29 874 (R 1777)
Goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 maart 2005

Het verheugt mij dat de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken het rijkswetsvoorstel voortvarend ter hand hebben genomen. Ik constateer dat de goedkeuring en implementatie van de drie verdragen op hoofdlijnen wordt ondersteund, aangezien het voorliggende rijkswetsvoorstel vrijwel alleen vragen opriep waar het gaat om de implementatie van het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien. Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken ga ik hieronder graag in op de gestelde vragen.

Ik stel voor de eis tot vertaling van Engelstalige conclusies te laten vallen en het wetsvoorstel in die zin aan te passen. Op mijn beweegredenen voor deze wijziging wordt hierna ingegaan in het onderdeel «Vertalingenprotocol».

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA stelden de vraag waarom de Rijksoctrooiwet 1995 nu al wordt gewijzigd en niet met de invoering van de verdragen wordt gewacht tot meer of alle lidstaten hetzelfde doen. Met deze leden ben ik van mening dat met de invoering dient te worden gewacht totdat meer verdragslanden de verdragen hebben bekrachtigd. Om een dergelijke gelijktijdige invoering van de verdragen te kunnen realiseren, zullen – blijkens de toelichting op artikel III van het wetsvoorstel – de voorgestelde wijzigingen pas in werking treden nadat de desbetreffende verdragen (waarop deze wijzigingen stoelen) in werking zijn getreden. Deze verdragen treden pas in werking nadat deze door een bepaald aantal landen zijn bekrachtigd. Zo wordt voorkomen dat Nederland vooruitloopt op deze verdragen. Aangezien de drie verdragen alle op verschillende tijdstippen in werking zullen treden, zullen ook de bij dit wetsvoorstel te wijzigen bepalingen op verschillende momenten van toepassing worden.

In artikel I van het wetsvoorstel is vastgelegd dat na parlementaire goedkeuring een akte van bekrachtiging zal worden gedeponeerd volgens de hiervoor in de verschillende verdragen voorgeschreven procedures. De drie verdragen kennen elk een eigen regeling voor inwerkingtreding. Het Verdrag van 1 juni 2000 inzake octrooirecht zal in werking treden drie maanden nadat tien landen de akte van bekrachtiging hebben gedeponeerd; aangezien hieraan inmiddels is voldaan, treedt dit verdrag op 28 april 2005 in werking. De Akte van herziening van het Europees Octrooiverdrag zal in werking treden twee jaar nadat vijftien verdragslanden de akte van bekrachtiging hebben gedeponeerd. Verdragslanden die niet binnen die twee jaar de Akte hebben bekrachtigd, houden met ingang van die datum op partij te zijn bij het Europees Octrooiverdrag (EOV). De verwachting is dat deze termijn van twee jaar eind 2005 ingaat. De verdragslanden van het EOV zijn alle EU-lidstaten (behalve Malta en Letland) alsmede Liechtenstein, Monaco, Roemenië, Bulgarije, Turkije, IJsland en Zwitserland. Het Verdrag van 17 oktober 2000 inzake de verlening van Europese octrooien (hierna: Vertalingenprotocol) treedt in werking drie maanden na het tijdstip waarop acht verdragslanden de akte van bekrachtiging hebben gedeponeerd. Van deze acht landen moeten in elk geval Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk deel uitmaken.

Tot slot merk ik in dit verband op dat de spoedige inwerkingtreding van deze drie verdragen van groot belang is voor het innovatieve bedrijfsleven, omdat verdergaande harmonisatie van het octrooirecht de efficiëntie van het octrooisysteem bevordert en de kosten worden verminderd door overbodige voorschriften te beperken of te schrappen. Implementatie van de verdragen in de Rijksoctrooiwet 1995 is naar mijn mening een stimulans voor de innovatie in het Koninkrijk der Nederlanden.

Op de twee andere vragen die in dit onderdeel door de leden van de fractie van de PvdA naar voren waren gebracht, wordt hierna ingegaan in het onderdeel «Vertalingenprotocol».

Vertalingenprotocol

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoeveel meer buitenlandse octrooihouders door dit wetsvoorstel hun octrooi in Nederland geldig zullen maken en wat de consequenties hiervan zullen zijn voor onder meer de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Ook de leden van de VVD-fractie stelden een dergelijke vraag. Tevens wilden de laatstgenoemde leden weten of octrooiverlening in Nederland voor niet EU-ingezetenen goedkoper zal worden dan in lidstaten die het Vertalingenprotocol niet hebben geïmplementeerd. Mijn verwachting is dat dit wetsvoorstel niet direct tot gevolg zal hebben dat buitenlandse octrooihouders substantieel meer Europese octrooien in Nederland geldig zullen maken. De uit het wetsvoorstel voortvloeiende kostenreductie (door het wegnemen van kostendrempels bij het aanvragen en geldig maken van octrooien) is zonder meer een stap in de goede richting, maar het effect ervan is, gegeven de per land uiteenlopende octrooikosten, moeilijk meetbaar. Dat een verband aanwezig is tussen kostenreductie en de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven alsmede de innovatie in Nederland behoeft geen betoog, maar de gevolgen daarvan zijn niet goed concreet te maken. Aangenomen mag overigens worden dat hierbij het effect op de concurrentiekracht van het Nederlandse MKB, primair actief op de Nederlandse thuismarkt, relatief positiever zal zijn.

In het kader van reductie van administratieve lasten – een permanente aandachtspunt van het kabinet – ben tot de conclusie gekomen dat er op een onderdeel van het wetsvoorstel verdere winst blijkt te behalen. Het onderdeel waar ik op doel is de vertaaleis voor Engelstalige conclusies. Met het laten vervallen van de vertaaleis is op jaarbasis een reductie aan administratieve lasten gemoeid van bijna€ 2 000 000. Het handhaven van de vertaaleis is naar mijn oordeel niet nodig. Mijn opvatting vindt ondersteuning bij VNO-NCW, MKB-NL en de Nederlandse Orde van Uitvinders die de implementatie van het Vertalingenprotocol en afschaffing van de waarmerkingsplicht toejuichen en verder graag zouden zien dat ook de Engelstalige octrooiconclusies niet langer in het Nederlands behoeven te worden vertaald.

De implementatie van het Vertalingenprotocol zal er – na inwerkingtreding daarvan – toe leiden dat octrooiverlening in Nederland goedkoper wordt voor alle gebruikers van het Europese octrooisysteem, zo ook in alle andere bij dit protocol aangesloten landen. Het betreft daarbij dan inderdaad alle gebruikers, binnen en buiten de EU, al dan niet afkomstig uit landen die aangesloten zijn bij het Vertalingenprotocol.

De voorgestelde lastenreductie door middel van het Vertalingenprotocol past overigens uitstekend in de zogenoemde Lissabon-strategie om de Europese economie de meest dynamische kenniseconomie van de wereld te laten worden.

De leden van de fractie van de PvdA wilden weten hoe groot het kostenvoordeel voor het Nederlandse bedrijfsleven zal zijn door het schrappen van de vertaalplicht voor Engelstalige octrooien. In het wetsvoorstel wordt nu voorgesteld zowel de vertaalplicht voor Engelstalige octrooien als de waarmerkingsplicht voor alle vertalingen (van Duits-, Frans- en Engelstalige octrooien) af te schaffen. Hiermee is op jaarbasis een besparing aan administratieve lasten gemoeid van ongeveer € 10 miljoen voor het gehele bedrijfsleven. Een gedeelte daarvan (5 à 10%) komt rechtstreeks bij het Nederlandse bedrijfsleven terecht.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie of dit wetsvoorstel niet leidt tot een verstoring van het level playing field voor Nederlandse bedrijven op de interne Europese markt. De leden van de fractie van de VVD wilden in dit verband onder meer weten in hoeverre inbreuk wordt gemaakt op het gelijke speelveld voor het gehele bedrijfsleven, als niet alle EU-lidstaten het Vertalingenprotocol ondertekenen en bekrachtigen en hoe groot de kans is dat alle EU-lidstaten het Vertalingenprotocol op korte termijn bekrachtigen. Ten aanzien van de landen die zich aansluiten bij het Vertalingenprotocol is er sprake van een wederkerige kostenreductie; het onderlinge speelveld blijft dus onveranderd. Het veronderstelde gelijke speelveld bestaat overigens niet; de door gebruikers te maken totale octrooikosten per land verschillen nu eenmaal aanzienlijk, ook tussen de landen die zich aansluiten bij het Vertalingenprotocol. Als, zoals verwacht, niet direct alle verdragslanden van het Europees Octrooiverdrag zich zullen aansluiten bij het Vertalingenprotocol, zal het geldig maken van een octrooi in Nederland en in de andere bij het Vertalingenprotocol aangesloten landen goedkoper worden dan in de niet-aangesloten landen. Mijn verwachting is echter dat het effect hiervan gering zal zijn. Hierbij moet ook in ogenschouw worden genomen dat in elk geval de drie grootste (in aantallen octrooien) octrooilanden (Duitsland, Engeland en Frankrijk) moeten toetreden om het Vertalingenprotocol in werking te laten treden. Dat betekent dat het grootste deel van de octrooien die men geldig wil maken in EOV-landen, geldig wordt in landen die aangesloten zijn bij het Vertalingenprotocol. Ook daardoor is het effect in Nederland van een situatie met aangesloten en niet-aangesloten landen naar verwachting niet merkbaar.

De kans dat acht landen het protocol zullen bekrachtigen, is aanzienlijk. Het enige land waar dit protocol gevoelig ligt, is Frankrijk. Daar is ter zake momenteel een politieke discussie gaande. Indien Frankrijk het Vertalingenprotocol niet bekrachtigt, komt het protocol dus niet van de grond. Als dit protocol wel in werking treedt, is de verwachting dat andere verdragslanden zich op termijn hierbij zullen aansluiten.

Hoe en in welke mate levert bekrachtiging van het Vertalingenprotocol een bijdrage aan het spoedig tot stand komen van het Gemeenschapsoctrooi alsmede aan de doelstelling te komen tot harmonisatie in de regelgeving over het octrooirecht, zo vroegen de leden van de VVD-fractie. De totstandkoming van het Vertalingenprotocol heeft wat Nederland betreft beslist geen negatieve invloed op de totstandbrenging van het Gemeenschapsoctrooi. De lidstaten van de EU hebben zich alle gecommitteerd aan de spoedige totstandkoming van het Gemeenschapsoctrooi; het politieke akkoord op hoofdlijnen tussen de lidstaten van maart 2003 vormt daarvan de expliciete weerslag. In principe gaat het om twee (voor de gebruikers belangrijke) systemen die simultaan zullen bestaan: het EG-systeem van het Gemeenschapsoctrooi (geldend voor de gehele Europese interne markt van de EU-landen) en het (al bestaande) Europese octrooisysteem (te weten een bundel van nationale octrooien) van de landen van het EOV, verbeterd met behulp van het Vertalingenprotocol. Dit Vertalingenprotocol op zich is een nuttige bijdrage aan verdere harmonisatie van de octrooiwetgeving in Europa. Inwerkingtreding ervan zou ook betekenen dat de betrokken (ook grotere) landen in staat zijn hun taalpolitieke problemen uit de weg te ruimen. Dit gegeven zou positief kunnen uitpakken voor de totstandbrenging van het Gemeenschapsoctrooi.

Verder wilden de leden van de VVD-fractie weten in hoeverre artikel 65 juridisch gezien ruimte laat voor het Vertalingenprotocol; zij stelden daarnaast een aantal vragen over besparingen (ook rekening houdend met licentievergoedingen) met betrekking tot vertaalkosten en instandhoudingstaksen. Artikel 65 van het EOV laat juridisch gezien alle ruimte voor het Vertalingenprotocol. Artikel 65 is namelijk een facultatieve bepaling op grond waarvan lidstaten een vertaling kunnen vragen in hun landstaal als het octrooi niet in hun officiële landstaal is verleend door het Europees Octrooibureau (EOB). Een lidstaat kan er dus ook voor kiezen om niet over te gaan tot het vragen van een vertaling. Overigens zie ik geen reële alternatieven om de vertaalkosten omlaag te brengen.

Het Vertalingenprotocol leidt mijns inziens tot een verlaging van de octrooikosten zonder dat de rechtszekerheid voor octrooihouders of de kwaliteit van de octrooien er op achteruitgaat. Alle gebruikers die hun Europese octrooi geldig willen maken in één van de aan het Vertalingenprotocol deelnemende landen hebben financieel voordeel van dit protocol, ongeacht of die gebruikers afkomstig zijn uit een land dat meedoet met het Vertalingenprotocol of niet. Als hierboven gezegd verwacht ik niet dat in de deelnemende landen sprake zal zijn van een sterke toename van octrooien. Er is naar mijn mening geen sprake van dat de licentievergoedingen in Nederland hierdoor substantieel omhoog zullen gaan.

Tenslotte vroegen de leden van de fractie van de VVD of het schrappen van de verplichte waarmerking doorgang zou kunnen hebben indien Nederland zou afzien van bekrachtiging van het Vertalingenprotocol. Het schrappen van de verplichte waarmerking staat los van het wel of niet bekrachtigen van het Vertalingenprotocol. De afschaffing van de verplichte waarmerking vloeit voort uit de opvatting dat waarmerking door een octrooigemachtigde niet nodig is. Er zijn namelijk voldoende instrumenten om te waarborgen dat de vertaling van een octrooi juist is, zie bijvoorbeeld de authenticiteitsregeling van artikel 52, negende lid, van de Rijksoctrooiwet 1995. Dat is ook de reden dat in andere Europese landen geen waarmerkingsplicht bestaat. De waarmerkingsplicht leidt momenteel tot gedwongen winkelnering bij octrooigemachtigden. De afschaffing van de waarmerkingsplicht leidt naar verwachting tot een vermindering van vertaalkosten van € 900 000. Door afschaffing van deze plicht zal, naar ik verwacht, een meer open markt ontstaan voor octrooivertalingen met (nog) lagere vertaalkosten als gevolg. Het Nederlandse bedrijfsleven is groot voorstander van afschaffing van de waarmerkingsplicht.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven