29 854
De moord op de heer Th. van Gogh

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juni 2006

Bij brief van 26 mei jongstleden (06-Just-B-52) heeft de griffier van de vaste commissie voor Justitie mij verzocht aan te geven wat de beletselen zijn op dit moment de gang van zaken voorafgaand aan de moord op de heer Van Gogh te evalueren.

Eerder hebben de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik aangegeven dat het kabinet bereid is om na afloop van de rechtszaak tegen de leden van het Hofstadnetwerk terug te blikken op de gebeurtenissen rond de moord op de heer Van Gogh en de strafrechtelijke procesgang die erop is gevolgd en de Kamer daarover te informeren1.

In enkele strafzaken tegen andere leden van de Hofstadgroep dan Mohammed B. volgt nog behandeling in hoger beroep. Dat betekent dat de bovengenoemde procesgang tegen de leden van de Hofstadgroep nog niet is afgelopen. Deze verdere procesgang heeft betrekking op het functioneren van de Hofstadgroep, waar Mohammed B. deel van uitmaakt. Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties acht ik het daarom niet opportuun om op dit moment terug te blikken op de gebeurtenissen rond de moord op de heer Van Gogh en de strafrechtelijke procesgang die erop is gevolgd.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 854, nr. 12.

Naar boven