29 849
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening)

nr. 22
AMENDEMENT VAN DE LEDEN GRIFFITH EN WOLFSEN

Ontvangen 25 april 2005

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel N, wordt aan artikel 257c, derde lid, een volzin toegevoegd, luidende: Indien de strafbeschikking afwijkt van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, worden de redenen die tot afwijken hebben geleid aan dit verslag toegevoegd, voor zover deze redenen niet reeds mondeling zijn opgegeven.

Toelichting

Het amendement voorziet in een motiveringseis voor zwaardere strafbeschikkingen. De officier van justitie die een strafbeschikking uitvaardigt, ondanks een uitdrukkelijk en onderbouwd gevoerd verweer van de verdachte, zal moeten aangeven waarom hij dat verweer passeert. Het gaat om de categorie strafbeschikkingen waarvoor in het wetsvoorstel al in een hoorplicht is voorzien, namelijk die waarbij een taakstraf, een rijontzegging of een boete van meer dan 2000 euro wordt opgelegd. Indien bij een ander amendement deze hoorplicht zal worden uitgebreid, zal de motiveringseis ook voor die categorie gelden.

Vanwege het laagdrempelige verzet zal het openbaar ministerie (de officier van justitie of de bevoegde parketsecretaris) weinig zwaardere strafbeschikkingen uitvaardigen waar de verdachte bezwaren tegen heeft. Daarnaast kan de motivering mondeling worden gegeven. Als de officier van justitie bij gelegenheid van het horen als bedoeld in artikel 257c van het Wetboek van Strafvordering direct de strafbeschikking overhandigt, deelt hij de redenen waarom hij de door de verdachte uitdrukkelijk aangevoerde verweren passeert mondeling mede. Als de officier van justitie op een later moment de strafbeschikking uitvaardigt, heeft hij de keus om opnieuw – bijvoorbeeld per telefoon – contact met de verdachte op te nemen om genoemde redenen mee te delen of die redenen op schrift te stellen en aan het verslag toe te voegen. Het verslag heeft als functie te kunnen controleren of aan de vereiste vormvoorschriften is voldaan. Gelet hierop zal de weergave van de motivering van de officier in het verslag zeer summier, wellicht ook door een standaardzin, kunnen worden vermeld. De uitgebreide motivering is dan immers al mondeling gedaan. Vanwege het informele karakter dat de contacten tussen verdediging en officier van justitie voorafgaand aan een strafbeschikking zullen hebben, zal een aan het verslag toegevoegde schriftelijke motivering van de officier van justitie overigens summierder zijn dan die van een rechter in dezelfde situatie verwacht kan worden. Met de term «door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten», is aangesloten bij de gelijke bewoordingen van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dezelfde verweren waarvoor op grond van dat artikel een gemotiveerde verwerping nodig is, zullen in het kader van een strafbeschikking dus bespreking behoeven.

Het amendement zal om genoemde redenen tot weinig extra administratieve lasten voor het openbaar ministerie leiden. Daar staat tegenover dat de motiveringseis juist in die zaken waar het om spant de acceptatie van verdachte zal bevorderen en daarmee de kans op verzet zal doen afnemen. Als het komt tot een procedure voor de rechter, maakt die zijn eigen afweging en is hij niet gebonden aan de strafbeschikking. Het amendement brengt daarin geen verandering. Daarom is ook niet voorzien in een formele sanctie bij het negeren van de motiveringseis. Wel onderstreept dit amendement de rol van het openbaar ministerie als een fatsoenlijk en volgens de regels van een goede procesorde handelend overheidsorgaan.

Griffith

Wolfsen

Naar boven