29 876
Evaluatie AIVD

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2006

Inleiding

De commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft op mijn verzoek een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van een operationeel onderzoek van de AIVD naar het uitlekken van staatsgeheimen van de voormalige BVD naar De Telegraaf. Bij dit onderzoek is onder meer grondig gekeken naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen journalisten van dit dagblad. Het onderzoek van de commissie heeft geresulteerd in een openbaar toezichtsrapport met enkele geheime bijlagen. Het openbare deel van het rapport dien ik met mijn reactie, conform artikel 79, vijfde lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, te zenden aan de beide kamers der Staten-Generaal. Met de onderhavige brief en het bijgevoegde rapport voldoe ik aan deze verplichting.1 Het rapport met de bijlagen die, omdat zij zicht geven op targets en specifieke werkwijzen van de AIVD, niet openbaar mogen worden gemaakt, zend ik met mijn reactie ter vertrouwelijke kennisneming aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

De belangrijkste conclusies van het onderzoek

De commissie van toezicht heeft op basis van diepgaand onderzoek geconcludeerd dat het AIVD-onderzoek rechtmatig is geweest. Dit betekent onder meer dat de commissie van oordeel is dat de journalisten rechtmatig zijn afgeluisterd en dat de journalisten, anders dan het Gerechtshof te Den Haag in haar uitspraak in een civiele spoedappel-procedure veronderstelde, ook niet te lang zijn afgeluisterd. Wel is door de commissie een aantal onvolkomenheden gesignaleerd die evenwel geen invloed hebben op de rechtmatigheid van de ambtsberichten die op basis van het AIVD-onderzoek zijn uitgebracht.

Het belang van het AIVD-onderzoek

Bij het beoordelen van de rechtmatigheid van een AIVD-onderzoek speelt het belang dat met dat onderzoek wordt gediend een grote rol. Met de commissie van toezicht ben ik van mening dat het belang van het onderhavige onderzoek uitzonderlijk groot was. Zoals de commissie aangeeft kan de AIVD zijn werk niet effectief uitvoeren indien onbevoegde derden informatie over onderzoeken van de AIVD (kunnen) bemachtigen. In dat geval komt de betrouwbaarheid van de AIVD, die essentieel is voor de samenwerking met partners, zoals buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het opbouwen van een vertrouwensrelatie met menselijke bronnen, in gevaar. Verder worden de operationele onderzoeken van de AIVD belemmerd indien het actueel kennisniveau en de modus operandi bekend worden bij derden, die mogelijk zelf binnen het aandachtsveld van de dienst opereren. De AIVD heeft bovendien conform artikel 15 van de WIV 2002 de verplichting zorg te dragen voor de geheimhouding van zijn menselijke bronnen en de veiligheid van zijn medewerkers.

Kortom het onderhavige onderzoek werd ingesteld omdat de integriteit en het functioneren van de AIVD, en daarmee de nationale veiligheid in het belang waarvan de AIVD werkzaam is, rechtstreeks in het geding waren.

Het belang van het journalistieke recht op bronbescherming

Een ander voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het AIVD-onderzoek cruciaal punt is of er tegen journalisten van De Telegraaf bijzondere bevoegdheden zijn ingezet. Journalisten hebben met het oog op hun taak als «public watchdog» recht op bronbescherming. Dit recht is echter niet absoluut. Overeenkomstig het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens kunnen er inbreuken plaatsvinden op het recht op bronbescherming. Die inbreuken dienen dan wel bij wet te zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk te zijn voor een legitiem doel, waaronder het belang van de nationale veiligheid. Verder moet worden voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de beoordeling van de proportionaliteit wordt de zwaarwegendheid van het onderzoek afgezet tegen het belang van de journalistieke bronbescherming. De inbreuk op dat recht moet in redelijke verhouding staan tot het daarmee te dienen doel. In het kader van het subsidiariteitvereiste wordt bezien of het doel niet bereikt kan worden zonder inbreuk te maken op het recht op bronbescherming en als dat niet het geval is of er wel wordt gewerkt met een middel of een modaliteit daarvan, dat het minst inbreuk maakt op dit recht.

De commissie van toezicht geeft in haar rapport een uitvoerige verhandeling over het journalistieke recht op bronbescherming en over de inzet, meer in het bijzonder door de AIVD, van bijzondere bevoegdheden tegen personen die krachtens wet of rechtspraak over een volledig c.q. beperkt verschoningsrecht beschikken. Ik onderschrijf al hetgeen de commissie hierover opmerkt.

De journalisten zijn rechtmatig afgeluisterd

Het onderzoek van de AIVD was primair gericht op het krijgen van zicht op het gelekte dossier en eventuele andere gelekte stukken. In dat kader werd het onder meer noodzakelijk geacht bijzondere bevoegdheden in te zetten tegen de journalisten van De Telegraaf die over het gelekte dossier beschikten. Die inzet was niet rechtstreeks gericht op het achterhalen van de bronnen van de journalisten maar maakte indirect wel inbreuk op het journalistieke recht op bronbescherming. De commissie van toezicht heeft de rechtmatigheid van de desbetreffende besluiten getoetst aan de geldende wet- en regelgeving en de hiervoor genoemde eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De commissie heeft daarbij rekening gehouden met alle relevante aspecten van de zaak, meer in het bijzonder ook de hier bovengenoemde. De commissie kwam daarbij tot de conclusie dat de besluiten tot inzet van bijzondere bevoegdheden tegen de journalisten rechtmatig waren.

De journalisten zijn niet te lang afgeluisterd

De commissie van toezicht heeft ook geconcludeerd dat de Telegraaf-journalisten niet te lang zijn afgeluisterd. Dit is van belang omdat het Gerechtshof te Den Haag, zoals ik hiervoor reeds aangaf, op basis van onvolledige feiten tot de conclusie kwam dat de journalisten in beginsel weliswaar rechtmatig maar uiteindelijk te lang waren afgeluisterd. Zoals ik eerder meldde in mijn brief van 21 juni 2006 (Kamerstuk 29 876, nr. 17) aan de Tweede Kamer heb ik principiële bezwaren tegen een dergelijke op onvolledige gegevens gebaseerde oordeelsvorming. Dit geldt eens temeer wanneer het gebeurt in zaken die raken aan de nationale veiligheid. In de cassatieprocedure die door De Telegraaf tegen de uitspraak van het Hof is aangespannen zal dit principiële punt van de kant van de Staat dan ook opnieuw naar voren worden gebracht. Mocht dit geen gehoor vinden bij de Hoge Raad dan zal moeten worden overwogen het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zodanig te wijzigen dat het naar analogie van de voor de bestuursrechter geldende regels ook voor de burgerlijke rechter mogelijk is vertrouwelijk kennis te nemen van zaken die in het belang van de nationale veiligheid niet publiekelijk kunnen worden behandeld.

Onvolkomenheden bij het onderzoek

De commissie heeft geconstateerd dat de besluiten over de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen de journalisten met de noodzakelijke zorgvuldigheid zijn genomen. Dat neemt niet weg dat er bij het AIVD-onderzoek onvolkomenheden hebben plaatsgevonden. Deze onvolkomenheden betreffen deels ook het onderzoek naar de journalisten.

De commissie heeft vastgesteld dat het afluisteren van de journalisten een uur te vroeg is begonnen en dat afgeluisterde gesprekken te uitgebreid zijn uitgewerkt. Het team dat het onderzoek deed had, onder meer gelet op het belang van het onderzoek, de opdracht gesprekken ruim uit te werken. Daarbij was het de bedoeling dat later eventueel te ver uitgewerkte gesprekken zouden worden verwijderd en vernietigd. De commissie is van oordeel dat er in dit kader onvoldoende zorgvuldig jegens de journalisten maar ook jegens anderen, onder wie «klassieke» geheimhouders, is gehandeld. Ik deel dat standpunt en ik heb de AIVD opgedragen op dit punt een strakkere procedure te hanteren. Wat betreft het abusievelijk te vroeg starten van het afluisteren, ben ik uiteraard van mening dat dit niet had mogen gebeuren. Het is niet aanvaardbaar dat enig gesprek eerder wordt afgeluisterd dan is toegestaan. Bovendien had de (geringe) opbrengst van het te vroeg afluisteren onmiddellijk nadat dit werd ontdekt, en niet op enig later moment, moeten worden verwijderd en vernietigd.

Bij haar onderzoek is de commissie nog op een tweetal andere onvolkomenheden gestuit. Deze hebben geen betrekking op de journalisten. Het gaat hier om het niet voldoen aan het vereiste van subsidiariteit bij het aftappen van een non-target en het aftappen van een verkeerde persoon. Aan het subsidiariteitsvereiste werd niet voldaan omdat de AIVD naar het oordeel van de commissie met het afluisteren van de betrokken persoon had moeten wachten totdat zou zijn vastgesteld dat het afluisteren van een ander non-target de noodzakelijke informatie niet of niet tijdig zou opleveren. Het afluisteren had met andere woorden niet vanaf het begin gelijktijdig op de beide personen mogen plaatsvinden. Hoewel het hier naar mijn oordeel niet gaat om een zwart wit kwestie, waarbij de grenzen van wat kan en wat niet kan haarscherp zijn te trekken, neem ik het standpunt van de commissie over. Ditzelfde geldt voor het oordeel van de commissie dat het aftappen van de verkeerde persoon wellicht had kunnen worden voorkomen omdat nader onderzoek van de AIVD mogelijk aan het licht had kunnen brengen dat de telefoons hoogstwaarschijnlijk niet in gebruik waren bij het desbetreffende target.

Over deze onvolkomenheden zal ik de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer volledige opening van zaken geven. Daarbij zal ik de commissie het dilemma schetsen waarvoor ik stond bij mijn besluit tot het gelijktijdig afluisteren van een tweetal non-targets. Ook zal ik de commissie melden wat de AIVD nu precies wel en niet heeft gedaan om het afluisteren van een verkeerde persoon te voorkomen en waarom de AIVD hetgeen er niet werd gedaan achterwege heeft gelaten.

Ambtsberichten

De door de commissie gesignaleerde onvolkomenheden hebben geen invloed op de rechtmatige verkrijging van de gegevens die de AIVD door middel van de ambtsberichten extern heeft verstrekt. Deze constatering van de commissie is van groot belang voor de strafrechtelijke procedures waarin deze stukken worden of zullen worden gebruikt.

Aanbevelingen

De commissie van toezicht heeft haar rapport voorzien van een aantal aanbevelingen. Deels betreffen die het vernietigen van ten onrechte vastgelegde gegevens. Een lijst van deze gegevens heeft de commissie opgenomen in een geheime bijlage bij haar rapport. De overige aanbevelingen van de commissie betreffen het opstellen van interne richtlijnen en het met spoed doen vaststellen van een nieuwe vernietigingslijst voor de AIVD.

Ik ben gaarne bereid de aanbevelingen van de commissie over te nemen en ik zal deze zo spoedig mogelijk uitvoeren. Voor de goede orde teken ik hierbij aan dat de voorstellen van de commissie tot interne regelgeving niet alle betrekking hebben op zaken die er fout zijn gegaan. Voor het merendeel worden de voorstellen ingegeven door de overweging dat interne regelgeving kan bijdragen aan een zo zorgvuldig mogelijke gang van zaken. Verder merk ik op dat er met betrekking tot een aantal van de door de commissie genoemde onderwerpen (nog) geen interne regelgeving bestaat omdat het gaat om zaken waarmee de AIVD slechts in uitzonderlijke gevallen wordt geconfronteerd.

Transparantie

In mijn reactie op het toezichtsrapport heb ik uw Kamer informatie verstrekt die de commissie van toezicht, conform artikel 8, derde lid, van de WIV 2002, in het geheime deel van haar rapport heeft verwerkt. Dit betreft onder meer het feit dat de journalisten rechtmatig zijn afgeluisterd. Diezelfde informatie heb ik eerder niet willen verstrekken in het kortgeding en de appelprocedure die er met betrekking tot het onderhavige AIVD-onderzoek hebben plaatsgevonden. Dat ik deze informatie thans wel verstrek houdt verband met de door de commissie gesignaleerde onvolkomenheden bij de uitvoering van deze bijzondere bevoegdheid. Gelet op de maatschappelijke belangstelling voor de onderhavige kwestie en om onjuiste speculaties te voorkomen acht ik het noodzakelijk dat de genoemde feiten publiekelijk bekend zijn. Nadere operationele informatie betreffende de journalisten en operationele informatie betreffende andere personen kan ik uitsluitend verstrekken aan de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

Slotopmerkingen

Over de uitkomsten van het onderzoek dat een op basis van artikel 18 van het Voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie ingestelde commissie heeft uitgevoerd zal ik de Tweede Kamer op korte termijn informeren. Dit onderzoek betrof anders dan het operationele AIVD-onderzoek waar het onderhavige toezichtsrapport over gaat een onderzoek naar de beveiligingsaspecten van het uitlekken van de informatie. Daarbij gaat het onder meer over de schade die daardoor is ontstaan en de maatregelen die zijn genomen om de schade te beperken en herhaling van het gebeurde te voorkomen.

Rest mij waardering uit te spreken voor de wijze waarop de commissie van toezicht heeft voldaan aan mijn verzoek de rechtmatigheid van het handelen van de AIVD in de onderhavige kwestie te onderzoeken en voor de heldere uiteenzettingen van de commissie inzake het journalistieke verschoningsrecht en de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven