29 849
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening)

nr. 24
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 april 2005

Artikel V, onderdelen F en G, komen te luiden:

F

Artikel 181 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uitgesproken tegen» vervangen door: opgelegd aan.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd dat komt te luiden:

2. Het eerste lid geldt bij een strafbeschikking niet, indien de eigenaar of houder:

a. voor het uitvaardigen van de strafbeschikking de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend heeft gemaakt,

b. niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

3. In het vernummerde derde lid wordt in de aanhef na «eerste lid geldt» ingevoegd: bij berechting. Voorts wordt onder a na «gesteld» ingevoegd: dan wel bij het instellen van verzet tegen een strafbeschikking.

4. In het vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid. Voorts wordt een zin toegevoegd, luidend: De strafbeschikking wijst de verdachte op de mogelijkheid bij het instellen van verzet gegevens te verstrekken die tot toepassing van het derde lid, onderdeel a of d, kunnen leiden.

G

Artikel 182 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «uitgesproken tegen» vervangen door: opgelegd aan.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd dat komt te luiden:

2. Het eerste lid geldt bij een strafbeschikking niet, indien de eigenaar of houder van de aanhangwagen:

a. voor het uitvaardigen van de strafbeschikking de naam en het volledige adres bekend heeft gemaakt van de bestuurder dan wel van de eigenaar of houder van het motorrijtuig waarmee de aanhangwagen werd voortbewogen,

b. niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder dan wel van de eigenaar of houder van het motorrijtuig waarmee de aanhangwagen werd voortbewogen, was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

3. In het vernummerde derde lid wordt in de aanhef na «eerste lid geldt» ingevoegd: bij berechting. Voorts wordt onder a na «gesteld» ingevoegd: dan wel bij het instellen van verzet tegen een strafbeschikking.

4. In het vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid. Voorts wordt een zin toegevoegd, luidend: De strafbeschikking wijst de verdachte op de mogelijkheid bij het instellen van verzet gegevens te verstrekken die tot toepassing van het derde lid, onderdeel a of d, kunnen leiden.

Toelichting

De voorgestelde wijzigingen inzake artikel V, onderdelen F en G, strekken ertoe de toepassing van deze artikelen te verduidelijken in de situatie waarin een strafbeschikking wordt uitgevaardigd. De wijzigingen worden voorgesteld naar aanleiding van besprekingen in het kader van de voorbereiding van de implementatie van het onderhavige wetsvoorstel in de praktijk.

De aanpassingen van de eerste leden van de artikelen 181 en 182 Wegenverkeerswet 1994, die op kentekenaansprakelijkheid zien, staan reeds in het huidige wetsvoorstel. De invoeging van een tweede lid in beide artikelen, specifiek voor het geval een strafbeschikking overwogen wordt, verheldert in welke gevallen het uitvaardigen van een strafbeschikking tegen de eigenaar of houder niet aan de orde is. De eigenaar of houder kan logischerwijs slechts een beroep doen op dit tweede lid als hij op de hoogte is van het voornemen een strafbeschikking uit te vaardigen op grond van het eerste lid. De voorgestelde aanpassing verduidelijkt dat de wet er niet toe verplicht, de verdachte in de gelegenheid te stellen de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend te maken voordat een strafbeschikking wordt uitgevaardigd. Ook de WAHV verplicht daar niet toe, sterker: in het systeem van de WAHV heeft het opgeven van de bestuurder zelfs in het geheel geen invloed op de (kenteken)aansprakelijkheid. Opgemerkt kan voorts worden dat ook een transactie thans wel wordt aangeboden aan kentekenhouders zonder dat zij voordien in de gelegenheid zijn gesteld de bestuurder op te geven. Duidelijk is voorts dat de in het huidige artikel 181, tweede lid onder b en c opgesomde gronden bij de strafbeschikking sowieso geen toepassing kunnen vinden nu zij op het geval van berechting door de rechter zien.

Tenslotte wordt ten aanzien van de strafbeschikking voorgesteld te bepalen dat de verdachte er expliciet op wordt gewezen dat hij bij het instellen van verzet de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend kan maken, of kan aangeven dat hij niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was. Dat bevordert, dat niet eerst ter terechtzitting een beroep op deze uitsluitingsgronden wordt gedaan. De officier van justitie wordt zo in de gelegenheid gesteld nader onderzoek te plegen op basis van de door de eigenaar/houder verstrekte informatie alvorens te beslissen of de strafbeschikking wordt ingetrokken dan wel de zaak op basis van het ingestelde verzet aan de strafrechter wordt voorgelegd, en of de opgegeven bestuurder wordt vervolgd.

Voorgesteld wordt tevens, in de wet rekening te houden met de situatie waarin de verdachte bij het instellen van verzet naam en volledig adres van de bestuurder opgeeft. Niet vereist is dat de beide in artikel 181, derde lid, onder a, WVW 1994, gewijzigd als voorgesteld, genoemde mogelijkheden aan de verdachte worden geboden. Als een strafbeschikking wordt toegezonden, behoeft daaraan voorafgaand, zo werd reeds aangegeven, niet de gelegenheid te zijn geboden naam en adres van de bestuurder op te geven.

Uit het voorgestelde systeem volgt, dat de rechtskracht van de strafbeschikking niet wordt aangetast in het – moeilijk denkbare – geval waarin de eigenaar of houder een beroep doet op de uitsluitingsgronden van artikel 181, derde lid, onder a of d, gewijzigd als voorgesteld, zonder verzet in te stellen. De gronden vermeld in het tweede lid zijn van toepassing bij de beslissing of een strafbeschikking wordt uitgevaardigd; de gronden van het derde lid bij berechting. En in het geval geen verzet wordt ingesteld tegen de strafbeschikking, volgt geen berechting.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven