Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29876 nr. 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 29876 nr. 22 |
Vastgesteld 23 augustus 2007
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 mei 2007 en het Toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (TK 29 876, nr. 21) aan de regering voorgelegd.
De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 augustus 2007.
De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Hoeveel steekproeven heeft de Commissie van Toezicht voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) uitgevoerd alvorens te komen tot de conclusie dat in het algemeen de veiligheidonderzoeken zich binnen de wettelijke kaders afspelen? Acht de minister die steekproef betrouwbaar in het licht van de bijna 80 000 onderzoeken die zowel AIVD als MIVD vorig jaar hebben uitgevoerd?
De commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft mij wat betreft de uitgevoerde steekproeven desgevraagd het volgende bericht.
«De CTIVD heeft bij de AIVD onderzoek verricht naar de dossiers betreffende veiligheidsonderzoeken in de periode van 29 mei 2002 (de datum van de inwerkingtreding van de WIV 2002, de wet waaraan de CTIVD haar taak ontleent) tot september 2006 die hebben geleid tot een voornemen tot weigering van de verklaring van geen bezwaar. Ten aanzien van de overige veiligheidsonderzoeken heeft de CTIVD zich beperkt tot steekproefsgewijs onderzoek. Dit onderzoek heeft de CTIVD geleid tot de conclusies die zijn opgenomen onder 7.1, 7.3 en 7.10 t/m 7.14. Samengevat heeft de CTIVD geconcludeerd dat haar onderzoek van de reeds verrichte veiligheidsonderzoeken heeft opgeleverd dat deze veiligheidsonderzoeken zich binnen de wettelijke kaders hebben afgespeeld. Het onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de verstreken periode. De CTIVD spreekt zich nooit uit over de mogelijk resultaten van toekomstige onderzoeken. Zij heeft dan ook niet geconcludeerd dat de veiligheidsonderzoeken van de AIVD zich in het algemeen binnen de wettelijke kaders afspelen.»
Wat betreft mijn oordeel over de door de commissie uitgevoerde steekproeven wijs ik er op dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) aan de CTIVD een onafhankelijke positie toekent. Als uitvloeisel daarvan bepaalt de CTIVD, met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke voorschriften, zelf haar werkwijzen. Juist als voorwerp van toezicht van de commissie past mij waar het gaat om het beoordelen van haar werkzaamheden dan ook een grote mate van terughoudendheid. Ik beperk mij daarom tot de mededeling dat ik geen reden heb te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de CTIVD uitgevoerde steekproeven.
Wanneer zal de reeks «kleine verbeterpunten», zoals aangedragen door CTIVD, conform de aanbevelingen worden geformaliseerd? Zal dat allemaal dit jaar nog zijn beslag krijgen?
Alle door de CTIVD gesignaleerde verbeterpunten zullen nog dit jaar conform de aanbevelingen van de commissie worden afgehandeld.
Kan de minister uitleggen waarin een «optimale uitvoering» van de aanbevelingen van CTIVD inzake de uniformiteit en uitwisselbaarheid van de veiligheidsonderzoeken bij AIVD en MIVD (nrs. 7.15 en 7.16) verschilt van een door haar eerder in dezelfde brief gedane aankondiging dat die adviezen «zullen worden opgevolgd»? Zal zij, met andere woorden, op korte termijn in samenspraak met haar ambtgenoot van Defensie een volledige uitwisselbaarheid tot stand brengen? Zal het hernieuwde Convenant uit 2006 in die zin worden aangepast?
Kan de minister uitleg geven over de opvatting van de CTIVD dat in het hernieuwde convenant sprake is van een beperkte vorm van uitwisselbaarheid, die een stap achteruit zou zijn?
Betekent dit dat er geen sprake meer is van uitwisselbaarheid? Waarom moet er toch nog een nieuw veiligheidsonderzoek volgen? Waarom is hiertoe besloten en waarom kan de te ontvangen dienst niet uitgaan van het eerdere veiligheidsonderzoek indien er geen omstandigheden zoals een zwaardere nieuwe functie aanleiding geven tot een nieuw onderzoek?
De CTIVD beoogt geenszins een volledige uniformiteit en uitwisselbaarheid van veiligheidsonderzoeken bij de AIVD en de MIVD tot stand te brengen. De commissie beveelt aan waar mogelijk te voorzien in een harmonisatie van de inrichting en de uitvoering van onderzoeken en het ontwikkelen van een gezamenlijk beoordelingskader. Het gaat hier dus niet om zwart wit kwesties. Ik ben echter gaarne bereid tezamen met mijn ambtgenoot van Defensie de grenzen van het mogelijke te zoeken. Het is ook om die reden dat ik in mijn brief van 11 mei 2007 aangaf dat ik de aanbeveling van de commissie optimaal zal uitvoeren. Voor alle duidelijkheid merk ik hierbij op dat het resultaat hiervan dus niet een volledige uitwisselbaarheid van veiligheidsonderzoeken zal zijn. Zoals ik reeds aangaf in mijn eerder genoemde brief kunnen er verschillende veiligheidsrisico’s verbonden zijn aan vertrouwensfuncties binnen Defensie en vertrouwensfuncties in de burgermaatschappij. Waar dat het geval is dient dit door te werken in het veiligheidsonderzoek. Een en ander neemt niet weg dat de AIVD en de MIVD zowel binnen als buiten het convenant afspraken hebben gemaakt om doublures in veiligheidsonderzoeken te voorkomen. In dat verband informeren de diensten elkaar over het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken en verstrekken zij elkaar informatie die een eerder veiligheidsonderzoek heeft opgeleverd. Overigens zijn mijn collega van Defensie en ik gaarne bereid in het convenant inzake de samenwerking tussen de AIVD en de MIVD opnieuw de zinsnede op te nemen dat de diensten waar mogelijk elkaars verklaringen van geen bezwaar erkennen.
Is de minister na het plenaire debat over het voorstel tot wijziging van de Wet Veiligheidsonderzoeken (30 805), iets minder vergoelijkend dan in haar begeleidende brief over de «structurele» overschrijding van de maximale wettelijke beslistermijn bij veiligheidsonderzoeken? Herinnert zij zich haar toezegging om op korte termijn met een plan van aanpak te komen?
In mijn brief van 11 mei 2007 heb ik aangegeven dat ik erop toe zal zien dat de AIVD met kracht blijft werken aan het verkorten van de doorlooptijden van de veiligheidsonderzoeken. Van het vergoelijken van het overschrijden van termijnen is geen sprake. Overeenkomstig mijn toezegging zal ik de Tweede Kamer voorafgaand aan de behandeling van het jaarverslag 2006 van de AIVD een brief over de onderhavige materie doen toekomen.
Acht de minister het denkbaar dat een «negatief» (herhaald) veiligheidsonderzoek zonder arbeidsrechtelijke gevolgen blijft? Indien dat het geval is, kan zij dat specificeren? Indien niet, hoe valt dat te rijmen met het ook door CTIVD uitdrukkelijk onderschreven uitgangspunt dat de het belang van de nationale veiligheid losgekoppeld dient te worden van de (ambtelijke) rechtspositie? Kan de minister voorbeelden geven?
Het weigeren of intrekken van een verklaring van geen bezwaar (VGB) betekent dat betrokkene niet of niet meer in aanmerking komt voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. De gevolgen daarvan voor de arbeidsrelatie hangen af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is het zeker niet zo dat het weigeren of intrekken van een VGB altijd leidt tot het niet aangaan of het beëindigen van de desbetreffende arbeidsrelatie.
Zo is het denkbaar dat betrokkene in aanmerking komt voor de vervulling van een andere al dan niet met de oorspronkelijke functie vergelijkbareniet-vertrouwensfunctie. De mogelijkheden in deze worden bepaald door de specifieke arbeidssituatie. De eventuele arbeidsrechtelijke gevolgen dienen echter geen rol te spelen in de beoordeling van het veiligheidsonderzoek. Het al dan niet afgeven van een VGB dient conform de WVO uitsluitend te worden bepaald door de mogelijke veiligheidsrisico’s. Heeft het weigeren of intrekken van een VGB arbeidsrechtelijke gevolgen dan wordt de juistheid daarvan ook niet bepaald door de WVO maar door het recht dat voor de desbetreffende arbeidsrelatie geldt. Het weigeren of intrekken van een VGB en de eventueel daaraan te verbinden arbeidsrechtelijke gevolgen zijn dus zaken die afzonderlijk van elkaar dienen te worden behandeld en waarvoor verschillende regelingen gelden.
Kan de minister preciezer aangeven onder welke omstandigheden «jeugdzonde of studentikoos gedrag» niet al te zwaar wordt aangerekend bij veiligheidsonderzoeken? Kan zij voorbeelden noemen van wat in concrete gevallen wel en niet toelaatbaar wordt geacht?
Strafbare feiten die zijn gepleegd voor het bereiken van de achttienjarige leeftijd kunnen, rekening houdend met de aard en de zwaarte van het delict, de ouderdom van het gegeven, recidive en de zwaarte van de opgelegde straf, worden aangemerkt als jeugdzonde. Het gaat hier om feiten die geen veiligheidsrisico’s opleveren, zoals eenmalig gepleegde kleine delicten met een baldadig karakter, bijvoorbeeld vernieling van goederen. Feiten die niet toelaatbaar worden geacht zijn bijvoorbeeld zwaardere vormen van diefstal, inbraak en heling.
Is het waar dat louter als gevolg van het ontbreken van een samenwerkingsrelatie van de AIVD met een buitenlandse zusterorganisatie iemand niet op een vertrouwensfunctie kan worden benoemd? Zijn er geen andere methoden om diens betrouwbaarheid vast te stellen?
Wanneer een kandidaat-vertrouwensfunctionaris direct voorafgaand aan de aanmelding voor een vertrouwensfunctie (langdurig) buiten Nederland verbleef, moet de AIVD zijn oordeel ten aanzien van betrokkene baseren op informatie uit het buitenland. Waar het gaat om informatie genoemd in artikel 7, tweede lid, onder b en c van de WVO, betreffende deelneming of steunverlening aan staatsgevaarlijke activiteiten dan wel lidmaatschap of steunverlening aan antidemocratische organisaties, is deze in beginsel alleen beschikbaar bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van het desbetreffende land. Informatie uitwisselen over toekomstige vertrouwensfunctionarissen kan de AIVD echter uitsluitend met diensten die in dit verband als een betrouwbare partner kunnen worden beschouwd. Dit is het geval bij diensten waarmee de AIVD op grond van verdragen op beveiligingsgebied samenwerkt, maar ook daarbuiten kan er informatie worden uitgewisseld voor zover er sprake is van gemeenschappelijke belangen en indien is voldaan aan de aan buitenlandse diensten te stellen eisen van onder meer professionaliteit, betrouwbaarheid en democratische inbedding. Waar dit niet zo is rust op de AIVD de inspanningsverplichting om binnen de grenzen van het redelijke te trachten de eerder bedoelde informatie langs andere wegen, dus buiten een inlichtingen- of veiligheidsdienst om, te verkrijgen. Voor zover dit in zeer uitzonderlijke gevallen al mogelijk is zal de aldus verkregen informatie doorgaans echter onvoldoende zijn voor een verantwoorde oordeelsvorming.
Wat wordt er precies bedoeld met «politieke naslag»?
De politieke naslag betreft de in artikel 7, tweede lid, onder b en c, van de WVO genoemde gegevens die te vinden zijn in de systemen van de AIVD. Dit zijn gegevens betreffende deelneming of steunverlening aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden en gegevens betreffende lidmaatschap of steunverlening aan organisaties die doeleinden nastreven, dan wel ter verwezenlijking van hun doeleinden middelen hanteren, die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde.
Heeft CTIVD een oordeel over een toestemmingsvereiste bij een herhaalonderzoek? Mag uit de algemene conclusie worden opgemaakt dat de commissie het de verantwoordelijkheid van de werkgever vindt om ook voorlichting over dat aspect van hernieuwde veiligheidsonderzoeken te geven? Zou dat niet geëxpliciteerd dienen te worden, zoals een eerdere aanbeveling suggereert?
De CTIVD spreekt zich in haar toezichtsrapport niet uit over het vereiste van toestemming voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek. De commissie wijst in haar rapport op de verplichting van de werkgever betrokkene in te lichten over de betekenis en de rechtsgevolgen van het doen van de aanmelding voor een vertrouwensfunctie. Conform de memorie van toelichting bij de WVO dient daarbij in elk geval de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek aan de orde te komen. Het spreekt voor zich dat in dit verband ook wordt gemeld dat, zoals voor alle duidelijkheid expliciet wordt geregeld in het wetsvoorstel tot wijziging van de WVO (Kamerstuk 30 805), voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek de instemming van betrokkene niet is vereist.
Op welke wijze werkt de AIVD momenteel aan het verkorten van de doorlooptijden van de veiligheidsonderzoeken? Met welk percentage en binnen welke termijn zal de overschrijding van de wettelijke beslistermijn worden teruggebracht? Op welke wijze zal de minister de Kamer hierover jaarlijks informeren?
Deze vragen waren ook aan de orde bij de plenaire behandeling door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de WVO op 31 mei 2007. Overeenkomstig mijn toezegging zal ik de Kamer voorafgaand aan de behandeling van het jaarverslag 2006 van de AIVD een brief over de onderhavige materie doen toekomen.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op alle 16 aanbevelingen en conclusies van de CTIVD?
Zoals blijkt uit mijn brief van 11 mei 2007, waarmee ik het toezichtsrapport aan de Tweede Kamer zond, onderschrijf ik alle conclusies van de commissie. Indien dat niet het geval was geweest dan zou ik dat uiteraard expliciet hebben vermeld. In mijn brief heb ik ook met betrekking tot alle aanbevelingen van de commissie onder verwijzing naar het desbetreffende nummer aangegeven wat ik daarmee ga doen. In alle gevallen kwam dit er op neer dat ik de aanbeveling overneem en dat de uitvoering daarvan ter hand wordt genomen. Waar nodig heb ik in mijn brief enkele aanbevelingen nog van nadere kanttekeningen voorzien. Omdat de aanbevelingen niet doorlopend zijn genummerd is dit wellicht niet direct duidelijk maar in mijn reactie is dus geen enkele aanbeveling van de commissie onbesproken gebleven. Aan hetgeen ik in mijn eerder genoemde brief over de conclusies en aanbevelingen van de commissie meldde heb ik dan ook slechts op een enkel punt iets toe te voegen. Dit betreft de conclusie 7.2 van de CTIVD inhoudende dat de naslagen die de KLPD bij A-onderzoeken ten behoeve van de AIVD in de politieregisters doet een ruimere kring van personen rondom betrokkene betreft dan het Handboek Veiligheidsonderzoeken van de AIVD voorschrijft. Deze naslagen betreffen thans niet alleen, conform het handboek, betrokkene en zijn partner maar een ieder die woonachtig is op het adres van betrokkene. In mijn brief heb ik toegezegd dat de praktijk op dit punt conform aanbeveling 7.2 van de CTIVD in overeenstemming zal worden gebracht met het handboek.
Inmiddels ben ik echter tot het inzicht gekomen dat, gezien de zwaarte van de vertrouwensfuncties waarbij een A-veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd, de huidige wijze van werken een noodzakelijke aanvulling op dat onderzoek vormt. Ik zal dan ook niet de praktijk in overeenstemming brengen met het handboek maar het handboek aanpassen aan de thans bij de A-onderzoeken bestaande praktijk.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz (CDA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29876-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.