29 858
Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (eenzijdige legesheffing)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 juni 2004 en het nader rapport d.d. 2 november 2004, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 11 juni 2004, no. 04.002290, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (éénzijdige legesheffing), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de zogenoemde tweezijdige legesheffing, waarbij voor het doen van een uitspraak of geven van een advies door een huurcommissie niet alleen de verzoeker maar ook de andere partij bij wijze van voorschot een vergoeding aan de Staat is verschuldigd, te vervangen door leges die alleen door de verzoeker zullen moeten worden betaald (eenzijdige legesheffing). De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de regeling van de informatievoorziening aan de niet verzoekende partij in het gewijzigde artikel 28 en over het capaciteitsvoordeel dat in de memorie van toelichting wordt verwacht voor de afdoening van verzoekschriften bij de huurcommissies. Hij is van oordeel dat in verband met het eerste punt aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juni 2004, nr. 04.002290, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermeld voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 juni 2004, nr. W08.04.0221/V, bied ik U hierbij aan.De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

1. Op grond van de geldende regeling wordt de partij die geen verzoeker is, bij het tevens aan hem gerichte verzoek om betaling van de vergoeding in kennis gesteld van het verzoek van de verzoeker. Als gevolg van de invoering van de éénzijdige legesheffing (voor de verzoeker) komt deze regeling te vervallen. De niet verzoekende partij zal volgens de toelichting op artikel I, onderdelen A, C en D, met een apart schrijven in kennis worden gesteld van het verzoek. Daartoe wordt in artikel I, onderdeel D, aan de eerste volzin van artikel 28, eerste lid, de volzin toegevoegd: «Alvorens een uitspraak te doen als bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid, wordt de partij die niet de verzoeker is, in kennis gesteld van de inhoud van het verzoek.». Deze zin komt te staan voor de eerste zin van het thans geldende artikel 28, eerste lid, luidende: «Alvorens een uitspraak te doen als bedoeld in artikel 4, tweede of derde lid, of artikel 5, eerste lid, wordt een voorbereidend onderzoek ingesteld.» Aldus is niet duidelijk voorgeschreven dat de partij die geen verzoeker is, van het verzoek van de verzoekende partij in kennis wordt gesteld voordat het voorbereidend onderzoek plaatsvindt. In de regeling van de tweezijdige legesheffing is deze processuele positie van de niet verzoekende partij automatisch gewaarborgd. De Raad adviseert artikel 28, eerste lid, op dit punt te preciseren.

1. Ik volg het advies van de Raad van State om in het voorgestelde artikel 28, eerste lid, eerste volzin, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte een precisering door te voeren inzake het aan de niet-verzoekende partij doen toekomen van een kennisgeving van een binnengekomen verzoek. Het wetsvoorstel is daartoe aangepast.

2. In de memorie van toelichting wordt de verwachting uitgesproken dat het door de éénzijdige legesheffing te bereiken capaciteitsvoordeel van belang is, omdat de vrijkomende capaciteit alsdan volledig kan worden ingezet voor de afhandeling van verzoekschriften bij de huurcommissies. Daarmee kan een versnelling in die afdoening worden bereikt, aldus de toelichting. Aangezien het bij de administratieve verwerking van de leges om andere werkzaamheden gaat dan bij het afdoen van de verzoekschriften zelf, adviseert de Raad het effect van het wetsvoorstel op de snelheid van afdoening van verzoekschriften nader toe te lichten.

2. Voorts volg ik het advies van de Raad van State om in de memorie van toelichting een extra passage op te nemen aangaande het elders inzetten van personeel vanwege het door de eenzijdige legesheffing ontstane capaciteitsvoordeel.

Diegenen die zich op dit moment onder meer bezighouden met het innen en de restitutie van de leges, kunnen voortaan (deels) worden ingezet ten behoeve van overige administratieve handelingen en werkzaamheden inzake het afhandelen van verzoekschriften. Door deze extra inzet ten bate van die handelingen kan in de afdoening van verzoekschriften een versnelling worden bereikt.

Los daarvan leidt een vereenvoudiging van de procedure voor legesheffing tot een vervroeging van het moment dat met de inhoudelijke afhandeling van een verzoekschrift kan worden begonnen. Het moment waarop met de afhandeling van het verzoekschrift kan worden begonnen, is alleen nog maar afhankelijk van het moment waarop de verzoekende partij het voorschot van de leges heeft voldaan. Immers, in voorkomende gevallen behoeft niet langer te worden gewacht tot de uiterste termijn waarbinnen de niet-verzoekende partij het voorschot van de leges kan voldoen. Die partij is immers in de voorgestelde procedure geen leges meer verschuldigd.

3. Tot slot zijn in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting nog enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven