsvoorstel niet afwijkt.
Artikel 8, tweede lid, van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie bevat ten opzichte van het verdrag aanvullende eisen ten aanzien van de kwaliteit van bepaalde soorten milieu-informatie. Bij de beslissing op een verzoek om milieu-informatie moet namelijk tevens, zo nodig, en indien deze informatie voorhanden is, worden aangegeven welke meetmethodes zijn gebruikt bij het samenstellen van de verzochte informatie. Dit wordt geregeld in het nieuwe derde lid van artikel 7 van de Wet openbaarheid van bestuur. Bedoelde verplichting geldt niet voor alle soorten milieu-informatie, maar alleen voor informatie over factoren die het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten. Te denken valt aan informatie over emissies in het milieu. De clausule «zo nodig» geeft aan dat de verplichting alleen geldt indien het bestuursorgaan over de betrokken informatie beschikt. Aan artikel 7, derde lid, kan zowel worden voldaan door aan te geven welke meetmethodes zijn gebruikt als door te verwijzen naar een gebruikte standaardprocedure.
De vraag in hoeverre openbaarmaking van deze onderliggende gegevens geheel of gedeeltelijk achterwege kan blijven, moet worden beantwoord aan de hand van de uitzonderingsgronden van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Die bepaling voorziet bij milieu-informatie in een ruimere openbaarheid dan bij andere soorten informatie het geval is. Het bestuursorgaan zal bij zijn beslissing om onderliggende gegevens al dan niet te verstrekken, een belangenafweging dienen te maken. Gegevens over emissies in het milieu nemen in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur een bijzondere positie is. Echter, zelfs als de onderliggende gegevens betrekking hebben op emissies, moet uit het systeem van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie worden afgeleid dat die onderliggende gegevens niet zelf ook als emissiegegevens kunnen worden beschouwd en dus wat betreft openbaarheid niet daarmee gelijk kunnen worden behandeld. In het kader van eerdergenoemde belangenafweging kan het bedrijfsbelang bij een vertrouwelijke behandeling van onderliggende gegevens worden meegewogen (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur). Als voorbeeld kan worden gewezen op het openbaarheidskader dat geldt in het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten.1 Het in dat kader door een bedrijf opgestelde monitoringsprotocol op basis waarvan de emissies van broeikasgassen worden gemeten en geregistreerd, geldt als een belangrijke invulling van het begrip meetmethode omdat hiermee de kwalitatieve onderbouwing van de emissiegegevens voldoende wordt verzekerd. Aan bescherming van het bedrijfsbelang kan in dat geval een zwaar gewicht worden toegekend, waardoor openbaarmaking van bepaalde, voor het bedrijf gevoelige gegevens achterwege kan blijven, bijvoorbeeld installatiespecifieke inputgegevens.
Dit onderdeel bevat enkele wijzigingen van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur op punten waar de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie verder gaat dan het verdrag of een meer uitgewerkte regeling bevat dan de regeling in het verdrag. De wijzigingen betreffen de bijzondere positie van gegevens over emissies in het milieu.
De voorschriften inzake de openbaarheid van gegevens over emissies in het milieu vormen in zekere zin een uitzondering op de uitzonderingen. Het gaat hierbij namelijk om gevallen waarin een uitzonderingsgrond uit de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie buiten toepassing moet blijven omdat het verzoek betrekking heeft op informatie over emissies in het milieu. De richtlijn gaat op dit punt duidelijk verder dan het verdrag. In het verdrag is de absolute openbaarheid van emissiegegevens beperkt tot de uitzonderingsgrond inzake de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie. In de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie is de absolute openbaarheid van emissiegegevens echter in meer gevallen gegarandeerd. Volgens de richtlijn mag informatie over emissies in het milieu namelijk niet geheim worden gehouden, behalve met toepassing van uitzonderingsgronden verband houdende met internationale betrekkingen, openbare veiligheid of nationale defensie, de rechtsgang en intellectuele-eigendomsrechten (artikel 4, tweede lid, tweede alinea). In alle andere gevallen voorziet de richtlijn in absolute openbaarheid van deze gegevens.
In verband hiermee wordt artikel 10, vierde lid, eerste volzin, van de Wet openbaarheid van bestuur aangepast. Dit lid is in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus in artikel 10 ingevoegd. De aanpassing houdt het volgende in. Voorzover vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfsen fabricagegegevens of persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens betrekking hebben op emissies in het milieu, of voorzover in het kader van de uitzonderingsgronden «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» en «de bescherming van het milieu» sprake is van gegevens over emissies in het milieu, is dat laatste deel van de gegevens altijd openbaar. De achterliggende redengeving is dat het, gezien de mogelijke invloed van emissies op het milieu en op de gezondheid van de mens, redelijk wordt geacht dat overheidsinstanties verplicht worden gesteld emissie-informatie openbaar te maken, zelfs in gevallen waarin anders een van die uitzonderingsgronden van toepassing zou zijn. Hoewel hiermee in juridische zin uitbreiding wordt gegeven aan de absolute openbaarheid van emissiegegevens, zal het in de praktijk veelal gaan om de uitzonderingsgrond van bedrijfs- en fabricagegegevens en om emissiegegevens die in dat kader bij de overheid berusten. De wijziging van de tweede volzin van het vierde lid betreft een technische bijstelling van de verwijzing naar de eerste volzin.
Met betrekking tot uitzonderingsgronden waar geen sprake is van absolute openbaarheid van emissiegegevens, bepaalt het verdrag in meer diffuse zin dat «in aanmerking moet worden genomen of de informatie betrekking heeft op emissies in het milieu». Dit is in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus in een nieuw achtste lid van artikel 10 neergelegd. Als gezegd breidt de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie de absolute openbaarheid van emissiegegevens uit. Om de onderlinge verhouding tussen het achtste lid, waarin de (wat zwakkere) bijzondere positie van emissiegegevens is geregeld, en het vierde lid waarin de absolute openbaarheid van emissiegegevens in het kader van bepaalde uitzonderingsgronden is geregeld, in die nieuwe situatie te verduidelijken, wordt in het achtste lid expliciet aangegeven dat de daar geregelde bijzondere positie van emissiegegevens eerst aan de orde komt als die gegevens niet absoluut openbaar zijn op grond van het vierde lid. Het achtste lid vormt hiermee het sluitstuk van de regeling van de openbaarheid van gegevens over emissies in het milieu.
De wijzigingen van artikel 15a Archiefwet 1995 zijn noodzakelijk omdat de bijzondere positie van emissiegegevens in die wet door middel van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus, mede in het licht van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie, bij nadere beschouwing iets te ruim is vastgelegd. De absolute openbaarheid van emissiegegevens kan zich namelijk alleen voordoen bij beperkingen die zijn gesteld ingevolge artikel 15, eerste lid, onderdeel a (de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), en niet bij de onderdelen b en c. De uitzonderingsgrond van onderdeel c is namelijk überhaupt niet van toepassing op milieu-informatie (zie artikel 15a, eerste lid, Archiefwet 1995). De uitzonderingsgrond van onderdeel b (het belang van de Staat of zijn bondgenoten) komt overeen met de uitzonderingsgrond, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder b, van de EG-richtlijn toegang tot milieu-informatie, en de absolute openbaarheid van emissiegegevens is bij die uitzonderingsgrond niet van toepassing (zie artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn). Verwezen wordt ook naar de toelichting bij artikel II, onderdeel C.
Transponeringstabel richtlijn nr. 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PbEU L 41)
Artikel(lid) richtlijn | Implementatie in Nederlandse regelgeving1 | Commentaar |
---|---|---|
1 (doel) | – | Behoeft geen implementatie. |
2 (definities) | ||
2, eerste lid (milieu-informatie) | Wijziging artikel 19.1a, eerste lid, Wm (28 835) [Artikel I, onderdeel B] | De definitie van milieu-informatie wordt integraal overgenomen. Deze definitie wijkt op onderdelen af van, en is breder en sterker gespecificeerd dan, de definitie uit het Verdrag. De zinsnede «alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm» wordt volledig afgedekt door de ruime omschrijving van «document» in artikel 1, onder a, Wob («schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat»). Materieel is er derhalve geen verschil in betekenis of reikwijdte tussen de richtlijn en de Wob. Artikel 1, onder g, Wob (28 835) bevat een verwijzing naar artikel 19.1a Wm (28 835). |
2, tweede lid (overheids-instantie) | Artikel 1:1 Awb; artikelen 1a en 3, eerste lid, Wob; artikel 1a Wob (28 835) | Er is aansluiting gezocht bij de constructie in, en de reikwijdte van de Wob in samenhang met de Awb. De Wob is van toepassing op (bepaalde) bestuursorganen (artikel 1a) en op onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instellingen, diensten of bedrijven (artikel 3, eerste lid). In verband met de c-categorie overheidsinstanties uit de richtlijn moet artikel 3, eerste lid, Wob, richtlijnconform worden uitgelegd: m.b.t. de betreffende instellingen, diensten en bedrijven moet rekening worden gehouden met alle vormen van overwegende overheidsinvloed, ongeacht hun grondslag (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2002/03, 28 835, nr. 3, p. 26–28). Het toepassingsbereik van de Wob is beperkt tot bepaalde bestuursorganen (artikel 1a; zie het Besluit bestuursorganen WNo en Wob), terwijl de richtlijn in dit opzicht geen beperkingen kent. Artikel 1a Wob (28 835) verklaart deze uitzonderingen buiten toepassing voorzover het gaat om milieu-informatie. De richtlijn merkt, in aanvulling op het Verdrag, «openbare adviesorganen» expliciet aan als overheidsorganen waarvoor de richtlijn geldt. Aangenomen moet worden dat adviesorganen die door de overheid bij of krachtens de wet zijn ingesteld, naar de bedoeling van de wetgever bestuursorgaan zijn op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder a, Awb (vgl. J.H. van Kreveld, Systeem en algemene begrippen van de Algemene wet bestuursrecht, Deventer 1995, p. 125–127). Geen aanpassing van Nederlandse regelgeving noodzakelijk. |
2, derde lid (informatie die door een overheids-instantie wordt beheerd) | Artikel 1, onder a, Wob | Wordt afgedekt door de term «materiaal dat bij een bestuursorgaan berust» (artikel 1, onder a, Wob). Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
2, vierde lid (informatie die voor een overheidsinstantie wordt beheerd) | Artikel 1, onder a, Wob | Wordt afgedekt door de term «materiaal dat bij een bestuursorgaan berust» (artikel 1, onder a, Wob). Omdat voor de vraag of een document bij een bestuursorgaan berust, niet alleen de fysieke aanwezigheid van belang is (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 21), valt ook informatie die fysiek voor overheidsinstanties |
wordt beheerd door andere instanties (zie overweging 12 bij de richtlijn), onder de Wob. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. | ||
2, vijfde lid (aanvrager) | Artikel 3 Wob | Volgens artikel 3 Wob kan «een ieder» een verzoek om informatie indienen. De Wob duidt deze persoon vervolgens aan als «verzoeker». Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
2, zesde lid (publiek) | (Artikelen 8 en 9) Wob; (afdelingen 3.42 en 3.6) Awb; (hoofdstukken 4, 7, 8, 12 en 13) Wm; Wet rampen en zware ongevallen; zie voorts bij artikel 7 richtlijn | Speelt vooral een rol bij de verplichting tot verspreiding van milieu-informatie (artikel 7 richtlijn). De bepalingen in de Nederlandse wetgeving over informatieverschaffing uit eigen beweging – zoals regels inzake de publicatie van plannen, de bekendmaking van vergunningen, milieuverslaglegging en milieueffectbeoordeling – bevatten veelal geen expliciete definitie van «publiek» en evenmin een andere aanduiding van de geadresseerden, maar gaan impliciet wel van hetzelfde begrip uit. Het begrip behoeft als zodanig geen omzetting in de Nederlandse wetgeving. Zie voorts bij artikel 7. |
3 (Toegang tot milieu-informatie op verzoek) | ||
3, eerste lid (verstrekken van milieu-informatie op verzoek) Artikelen 2 en 3 Wob (28 835); artikelen 14 en 17 Archiefwet 1995 | Het feit dat de verzoeker geen belang hoeft aan te voeren, is een belangrijke waarborg uit de richtlijn die expliciet is neergelegd in artikel 3, derde lid, Wob (28 835). Geen aanpassing Wob noodzakelijk. | |
3, tweede lid (termijn voor ter beschikking stellen van informatie) | Artikel 6 Wob (28 835) | In het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus is artikel 6 Wob aangevuld met een regeling van de termijn voor het feitelijk verstrekken van informatie. In aanvulling daarop eist de richtlijn dat rekening moet worden gehouden met een eventueel door de aanvrager gestelde termijn. Volgens de parlementaire geschiedenis bij de Wob brengt goed bestuur met zich dat het bestuursorgaan rekening houdt met eventuele verlangens van de verzoeker ten aanzien van de termijn waarop deze de informatie zou willen ontvangen. De bestuurspraktijk houdt hier ook rekening mee. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
3, derde lid ((behulpzaam zijn bij) preciseren van te algemeen verzoek) | Artikel 4:5 Awb; artikel 3, vierde lid, Wob (28 835) | Eerste volzin. In aanvulling op artikel 4:5 Awb wordt in artikel 3, vierde lid, Wob (28 835) geregeld dat de mogelijkheid tot precisering zo spoedig mogelijk moet worden geboden. Ook wordt in dat lid vastgelegd dat bestuursorganen verplicht zijn de verzoeker behulpzaam te zijn bij de (her)formulering van diens vraagstelling. Tweede volzin. Een te algemeen geformuleerd verzoek kan buiten behandeling worden gelaten (artikel 4:5 Awb). Een afzonderlijke uitzonderingsgrond voor te algemeen geformuleerde verzoeken ontbreekt. Inhoudelijk is het resultaat in beide gevallen echter hetzelfde. Geen aanpassing van Nederlandse regelgeving noodzakelijk. |
3, vierde lid, eerste alinea (vorm van informatie-verstrekking) | (Aanvulling) artikel 7, tweede lid, Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel B, onder 1]; afdeling 3.7 Awb | Artikel 7, tweede lid, Wob, is aangepast in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus om beter te waarborgen dat informatie in de verzochte vorm wordt verstrekt. Uit de motiveringsplicht (afdeling 3.7 Awb) volgt dat het bestuursorgaan moet motiveren waarom het in voorkomend geval de informatie in een andere vorm beschikbaar stelt. In aanvulling op het Verdrag eist de richtlijn dat de andere vorm waarin de informatie reeds voor het publiek beschikbaar is, voor de aanvrager «gemakkelijk toegankelijk» moet zijn. Deze voorwaarde wordt opgenomen in artikel 7, tweede lid, Wob. |
3, vierde lid, tweede alinea (bewaren milieu-informatie in elektronische vorm) | Artikel 3 Archiefwet 1995 | Deze inspanningsverplichting is deels wettelijk verankerd (artikel 3 Archiefwet 1995). Verder worden er praktische maatregelen op dit gebied ontwikkeld (zie Actieprogramma Elektronische overheid, Kamerstukken II 1999/00, 26 387, nr. 7). Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
3, vierde lid, derde alinea (weigering m.b.t. vorm van informatiever-strekking) | Artikelen 5 en 6, eerste lid (28 835), Wob; artikel 17, derde lid, Archiefwet 1995; afdeling 3.7 Awb | De motiveringsplicht ingeval van een schriftelijke weigering is geregeld in de Awb. De beslistermijn bedraagt onder de Wob twee weken, met een verlengingsmogelijkheid van nog eens twee weken. Deze termijnen zijn strenger dan die van de richtlijn en zijn, gelet op overweging 24 bij de richtlijn, gehandhaafd. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
3, vijfde lid (algemene waarborgen en praktische maatregelen; voorlichting) | Artikelen 3, vierde lid (28 835), en 8 Wob; artikel 3 Archiefwet 1995 | Eerste alinea, onder a: de verplichting voor ambtenaren om burgers die toegang tot informatie wensen, behulpzaam te zijn, is neergelegd in artikel 3, vierde lid, Wob (28 835). Andere waarborgen voor doorzichtigheid en toegankelijkheid van informatie zijn opgenomen in de overige genoemde artikelen. Eerste alinea, onder b en c, en tweede alinea: lijsten van overheidsinstanties zijn beschikbaar via de website www.overheid.nl. Voor het daadwerkelijk beschikbaar stellen van milieu-informatie bestaan allerlei praktische voorzieningen zoals het benoemen van voorlichtingsambtenaren en Wob-contactpersonen, het treffen van voorzieningen voor publieksvoorlichting en informatieverschaffing via internet. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4 (Uitzonderingen) | ||
4, eerste lid, onder a (informatie niet in bezit) | Artikelen 1, onder a, en 4 Wob; artikel 2:3, eerste lid, Awb | De Wob bevat geen afzonderlijke uitzonderingsgrond voor deze situatie. De Wob heeft alleen betrekking op bij bestuursorganen berustende stukken. Volstaan kan worden met de mededeling dat het stuk niet bij het bestuursorgaan berust, waarna het verzoek wordt doorgezonden, of de verzoeker wordt verwezen, naar een ander bestuursorgaan. Voor gevallen waarin de Wob niet van toepassing is, geldt de algemene doorzendplicht voor verkeerd verzonden geschriften (artikel 2:3, eerste lid, Awb). Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4, eerste lid, onder b en c (kennelijk onredelijk of te algemeen geformuleerd verzoek) | Artikel 3 Wob (28 835); artikel 4:5 Awb | Deze uitzonderingsgronden ontbreken als zodanig in de Wob. Verzoeken worden in die gevallen afgewezen op grond dat de bestuurlijke aangelegenheid of het document niet (voldoende) is aangegeven. Bij te algemene verzoeken moet eerst gelegenheid worden geboden het verzuim te herstellen (artikel 4:5 Awb), zo nodig met hulp van de betreffende ambtenaar (artikel 3, vierde lid, Wob (28 835)). Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4, eerste lid, onder d en e (onvoltooid materiaal en interne mededelingen) | Artikelen 10, tweede lid, onder f, Wob, en 11, vierde lid, Wob (28 835) | De uitzonderingsgrond van artikel 10, tweede lid, onder f, Wob (het belang dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie) ziet met name op het (voorlopig) niet hoeven openbaar maken van documenten die de geadresseerde nog niet hebben bereikt. Deze grond is gehandhaafd, gelet op de uitzondering voor nog onvoltooid materiaal in de richtlijn. De uitzonderingsmogelijkheid inzake persoonlijke beleidsopvattingen, opgenomen in documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad (artikel 11 Wob), is in het kader van wetsvoorstel 28 835 aangepast. Zowel het Verdrag als de richtlijn schrijft wat betreft interne mededelingen een belangenafweging voor, die in de Wob ontbrak. Artikel 11 Wob is aangevuld met een apart lid over milieu-informatie (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2002/03, 28 835, nr. 3, p. 34). Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4, eerste lid, tweede alinea (motiveringsplicht bij weigering o.g.v. onvoltooid materiaal) | Afdeling 3.7 Awb | Indien een document (voorlopig) niet openbaar wordt gemaakt op grond dat dit de geadresseerde nog niet heeft bereikt (zie bij artikel 4, eerste lid, onder d), worden de door de richtlijn vereiste elementen meegenomen in de motivering van de weigering. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4, tweede lid, (uitzonderingsgronden) | (Wijziging) artikel 10 Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel C]; artikel 2 Wob (28 835); artikelen 15, 15a en 16 Archiefwet 1995 (28 835) | Algemeen. Lidstaten mogen geen uitzonderingsgronden toepassen die niet in overeenstemming zijn met de richtlijn. Als gevolg van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus zijn de Wob en de Archiefwet 1995 reeds grotendeels in overeenstemming gebracht met de richtlijn. Zo is artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob (vertrouwelijk verstrekte bedrijfsen fabricagegegevens) als een relatieve uitzonderingsgrond geformuleerd en is de bijzondere positie van emissiegegevens in dat kader wettelijk verankerd. In aanvulling op het Verdrag breidt de richtlijn de bijzondere positie van emissiegegevens uit door de absolute openbaarheid daarvan ook bij andere uitzonderingsgronden dan de grond inzake vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens te garanderen. Tevens benadrukt de richtlijn dat in elk afzonderlijk geval een belangenafweging moet worden uitgevoerd. In verband met het eerste punt behoeft artikel 10 Wob aanpassing. |
4, tweede lid, onder a (vertrouwelijk karakter handelingen overheidsinstanties) | Artikel 10, eerste lid, onder a, tweede lid, onder b, en vijfde lid, Wob (28 835) | De eenheid van de Kroon is als absolute uitzonderingsgrond gehandhaafd. De richtlijn biedt aanknopingspunten in de uitzonderingsgronden van artikel 4, tweede lid, onder a (het vertrouwelijk karakter van handelingen van overheidsinstanties), en eerste lid, onder e (interne mededelingen). De uitzonderingsgrond in de Wob houdt verband met de onschendbaarheid van de constitutionele Koning zoals aangegeven in artikel 42 van de Grondwet. Deze onschendbaarheid heeft tot gevolg dat het beraad binnen de regering (dat wil zeggen de Koning en de andere leden van de regering, maar niet tussen de ministers onderling) vertrouwelijk dient te blijven. Om dezelfde reden is de uitzondering inzake informatie over emissies in het milieu (artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn) niet toegepast op de eenheid van de Kroon. Daar komt bij dat in het kader van die uitzonderingsgrond niet vaak sprake zal zijn van emissiegegevens. De huidige uitzonderingsgrond van artikel 10, tweede lid, onder b,Wob (economische en financiële belangen van de Staat) is reeds in overeenstemming met de richtlijn, doordat de werkingssfeer van dat onderdeel in het vijfde (voorheen derde) lid voor milieu-informatie wordt beperkt. Dit lid is in de Wob opgenomen in het kader van de implementatie van Richtlijn 90/313/EEG. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder b (internationale betrekkingen, openbare veiligheid, nationale defensie) | Artikel 10, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder a, en zevende lid, onder b, Wob (28 835) | Wegens het evidente belang van de bescherming van de veiligheid van de Staat is er langs dezelfde lijn als hiervoor geschetst voor gekozen deze absolute uitzonderingsgrond (artikel 10, eerste lid, onder b) als zodanig te handhaven. Artikel 10, tweede lid, onder a, Wob, spoort met de richtlijn. Ter uitwerking van de uitzonderingsgrond inzake openbare veiligheid uit de richtlijn is in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus in artikel 10, zevende lid, onder b, Wob, de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage als uitzonderingsgrond opgenomen. Deze uitzonderingsgrond komt voor in het huidige artikel 19.3, eerste lid, Wm, dat betrekking heeft op bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens, en in de Wet rampen en zware ongevallen. Die Wm-bepaling heeft alleen betrekking op de terinzagelegging van informatie. Deze grond wordt gehandhaafd en verbreed tot gevallen van passieve openbaarmaking. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder c (rechtsgang, eerlijk proces, onderzoek) | Artikel 10, tweede lid, onder c en d, Wob | Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder d (commerciële of industriële informatie) | Artikel 10, eerste lid, onder c, en vierde lid, tweede volzin, Wob (28 835) | Deze uitzonderingsgrond uit de Wob is reeds in het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus aangepast, omdat het Verdrag bij milieu-informatie een belangenafweging eist en een absolute bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens in dat kader niet langer toestaat. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder e (intellectuele eigendom) | Artikel 10, tweede lid, onder g, en zesde lid, Wob (28 835) | Deze grond komt als zodanig niet in de Wob voor. Valt te brengen onder «voorkomen onevenredige bevoordeling/benadeling», welke uitzonderingsgrond voor milieu-informatie buiten toepassing is verklaard bij de implementatie van Richtlijn 90/313/EEG. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder f (vertrouwelijk-heid persoons-gegevens) | Artikel 10, eerste lid, onder d, tweede lid, onder e, en derde lid, Wob (28 835) | In het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus is een nieuw derde lid in artikel 10 Wob opgenomen, waarin artikel 10, eerste lid, onder e, niet van toepassing wordt verklaard voorzover betrokkene heeft ingestemd met openbaarmaking. Betrokkene kan afstand doen van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, in welk geval de informatie moet worden verstrekt. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, onder g (vrijwillig verstrekte informatie) | – | Deze grond bestaat als zodanig niet in Wob. Geen noodzaak tot aanpassing nationale regelgeving. |
4, tweede lid, onder h (bescherming van het milieu) | Artikel 10, zevende lid, onder a, Wob (28 835) | In het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus is de oude, vergelijkbare uitzonderingsgrond van artikel 10, vierde lid, tweede volzin, verplaatst (naar het zevende lid). Geen aanpassing Wob noodzakelijk. |
4, tweede lid, tweede alinea (restrictieve uitleg uitzonderings-gronden; bijzondere positie emissiegegevens) | Artikel 2 Wob (28 835); wijziging artikel 10, vierde lid, eerste volzin, Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel B, onder 1]; wijziging artikel 10, achtste lid, Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel C, onder 2] | In het kader van de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus is de Wob op enkele punten aangevuld. In artikel 2 Wob is het publieke belang van openbaarheid van informatie als uitgangspunt opgenomen. Dat de uitzonderingsgronden restrictief moeten worden uitgelegd, is vaste jurisprudentie. De absolute openbaarheid van emissiegegevens, die al is geregeld in het kader van bedrijfs- en fabricagegegevens, wordt uitgebreid naar enkele andere uitzonderingsgronden (zie wijziging artikel 10, vierde lid, eerste volzin), omdat de richtlijn op dit punt verder gaat dan het Verdrag. Artikel 10, achtste lid, wordt aangepast aan de nieuwe inhoud van het vierde lid. |
4, tweede lid, derde alinea (persoonsgegevens) | Artikel 10, eerste lid, onder d, Wob | Het absolute karakter van de uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, onder d, Wob, is gehandhaafd. Richtlijn nr. 95/46/EG, waarnaar de richtlijn verwijst, is geïmplementeerd door de Wet bescherming persoonsgegevens. Die wet moet ook ten aanzien van de openbaarmaking van milieu-informatie waarop die wet van toepassing is, als lex specialis worden toegepast in plaats van de regeling in de Wob die in zoverre als lex generalis moet worden aangemerkt (Kamerstukken II 2000/01, 25 892, nr. 3, p. 42–43). De richtlijn dwingt er wel toe de uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, onder d, Wob buiten toepassing te laten voorzover sprake is van emissiegegevens (zie wijziging artikel 10, vierde lid, eerste volzin, Wob). Zie bij artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn. |
4, derde lid (lijst van criteria) | – | Aan deze kan-bepaling wordt uitvoering gegeven door middel van praktische voorzieningen zoals het beschikbaar stellen van handleidingen. Geen implementatie door middel van wettelijke maatregelen noodzakelijk. |
4, vierde lid (afscheiden vertrouwelijke delen) | Artikelen 5 en 10, eerste lid, aanhef, Wob | Indien een deel van de informatie is geweigerd, moet de overige informatie die daarvan kan worden afgescheiden, worden verstrekt. Dit ligt reeds besloten in de term «voorzover» in artikel 10, eerste lid, aanhef, Wob. Geen aanpassing Wob noodzakelijk. 4, vijfde lid (eisen inzake weigering) |
Artikel 5 Wob; artikel 3:45 en afdeling 3:7 Awb; artikel 17, derde lid, Archiefwet 1995 | Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. | |
5 (Vergoedingen) | ||
5, eerste en tweede lid (redelijke vergoeding voor verstrekken van informatie; gratis raadpleging in situ) | Artikelen 12 en 14 Wob; artikelen 2 en 3 Besluit tarieven openbaarheid van bestuur; artikel 19 Archiefwet 1995; Regeling tarieven rijksarchiefdienst; artikelen 3:11, derde lid, 3:22, derde lid, 7:4, vierde lid, 7:18, vierde lid, Awb | De vergoedingen die kunnen worden gevraagd, zijn redelijk en strekken ter dekking van de kosten. Het ter plaatse raadplegen van informatie is altijd kosteloos. Dit is meestal impliciet, en soms expliciet (artikel 14 Archiefwet 1995) geregeld. Overigens blijkt uit overweging 18 bij de richtlijn dat onder een «redelijke vergoeding» in bepaalde gevallen ook een commercieel tarief kan worden verstaan. Geen aanpassing van nationale regelgeving noodzakelijk. |
5, derde lid (overzicht vergoedingen) | Regeling tarieven rijksarchiefdienst; artikelen 2 en 2 Besluit tarieven openbaarheid van bestuur | Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
6 (Toegang tot de rechter) | ||
6, eerste lid (herziening) | Artikelen 7:1, 7:10 en 7:15 Awb | De bezwaarschriftprocedure van de Awb voldoet aan de eisen van de richtlijn. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
6, tweede lid (beroep op rechter) | Artikel 8:1 juncto artikel 1:2 Awb; afdeling 8.2.6 Awb | NL-wetgeving voldoet aan eisen richtlijn. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
6, derde lid (bindende, schriftelijke uitspraak) | Artikelen 8:66, 8:67, 8:77 en 8:70 e.v.Awb; artikelen 37 en 39 Wet op de Raad van State | NL-wetgeving inzake beroep en hoger beroep voldoet aan eisen richtlijn. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7 (Verspreiding van milieu-informatie) | ||
7, eerste lid (ordenen informatie; beschikbaar-stelling langs elektronische weg) | Artikelen 3:2 en 3.46 Awb; hoofdstukken 4, 7 en 17 Wm; artikelen 8.1 en 8.41 Wm; artikel 9a Natuurbeschermingswet 1998 | Verschillende algemene en specifieke wettelijke voorzieningen waarborgen dat bestuursorganen over actuele milieu-informatie beschikken en deze ordenen met het oog op verspreiding onder het publiek. Zie de artikelen 3:2 (actieve kennisvergaring) en 3:46 Awb (motiveringsplicht vergt actuele en relevante kennis). Hoofdstuk 4 Wm regelt de milieuverkenning en de milieubalans. Artikel 9a Natuurbeschermingswet 1998 regelt het vierjaarlijkse wetenschappelijke rapport over de toestand van de natuur. Verder is er een jaarlijks wetenschappelijk rapport over de stand van zaken in de beleidsuitvoering, de voortgang en nieuwe ontwikkelingen. Overheidsinstanties worden geïnformeerd over activiteiten die een aanmerkelijke invloed op het milieu kunnen hebben. Zie: hoofdstuk 7 Wm (milieueffectrapportage), artikelen 8.1 en 8.41 Wm en hoofdstuk 17 Wm. Derde alinea: behoeft geen implementatie d.m.v. wettelijke maatregelen. De ontwikkeling van elektronische databanken wordt gestimuleerd door daarop gericht kabinetsbeleid (Commissie-Wallage) en praktische voorzieningen. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, tweede lid, onder a (onderwerpen actieve openbaar-making) | Artikelen 16 t/m 18 Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen; artikelen 3 en 4 Bekendmakingswet; artikelen 136 t/m 138 Provinciewet; artikelen 139 t/m 141 Gemeentewet | De aangehaalde artikelen regelen de bekendmaking van de in de richtlijn bedoelde documenten (verdragen en nationale wetgeving). In sommige gevallen is ook de terinzagelegging en het verstrekken van afschriften geregeld. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, tweede lid, onder b | Paragrafen 4.2 t/m 4.7 Wm; hoofdstuk II Natuurbeschermingswet 1998 | De aangehaalde onderdelen van wetten regelen het opstellen, bijwerken en bekendmaken van milieubeleidsplannen en milieuprogramma's op verschillende overheidsniveaus respectievelijk van het natuurbeleidsplan. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, tweede lid, onder c | Artikel 4.7, tweede lid, onder d, juncto artikel 4.8 Wm; artikel 4.14, tweede lid, onder c, juncto 4.15, derde lid, Wm; artikel 4.15b Wm | Onderdeel van de milieuprogramma's op nationaal, provinciaal en regionaal niveau in de Wm is verslaglegging van de voortgang van de uitvoering van het geldende milieubeleidsplan. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, tweede lid, onder d | Artikel 4.2a, derde lid, Wm | Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. Zie verder onder artikel 7, derde lid, van de richtlijn. |
7, tweede lid, onder e | Titel 12.1 Wm; Besluit milieuverslaglegging | Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. Dit wordt niet anders indien in het kader van de herijking de plicht tot het opstellen van een publieksverslag komt te vervallen (Kamerstukken II 2003/04, 29 383, nr. 17, p. 10). Aan de eis van de richtlijn dat «gegevens afkomstig van het monitoren van activiteiten die gevolgen voor het milieu kunnen hebben (...) op passende wijze worden beschikbaar gesteld en verspreid» wordt namelijk ook reeds voldaan door de regeling van het overheidsverslag, omdat ook dat verslag toegankelijk is volgens de regeling van art. 12.7 Wm. |
7, tweede lid, onder f | Artikelen 8.6 en 8.19 en afdeling 8.1.2 Wm juncto afdelingen 3.5 en 3.6 Awb; Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer; artikel 3, eerste lid, Wob; aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de convenanten | Hoofdstuk 8 Wm regelt de verlening, wijziging en intrekking van milieuvergunningen. De bekendmaking en mededeling van de betreffende besluiten geschiedt conform de Awb. Dit laatste geldt ook voor andere vergunningen met belangrijke gevolgen voor het milieu die op bijzondere wetten zijn gebaseerd. Daarnaast heeft een ieder op grond van artikel 3, eerste lid, Wob, het recht een verzoek in te dienen tot openbaarmaking van de betreffende informatie. Ook in de bekendmaking van milieuakkoorden is voorzien. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, tweede lid, onder g | Hoofdstuk 7 Wm; Besluit milieu-effectrapportage 1994 | Hoofdstuk 7 Wm regelt het maken van een milieu-effectrapport alsmede de kennisgeving en terinzagelegging. Daarnaast kan een ieder op grond van artikel 3, eerste lid, Wob, het recht een verzoek indienen tot openbaarmaking van de betreffende informatie. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, derde lid | Artikel 4.2 Wm | Genoemde bepaling regelt de nationale rapporten over de toestand van het milieu. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, vierde lid (informatieverschaffing in noodsituaties) | Artikelen 2a, eerste lid, en 2c, Wet rampen en zware ongevallen; (artikelen 6 t/m 10) Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen; hoofdstuk IV Wet bodembescherming artikel 19.2 Wm (28 835) | Artikel 2a van de Wet rampen en zware ongevallen bevat de verplichting om het publiek te informeren in het geval van een ramp. Deze regeling dekt echter niet alle gevallen die door artikel 7, vierde lid, richtlijn, worden bestreken. Daarom is middels de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus een nieuw artikel 19.2 Wm opgenomen, dat voorziet in een aanvullende regeling met betrekking tot de gevallen waarop artikel 2a niet van toepassing is. Ook andere wettelijke bepalingen kunnen reeds in een aanvulling voorzien, zoals de regeling in de Wet bodembescherming betreffende ongewone voorvallen. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, vijfde lid (uitzonderingsgronden) | Hoofdstuk 19 Wm (28 835) juncto artikel 10 Wob (28 835); artikelen 2c, vierde lid, Wet rampen en zware ongevallen | Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt doordat bij bepaalde vormen van actieve informatieverschaffing een of meer uitzonderingsgronden van toepassing zijn verklaard. Geen aanpassing nationale regelgeving noodzakelijk. |
7, zesde lid (internetsites) | – | Behoeft geen implementatie in de vorm van wettelijke maatregelen. |
8 (Kwaliteit van milieu-informatie) | ||
8, eerste lid (zorgplicht m.b.t. kwaliteit) | Aanvulling artikel 2 Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel A] | Het nieuwe tweede lid van artikel 2 Wob legt een algemene inspanningsverplichting op bestuursorganen om ervoor te zorgen dat de informatie die overeenkomstig deze wet wordt verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is. Deze bepaling strekt ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de richtlijn, waarin eisen zijn neergelegd ten aanzien van de kwaliteit van informatie. |
8, tweede lid (onderbouwing met gebruikte meetmethodes) | Aanvulling artikel 7 Wob (28 835) [Artikel II, onderdeel B, onder 2] | Via aanvulling van artikel 7 Wob met een nieuw derde lid wordt gewaarborgd dat, indien het verzoek betrekking heeft op milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.a, eerste lid, onder b, Wm, het bestuursorgaan indien mogelijk tevens informatie verstrekt over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van die informatie. |
9 (Herziening) | – | Behoeft geen implementatie. |
10 (Toepassing) | – | Behoeft geen implementatie. |
11 (Intrekking) | – | Behoeft geen implementatie. |
12 (Inwerkintreding) | – | Behoeft geen implementatie. |
1 In deze kolom zijn, voorzover relevant, tussen vierkante haakjes en cursief, verwijzingen opgenomen naar (onderdelen van) artikelen van het onderhavige wetsvoorstel.
2 Zoals die komt te luiden ingevolge de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54).
Awb: Algemene wet bestuursrecht
Richtlijn: richtlijn nr. 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PbEU L 41)
Richtlijn 90/313/EEG: Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie (PbEG L 158)
Verdrag: het op 25 juni 1998 te Aarhus (Denemarken) totstandgekomen Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden
Wet uitvoering Verdrag van Aarhus: wet van 30 september 2004 tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Stb. 519)
Wm: Wet milieubeheer
Wob: Wet openbaarheid van bestuur
(28 835): zoals die wet (of die bepaling) komt te luiden indien het voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering Verdrag van Aarhus) (Kamerstukken 28 835) tot wet is verheven en in werking is getreden.
Transponeringstabel richtlijn nr. 2003/35/EG tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad (PbEU L 156)
Artikel(lid) richtlijn | Implementatie in Nederlandse regelgeving1 | Commentaar |
---|---|---|
1 (doel) | Behoeft geen implementatie | |
2 (inspraak van het publiek in plannen en programma's) | ||
2, eerste lid (definitie begrip «publiek») jo. derde lid (aanwijzen door LS van publiek dat recht heeft op inspraak) | Wm (art. 10.8 en 10.9) + Awb (afd. 3.4) | Omgezet in NL regelgeving door van toepassing verklaring van afd. 3.4 Awb bij de totstandkoming van hierna te noemen van plannen en programma's. In het kader van art. 3:13, eerste lid, Awb (wordt: art. 3:15, tweede lid, Awb, Stb. 2002, 54) uit de openbare voorbereidingsprocedure worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Voor milieubesluiten geldt een ruimere kring van inspraakgerechtigden («een ieder») welke ook in de toekomst gehandhaafd wordt. Zie artikel 13.3 (nieuw) Wm ingevolge het wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v. (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 3, p. 15). De Wm wijst daarnaast enkele specifieke bestuursorganen en organisaties aan die bij de voorbereiding moeten worden betrokken (art. 10.8 Wm). |
2, tweede lid, (inspraak + vereisten m.b.t. inspraak van in Bijlage I genoemde plannen en programma's) – Rl. 75/442/EEG, art. 7, eerste lid – Rl. 91/157/EEG, art. 6 – Rl. 91/676/EEG, art. 5, eerste lid – Rl.91/689/EEG, art. 6, eerste lid – Rl.94/62/EG, art. 14 – Rl.96/62/EG, art. 8, derde lid | Artt. 10.3, 10.7, 10.8, 10.9 en 10.13 Wm Artt. 10.3, 10.7, 10.8, 10.9 en 10.13 Wm Nog niet geïmplementeerd. Inspraakverplichting wordt geregeld m.b.v. een algemene bepaling in hoofdstuk 4 Wm (Plannen), t.w. art. 4.1a Wm. [Artikel I, onderdeel A] Artt. 10.3, 10.7, 10.9 en 10.13 Wm Artt. 10.3, 10.7, 10.9 en 10.13 Wm Nog niet geïmplementeerd. Wordt opgenomen in hfd. 5 Wm (nieuw). | In artt. 10.9 jo.10.13 Wm wordt afd. 3.4 Awb van toepassing verklaard bij het opstellen en wijzigen van het landelijk afvalbeheersplan, dat ingevolge art 10.7 Wm mede strekt ter implementatie van de in bepaalde richtlijnen opgenomen planverplichtingen. Artikel 2, onderdelen a-d van de richtlijn, bevat tevens een aantal algemene vereisten die overeenkomen met de volgende Awb-bepalingen: onderdeel a: artt 3:11 en 3:12 Awb (Stb. 2002, 54: artt. 3:11–3:14 Awb); onderdeel b: art. 3:13 Awb (Stb. 2002, 54: art. 3:15 Awb); onderdeel c: artt. 3:2 en 3:46 Awb (Stb. 2002, 54: idem); onderdeel d: artt. 3:40, 3:42, 3:43, 3:46 en 3:47 Awb (Stb. 2002, 54: genoemde artikelen alsmede art. 3:44 Awb). Wordt meegenomen in het nog in procedure te brengen wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (milieukwaliteitseisen), dat o.m. strekt tot implementatie van Rl. 96/62/EG en waarin de verplichting tot het opstellen van de in art. 8, derde lid, van die richtlijn bedoelde plannen wordt geregeld alsmede de procedure van totstandkoming van die plannen. |
2, derde lid (aanwijzen van publiek voor de toepassing van het tweede lid) | Zie hierboven onder 2, eerste lid. | |
2, vierde lid (exceptie voor plannen betreffende defensiedoel einden en civiele rampen) | N.v.t. | De in bijlage I opgenomen plannen hebben naar hun aard geen betrekking op defensiedoeleinden/nationale rampen. Deze uitzondering is alleen te begrijpen als generieke uitzondering in de systematiek van art. 2 en houdt verband met toekomstige aanpassing van bijlage I in het kader van herziening van de richtlijn. Leidt vooralsnog niet tot aanpassing van NL regelgeving. |
2, vijfde lid (richtlijn niet van toepassing voorzover de richtlijnen 2001/42/EG en 2000/60/EG van toepassing zijn) | Nog niet geïmplementeerd. Wordt geregeld in art. 4.1b Wm (nieuw). [Artikel I, onderdeel A] | Ratio van uitsluiting is dat de in de eerste kolom genoemde richtlijnen gelijkwaardige inspraakmogelijkheden bieden ten opzichte van de richtlijn publieke inspraak. Indien inspraak reeds is voorgeschreven i.h.k.v. laatstgenoemde richtlijnen, worden overige inspraakbepalingen buiten werking gesteld teneinde eventuele tegenstrijdigheden in het voor inspraak geldende regime te voorkomen. Voorzover de beoordeling in het kader van Richtlijn 2001/42/EG mede betrekking heeft op habitatgebieden, verloopt de inspraak via Richtlijn 2001/42/EG en niet via de richtlijn publieke inspraak. |
3 (wijziging van Richtlijn 85/337/EEG) | ||
3, eerste lid: wijziging art. 1, tweede lid, m.e.r.-Rl. inzake definities van «publiek» en «betrokken publiek» | Reeds omgezet in Wm + Awb (zie ook hierboven) | |
3, tweede lid | – | Behoeft geen implementatie |
3, derde lid | Art. 7.5 Wm, hfd. 8 Wm en hfd. 3 Awb | Reeds geïmplementeerd middels ontheffingsregeling in hfd. 7 Wm. |
3, vierde lid: wijziging art. 6, tweede lid, m.e.r.-Rl. betreffende in kennis stellen publiek van: a) aanvraag om vergunning b) m.e.r. van toepassing c) nadere info (bijv. t.a.v. bevoegd gezag ) d) aard van besluit + evt. ontwerpbesluit e) indicatie van beschikbaarheid info ingevolge de m.e.r. f) tijd, wijze en plaats van verstrekking g) nadere gegevens voor inspraak betreffende m.e.r. | Art. 13.2 Wm (wordt materieel gehandhaafd als art. 13.2, eerste lid, Wm, in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.) Artt. 7.8b, 7.8d, 7.12 Wm + Regeling startnotitie Artt. 7.8b, 7.8d, 7.12 Wm + Regeling startnotitie Art. 7.12 Wm jo. art. 2 Regeling startnotitie, artt. 7.10 jo. 7.20 Wm, artt. 7.29–7.31 Wm (art. 7.31 Wm vervalt in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.; wordt vervangen door een meer algemeen geformuleerde plicht om stukken ter inzage te leggen: art. 3:11, eerste lid, Awb) Art. 7.12 Wm jo. art. 3 Regeling startnotitie, artt. 7.20–7.22 Wm (de artt. 7.21 en 7.22 Wm vervallen in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.; deze materie wordt echter gedekt door een verwijzing naar de relevante bepalingen uit afd. 3.4 Awb in art. 7.20 Wm; zie memorie van toelichting, Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nr. 3, p. 66) Art. 7.12 Wm jo art. 3 Regeling startnotitie, artt. 7.20–7.22 Wm (zie opmerking onder e) Art. 7.12 Wm jo art. 3 Regeling startnotitie, artt. 7.23 – 7.26 Wm (de artt. 7.23–7.25 vervallen in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v., zie opmerking onder e; art. 7.26 Wm wordt aangepast in dat wetsvoorstel maar niet materieel gewijzigd) | Reeds geïmplementeerd. Algemeen: in het kader van de openbare kennisgeving moet onderscheid worden gemaakt tussen de m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordelingsplicht. De regeling omtrent de beoordelingsplicht vloeit strikt genomen niet voort uit de m.e.r.-richtlijn. Kennisgeving van de startnotitie bij m.e.r.-plichtige activiteiten als eerste stap in de m.e.r.-procedure is geregeld in art. 7.12 + daarop gebaseerde Regeling startnotitie. Kennisgeving van de beoordelingsplicht is geregeld in artt. 7.8b en 7.8c, tweede lid; voorzover het bevoegd gezag de activiteit wil verrichten, is dit geregeld in artt. 7.8d. |
3, vierde lid: wijziging van art. 6, derde lid, m.e.r.-Rl. inzake beschikbaarheid voor publiek van de volgende info: a) de m.e.r. b) belangrijkste rapporten en adviezen c) nadere info relevant voor de besluitvorming ex. art. 8 | Artt. 7.20 jo. 7.10, onder b, Wm Art. 7.22 jo. 7.14 Wm (belangrijkste adviezen en rapporten); (art. 7.22 Wm vervalt in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.; zie opmerking onder art. 3, vierde lid, onder e) Art. 7.22, tweede lid, art. 3:21 Awb (Stb. 2002, 54: art. 3:14 Awb) (art. 7.22 Wm vervalt in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.; art. 7.20, derde lid, Wm (nieuw) verwijst naar art. 3:14 Awb; zie opmerking onder art. 3, vierde lid, onder e) | Reeds geïmplementeerd. In aanvulling op genoemde bepalingen is het Richtsnoer aanvullingen m.e.r. van belang. |
3, vierde lid: wijziging van art. 6, vierde lid, m.e.r.-Rl betreffende reële mogelijkheden voor inspraak | Artt. 7.23–7.38 Wm (m.n. art. 7.35) (de artt. 7.23–7.25 Wm vervallen in wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v.; zie opmerking onder art. 3, vierde lid, onder e) | Reeds geïmplementeerd. |
3, vierde lid: wijziging van art. 6, vijfde lid, m.e.r.-Rl. (LS stellen nadere regelingen vast) | Afd. 3.4 Awb; hfd. 7 Wm | Reeds geïmplementeerd. |
3, vierde lid: wijziging van art. 6, zesde lid, m.e.r.-Rl. (redelijke termijnen) | Wm (o.m. artt. 7.23 en 7.24) en Awb (o.m. artt. 3:13 en 3:24; Stb. 2002, 54: art. 3:16 Awb) (de artt. 7.23 en 7.24 Wm vervallen in het wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.; wordt echter gedekt doordat art. 7.20, derde lid, Wm (nieuw) art. 3:16 Awb van overeenkomstige toepassing verklaart) | Termijnen van Wm en Awb zijn als redelijk aan te merken. |
3, vijfde lid, onderdeel a: wijziging art. 7, eerste en tweede lid, m.e.r.-Rl. (grensoverschrijdende gevolgen) – wijze van informeren andere LS – redelijke termijn – verschaffen van alle relevante informatie indien andere LS deel wenst te nemen aan milieubesluitvormingsprocedures | Artt. 7.8b, vijfde lid, sub c, 7.8d, vierde lid, sub b, 7.12 jo. art. 2, sub g, Regeling startnotitie, 7.20, derde lid, sub d (in wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: art. 7.20, vierde lid), 7.38a -7.38c Wm Art. 7.38e Wm Art. 7.38d Wm | Reeds geïmplementeerd. |
3, vijfde lid, onderdeel b: wijziging art. 7, vijfde lid, m.e.r.-Rl. (reële mogelijkheden voor inspraak) | Artt. 7.23, 7.24, 7.35 en 7.38e Wm (zie over artt. 7.23 en 7.24 Wm de opmerking onder art. 3, vierde lid, onder e) | Reeds geïmplementeerd. |
3, zesde lid: wijziging art. 9, eerste lid, m.e.r.-Rl | Hfd. 3 Awb | Reeds geïmplementeerd. |
3, zesde lid: wijziging art. 9, tweede lid, m.e.r.-Rl (informeren van geraadpleegde LS + doorgeven van deze informatie aan het eigen, betrokken publiek) | Artt. 7.38 jo. 7.37 Wm | Reeds geïmplementeerd. |
3, vijfde lid: invoeging van art. 10 bis in m.e.r.-Rl. (toegang tot de rechter) | Bezwaar/beroeps vlgs. systematiek Wm/Awb | Ingevolge de wettelijke systematiek is de rechtsbescherming in het kader van m.e.r. procedureel gekoppeld aan het besluit ter voorbereiding waarvan de m.e.r. is gemaakt; deze regel lijdt uitzondering voorzover een beslissing ingevolge hfst. 7 is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb (bijv. de aanwijzing van een activiteit als zijnde m.e.r.-plichtig of het verlenen van een ontheffing) |
3, achtste lid: wijziging bijlage I | Aanpassing Besluit milieu-effectrapportage 1994 | Wordt geïmplementeerd door middel van wijziging van het Besluit milieu-effectrapportage 1994. |
3, negende lid: wijziging bijlage II | Aanpassing Besluit milieu-effectrapportage 1994 | Wordt geïmplementeerd door middel van wijziging van het Besluit milieu-effectrapportage 1994. |
4 (wijziging van Richtlijn 96/61/EG) | ||
4, eerste lid: wijziging definities van art. 2 IPPC-Rl. | Behoeft geen implementatie (definitie van «publiek» en «betrokken publiek»reeds omgezet in Wm/Awb) | – |
4, tweede lid: wijziging van art. 6, lid 1, eerste alinea, IPPC-Rl. (schets van de alternatieven) | Aanvulling art. 5.1 Ivb; art. 5.16, eerste lid, onder d, Ivb | Wordt door aanvulling van art. 5.1 Ivb, gelezen in samenhang met het huidige art. 5.16, eerste lid, onder d, Ivb, afdoende geïmplementeerd. |
4, derde lid, onderdeel a: wijziging van art. 15, lid 1, eerste alinea, IPPC-Rl. (reële mogelijkheden voor inspraak bij vergunningverlening voor nieuwe/andere activiteiten cfm. bijlage V) Bijlage V, eerste, tweede en vijfde lid: – vroegtijdige betrokkenheid; redelijke termijnen – toegang tot, en eisen aan inhoud informatie Bijlage V, derde lid: kenbaar maken zienswijze voor besluitvorming Bijlage V, vierde lid: rekening houden met uitkomsten inspraak 4, derde lid, onderdeel b: bekendmaking van het besluit + vereisten | Ivb + vergunning op grond van artikel 8.1 Wm + algemene regels gesteld bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 8.44 of 8.45 Wm + afdeling 3.5 Awb (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: afdeling 3.4 Awb) juncto artikel 8.6 Wm + afdeling 3.5 Awb (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: afdeling 3.4 Awb) juncto wetten genoemd in 13.1, lid 2, Wm + (indien sprake van m.e.r.-plichtige activiteit) Besluit milieu-effectrapportage 1994 + par. 7.6 Wm + art. 11 Natuurbeschermings-wet 1998 juncto afdeling 3.5 Awb (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: afdeling 3.4 Awb) + art. 13.10 Wm Artikelen 3:12, 3:13 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:15, leden 1–3, en 3:16, lid 1), 3:15, lid 1 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: vervalt), 3:16 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:10, lid 2), 3:18 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: vervalt), 3:19, lid 2 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:11, lid, en 3:12, leden 1–2), 3:20 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:12, lid 1, en 3:13, lid 2), 3:21, lid 1 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:11, leden 1–2), en 3:22, lid 1 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: vervallen), Awb + artikelen 13.2 en 13.4 Wm Artikelen 3:11, 3:14 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:10, lid 1), 3:21, lid 1, onder c (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:11, lid 1), en 3:22, lid 1 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: vervallen), Awb + wijziging (artikel 5.1) Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer Artikelen 3:15 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: vervallen), 3:24 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:15, leden 1 en 3, 3:16, leden 1–2) en 3:25 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:17), Awb Artikelen 3:27 (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: 3:46–3:48), en 3:46 Awb Artt. 3:41, 3:42, 3:44, 3:46 en 3:47 Awb | Reeds geïmplementeerd. |
4, vierde lid (toegang tot de rechter) | Art. 20.6 Wm + afd. 6.1 en 6.2 Awb | |
4, vijfde lid: wijziging van art. 17 IPPC-Rl. (grensoverschrijdende gevolgen: informatieverschaffing + bilateraal overleg, het in aanmerking nemen van de resultaten van dat overleg) | Hfdst. 7, par. 7.8, Wm (indien m.e.r.-plichtige activiteit), art. 8.4 Ivb, afd. 3.5 Awb (wetsvoorstel aanpassingswet u.o.v.: afd. 3.4 Awb) | Reeds geïmplementeerd. |
4, zesde lid: aanvulling richtlijn met bijlage V | Behoeft geen implementatie | |
5 (verslag en herziening) | Behoeft geen implementatie | |
6 (uitvoering) | Behoeft geen implementatie | |
7 (inwerkingtreding) | Behoeft geen implementatie |
1 In deze kolom zijn, voorzover relevant, tussen vierkante haakjes en cursief, verwijzingen opgenomen naar (onderdelen van) artikelen van het onderhavige wetsvoorstel.
IPPC-richtlijn = richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257)
Wm = Wet milieubeheer
Ivb = Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
Awb = Algemene wet bestuursrecht
Wvo= Wet verontreiniging oppervlaktewateren
wetsvoorstel aanpassingwet u.o.v. = voorstel van wet tot aanpassing van diverse wetten aan de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb), Kamerstukken II 2003/04, 29 421, nrs. 1–2
Awb (Stb. 2002, 54) = Awb zoals die komt te luiden na inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 januari 2002, Stb. 54)
Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257).
Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEG L 175), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG (PbEG L 73).
Voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering Verdrag van Aarhus); gewijzigd voorstel van wet, Kamerstukken I 2003/04, 28 835, A.
Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten (Stb. 2004, 511). Deze wet strekt ter implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275). Zie wat betreft de openbaarheid: memorie van toelichting, Kamerstukken II 2003/04, 29 565, nr. 3, p. 76–80.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29877-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.