nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2005
Het lid van Uw Kamer dhr. Luchtenveld heeft gevraagd naar een reactie
op de amendementen 18 en 19 bij het wetsvoorstel OM-afdoening (Kamerstukken
II 2004/05, 29 849) in relatie tot het wetsvoorstel bestuurlijke boete
kleine ergernissen. Graag beantwoord ik deze vraag, mede namens de minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In de eerste plaats verwijzen wij voor een antwoord op de gestelde vraag
naar de brief van de minister van justitie van 26 april 2005, waarin
een reactie op alle destijds ingediende amendementen was opgenomen. De amendementen
18 en 19 worden besproken op p. 5; daarbij wordt ook ingegaan op de relatie
met het inmiddels ingediende voorstel van Wet bestuurlijke boete overlast
in de openbare ruimte (Kamerstukken II 2004/05, 30 101).
Graag verwijzen wij voor een nadere uiteenzetting van de verhouding tussen
het wetsvoorstel OM-afdoening en de beide wetsvoorstellen houdende bestuurlijke
boetes ook naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel
OM-afdoening (Kamerstukken II 2004/05, nr. 7, p. 5–7) alsmede de memorie
van toelichting bij het voorstel van Wet bestuurlijke boete overlast in de
openbare ruimte (Kamerstukken II 2004/05, 30 101, p. 17–18).
In de kern komt het erop neer dat het strafrecht na invoering van de Wet
bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte een taak behoudt. Het is
aan de gemeenten om al dan niet te kiezen voor de bestuurlijke boete als handhavingsinstrument
voor de kleine ergernissen. Meerwaarde van de bestuurlijke boete is dat het
lokale bestuur met de eigen verantwoordelijkheden en zelfstandige
bevoegdheden voor de handhaving van het lokale veiligheidsbeleid efficiënt
en effectief op zal kunnen treden tegen overlast en verloedering in het publieke
domein. Als gemeenten geen bestuurlijke boetes gaan opleggen, blijft de handhaving
een zaak van het strafrecht. Maar ook waar gemeenten wel bestuurlijke boetes
gaan opleggen, behoudt het strafrecht een aanvullende rol.
Het wetsvoorstel OM-afdoening brengt mee dat het strafrecht die handhavingsrol
efficiënter kan gaan vervullen. De politie kan voor lichte overtredingen
lage boetes opleggen. Hetzelfde geldt voor door gemeenten aangestelde buitengewone
opsporingsambtenaren. Daarvoor zijn de amendementen 18 en 19 niet noodzakelijk.
Het effect van de amendementen 18 en 19 is dat de positie van gemeenten
bij de strafrechtelijke handhaving verbetert. Amendement 18 heeft tot gevolg
dat de gemeente in het strafrecht een eigen positie kan krijgen, die ook beleidsvorming
mogelijk maakt, terwijl tegelijkertijd toezicht van het OM behouden blijft.
Amendement 19 maakt het mogelijk om gemeenten die een bijdrage aan de strafrechtelijke
handhaving leveren, een deel van de daardoor gegenereerde ontvangsten te doen
toekomen.
Bijgaand sturen wij een brief van de VNG mee1,
waaruit volgt dat de VNG zeer veel prijs stelt op het aannemen van de beide
door de heer Van Haersma Buma ingediende amendementen. Wij vragen uw aandacht
vooral voor de laatste alinea: voor de kleinere gemeenten lijken de daardoor
gecreëerde mogelijkheden aantrekkelijk. Dit sluit geheel aan bij het
positieve oordeel van het kabinet over deze amendementen.
Ondertussen betekent een en ander niet dat de voortgang van het voorstel
van Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (Kamerstukken II
2004/05, 30 101) door de onderhavige amendementen wordt geraakt. Zoals
ook uit de brief van de VNG blijkt, is de schatting onverminderd dat grotere
gemeenten aan de slag zullen gaan met de bestuurlijke boete overlast in de
openbare ruimte. Het kabinet blijft onverkort streven naar inwerkingtreding
van deze bestuurlijke boete op zo kort mogelijke termijn, en ziet het verslag
van Uw Kamer met belangstelling tegemoet.
Het komt het kabinet echter evenzeer wenselijk voor dat de behandeling
in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel OM-afdoening, een prioritair onderwerp
dat voortvloeit uit het Veiligheidsprogramma van het kabinet, op korte termijn
wordt afgerond.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner