nr. 22
AMENDEMENT VAN DE LEDEN GRIFFITH EN WOLFSEN
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel N, wordt aan artikel 257c, derde lid, een volzin
toegevoegd, luidende: Indien de strafbeschikking afwijkt van door de verdachte
uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, worden de redenen die tot afwijken
hebben geleid aan dit verslag toegevoegd, voor zover deze redenen niet reeds
mondeling zijn opgegeven.
Toelichting
Het amendement voorziet in een motiveringseis voor zwaardere strafbeschikkingen.
De officier van justitie die een strafbeschikking uitvaardigt, ondanks een
uitdrukkelijk en onderbouwd gevoerd verweer van de verdachte, zal moeten aangeven
waarom hij dat verweer passeert. Het gaat om de categorie strafbeschikkingen
waarvoor in het wetsvoorstel al in een hoorplicht is voorzien, namelijk die
waarbij een taakstraf, een rijontzegging of een boete van meer dan 2000 euro
wordt opgelegd. Indien bij een ander amendement deze hoorplicht zal worden
uitgebreid, zal de motiveringseis ook voor die categorie gelden.
Vanwege het laagdrempelige verzet zal het openbaar ministerie (de officier
van justitie of de bevoegde parketsecretaris) weinig zwaardere strafbeschikkingen
uitvaardigen waar de verdachte bezwaren tegen heeft. Daarnaast kan de motivering
mondeling worden gegeven. Als de officier van justitie bij gelegenheid van
het horen als bedoeld in artikel 257c van het Wetboek van Strafvordering direct
de strafbeschikking overhandigt, deelt hij de redenen waarom hij de door de
verdachte uitdrukkelijk aangevoerde verweren passeert mondeling mede. Als
de officier van justitie op een later moment de strafbeschikking uitvaardigt,
heeft hij de keus om opnieuw – bijvoorbeeld per telefoon – contact
met de verdachte op te nemen om genoemde redenen mee te delen of die redenen
op schrift te stellen en aan het verslag toe te voegen. Het verslag heeft
als functie te kunnen controleren of aan de vereiste vormvoorschriften is
voldaan. Gelet hierop zal de weergave van de motivering van de officier in
het verslag zeer summier, wellicht ook door een standaardzin, kunnen worden
vermeld. De uitgebreide motivering is dan immers al mondeling gedaan.
Vanwege het informele karakter dat de contacten tussen verdediging en officier
van justitie voorafgaand aan een strafbeschikking zullen hebben, zal een aan
het verslag toegevoegde schriftelijke motivering van de officier van justitie
overigens summierder zijn dan die van een rechter in dezelfde situatie verwacht
kan worden. Met de term «door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde
standpunten», is aangesloten bij de gelijke bewoordingen van artikel
359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dezelfde verweren waarvoor
op grond van dat artikel een gemotiveerde verwerping nodig is, zullen in het
kader van een strafbeschikking dus bespreking behoeven.
Het amendement zal om genoemde redenen tot weinig extra administratieve
lasten voor het openbaar ministerie leiden. Daar staat tegenover dat de motiveringseis
juist in die zaken waar het om spant de acceptatie van verdachte zal bevorderen
en daarmee de kans op verzet zal doen afnemen. Als het komt tot een procedure
voor de rechter, maakt die zijn eigen afweging en is hij niet gebonden aan
de strafbeschikking. Het amendement brengt daarin geen verandering. Daarom
is ook niet voorzien in een formele sanctie bij het negeren van de motiveringseis.
Wel onderstreept dit amendement de rol van het openbaar ministerie als een
fatsoenlijk en volgens de regels van een goede procesorde handelend overheidsorgaan.
Griffith
Wolfsen