29 858
Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en van de artikelen 252 en 253 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (eenzijdige legesheffing)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 november 2005

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inzake het bovengenoemde voorstel van wet. Het verheugt mij dat de leden van de PvdA-fractie met instemming kennis hebben genomen van het wetsvoorstel, en dat de leden van de VVD-fractie tevreden zijn met het wetsvoorstel.

Het doet mij voorts genoegen dat wat betreft de leden van de SP-fractie alle pogingen om onnodige bureaucratie terug te dringen welkom zijn, zij het dat de leden zich afvragen of dat met dit wetsvoorstel bereikt wordt.

In het hiernavolgende ga ik in op de vragen en opmerkingen uit het verslag, waarbij in beginsel de volgorde van het verslag is aangehouden. Enkele vragen zijn in onderlinge samenhang beantwoord.

2. Legesheffing

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of een verzoeker die in het gelijk wordt gesteld zelf de leges moet terugvorderen bij de partij die niet de verzoeker is, of dat de huurcommissie de leges aan de verzoeker terugbetaalt en deze zelf verhaalt op de verweerder.

In het vervolg zal het voorschot op de leges nog slechts bij één partij, de verzoeker, worden geïnd. In haar uitspraak geeft de huurcommissie gemotiveerd aan of de verzoeker deze leges verschuldigd is. Wanneer de verzoeker geheel of voor het grootste gedeelte in het ongelijk gesteld is, zal dat het geval zijn. Wanneer de verzoeker en de partij die niet de verzoeker is in ongeveer gelijke mate in het ongelijk gesteld worden, is de verzoeker slechts de helft van de legesvergoeding verschuldigd. In dat geval wordt het voorschot op de leges voor de helft gerestitueerd. Wanneer de partij die niet de verzoeker is geheel of voor het grootste deel in het ongelijk gesteld wordt, is de verzoeker de vergoeding niet verschuldigd, en wordt het voorschot op de vergoeding geheel aan hem gerestitueerd.

Bij de partij die niet de verzoeker is, wordt in het geheel geen voorschot op de vergoeding geïnd (eenzijdige legesheffing); deze partij is geen vergoeding verschuldigd, ook niet wanneer deze geheel of voor een deel in het ongelijk wordt gesteld. Ook wordt een aan de verzoeker gerestitueerde vergoeding niet achteraf op de partij die niet de verzoeker is, verhaald.

Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie of het voornemen om de legeskosten te verhogen van € 11,– tot € 12,50 (zoals kenbaar gemaakt in de «Evaluatie integrale herziening huurwetgeving» Kamerstukken II 2002/03, 28 648, nr. 1) van tafel kan, nu de administratieve lasten bij de huurcommissie omlaag gaan door de afschaffing van de tweezijdige legesheffing.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de (eventuele) hoogte van de te betalen leges op basis van dit wetsvoorstel, en zouden graag op de hoogte worden gesteld van het bedrag dat er op basis van dit wetsvoorstel mogelijk betaald zou moeten worden.

De voorgestelde wijziging heeft op zichzelf geen effect op de hoogte van de legeskosten.

De legesheffing is niet kostendekkend en beoogt dit ook niet te zijn. De legesheffing dient er onder meer toe een drempel op te werpen zodat niet al te licht tot het indienen van verzoeken wordt overgegaan. Vooralsnog blijven de legeskosten op € 11,– gehandhaafd.

Aangezien echter de hoogte van de leges al gedurende heel wat jaren € 11,– (voorheen: fl. 25) bedraagt, sluit ik niet uit op enig moment over te gaan tot een verhoging van dit bedrag, zoals middels eerdergenoemd voornemen is kenbaar gemaakt.

De leden van de SP-fractie hadden gevraagd of de regering heeft overwogen om het betalen van een voorschot af te schaffen en bijvoorbeeld alleen achteraf een kleine vergoeding te vragen aan diegenen die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.

Als uitgangspunt voor de legesheffing geldt dat er een zekere drempelwerking moet zijn om al te lichtzinnig ingediende verzoeken te voorkomen.

Het achteraf vragen van een betaling bij diegenen die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld past niet goed bij dit uitgangspunt.

Daarbij zou het achteraf vragen van een kleine vergoeding al snel tot incassoproblemen leiden. De verzoeker heeft in dat geval immers al een uitspraak van de huurcommissie ontvangen en zal tevens minder geneigd zijn te betalen omdat hij geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld.

De leden van de SP-fractie gaven daarnaast aan steeds van mening te zijn geweest dat € 11,– voor minder draagkrachtigen een te hoge drempel is en zouden derhalve graag zien dat het betalen van leges voor die groep geheel afgeschaft wordt.

Ik wijs er op dat dit wetsvoorstel niet leidt tot een wijziging van de reeds thans geldende mogelijkheid voor legesvrijstelling voor minder draagkrachtigen. De voorzitter van de huurcommissie is op grond van artikel 7, achtste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bevoegd op verzoek vrijstelling te verlenen van de aan de Staat verschuldigde vergoeding.

3. Administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie vonden dat volledige afschaffing van de leges nog meer administratieve rompslomp bespaart en vroegen zich voorts af of de kosten die gemaakt worden met de administratie rond deze leges, niet hoger zijn dan de leges zelf. In dat geval vonden deze leden dat de leges volledig afgeschaft zouden moeten worden.

De legesheffing moet noch kostendekkend worden gemaakt noch worden afgeschaft. Het doel van de legesheffing hangt samen met het profijtbeginsel; dat is het algemene beginsel dat wie van een overheidsdienst profiteert daarvoor een bijdrage betaalt. Mijn ambtsvoorganger gaf dit reeds aan in de discussie met uw kamer van 15 april 2003 over de legesheffing voor procedures bij de huurcommissie (Evaluatie Integrale herziening huurwetgeving: Handelingen II 2002/03, p. 3720–3724).

Tevens beoogt de legesheffing een zekere drempelwerking te hebben tegen al te lichtvaardig ingediende verzoeken. In dit geval gaat het om een legesvoorschot van slechts € 11,–, hetgeen toch als effect heeft dat een kleine drempel wordt opgeworpen.

Volledige afschaffing van de legesheffing zou deze drempelwerking doen vervallen, en zou kunnen leiden tot een ongebreideld aantal ingediende verzoeken. Daarmee zou de (administratieve) belasting van de huurcommissie sterk vergroot worden.

De leden van de VVD-fractie verzochten mij om aan te geven welk effect dit voorliggende wetsvoorstel naar verwachting zal hebben op het totaal aantal verzoekschriften.

Het wetsvoorstel zal wat betreft het vervangen van de tweezijdige legesheffing door een éénzijdige legesheffing naar verwachting geen of een verwaarloosbaar effect hebben op het aantal verzoekschriften bij de huurcommissie. Ook nu moeten de initiatiefnemers tot een procedure bij de huurcommissie – de verzoekers – immers een legesvoorschot betalen, daarin komt geen verandering.

Deze leden wilden tenslotte weten of er naar verwachting een effect zal optreden bij het aantal verzoekschriften dat niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Het antwoord daarop luidt ontkennend. Ook bij de huidige tweezijdige legesheffing (zowel verzoeker als wederpartij moeten een legesvoorschot betalen) is de legesbetaling door de verzoeker bepalend voor de ontvankelijkheid van het verzoek; als de verzoeker het legesvoorschot niet (tijdig) betaalt, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Als de wederpartij het legesvoorschot niet betaalt, is het verzoek wel ontvankelijk, maar moet de huurcommissie zoveel mogelijk conform het verzoek uitspraak doen; dat betekent dat in die gevallen mogelijk minder rekening wordt gehouden met de feiten en motiveringen die de wederpartij aanvoert.

De leden van de SP-fractie merkten voorts op, dat de enige handelingen richting de partij die niet de verzoeker is die zullen verdwijnen, het verzoek tot betalen en de controle of er betaald is zijn. De partij die niet de verzoeker is moet nog steeds op de hoogte gebracht worden van een verzoek, en daarom blijven er administratieve lasten bestaan.

Ondergetekende wijst er op dat naast bovengenoemde handelingen die verdwijnen ook de eventuele (gedeeltelijke) restitutie van het betaalde voorschot aan de partij die niet de verzoeker is komt te vervallen. Het vervallen van deze handelingen leidt tot een aanmerkelijke besparing op de administratieve lasten, en zal er ook toe leiden dat eerder met de procedure een aanvang kan worden genomen, aangezien niet gewacht hoeft te worden tot de wederpartij het voorschot op de leges heeft voldaan.

Uiteraard blijven tegelijkertijd bepaalde administratieve lasten bestaan. Het op de hoogte stellen van de wederpartij van het verzoek brengt echter aanmerkelijk minder administratieve lasten met zich mee dan de handelingen die als gevolg van dit wetsvoorstel komen te vervallen, namelijk het door de partij die niet de verzoeker is, betalen van een voorschot.

Tot slot verheugt het mij dat de leden van de VVD-fractie tevreden waren over de repliek naar aanleiding van opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot de informatievoorziening aan de niet verzoekende partij.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Naar boven