29 842
Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007

nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2008

Bij deze bied ik u het eindrapport aan van het door het LEI uitgevoerde onderzoek naar de Waardering van de duurzaamheidsprestaties van de biologische landbouw.1 In dit rapport worden de maatschappelijke kosten en baten van de biologische landbouw ten opzichte van de gangbare landbouw in beeld gebracht.

Dit rapport lijkt qua vraagstelling op de studie naar de maatschappelijke effecten van de intensieve veehouderij, die u op 21 mei jl. van mij heeft ontvangen (Kamerstuk 28 973, nr. 28). De opzet, reikwijdte en uitvoering van beide onderzoeken zijn echter verschillend.

In deze brief ga ik eerst in op de aanleiding, achtergronden, korte inhoud, belangrijkste bevindingen en conclusies uit het onderzoek naar de biologische landbouw. Daarna zal ik de relatie met de effectenstudie intensieve veehouderij schetsen in de zin van de belangrijkste verschillen en overeenkomsten. Tot slot zal ik aangeven hoe deze inzichten benut kunnen worden en hoe hierover wordt gecommuniceerd.

Aanleiding en achtergronden onderzoek

Eind jaren tachtig en negentig zijn al studies naar dit onderwerp verricht. Nieuwe inzichten in de bijdrage aan een duurzame samenleving van de biologische landbouw vormden de aanleiding om vervolgonderzoek te doen. TriodosBank, Rabobank, Biologica en LNV spraken in 2006 hiertoe de wens uit. Het onderzoek is gefinancierd door de TriodosBank, de Rabobank en LNV.

Het onderzoek is begeleid door een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van Biologica, TriodosBank, Rabobank en LNV. Naast de onderzoekers en leden van de begeleidingscommissie hebben andere deskundigen aan dit onderzoek bijgedragen, waaronder onderzoekers van Wageningen UR (ASG, PPO, LEI) en het Louis Bolk Instituut (LBI).

Het traject is vertraagd vanwege aanvullende wensen uit de begeleidingscommissie. Ten eerste heeft het LEI op verzoek van deze commissie een aantal externe experts gevraagd zich uit te spreken over het monetariseringsvraagstuk en de gekozen methoden van onderzoek1. Ten tweede had de commissie de wens om het onderzoek alsnog met een aantal andere landbouwsectoren aan te vullen, zoals pluimvee en varkens, waardoor een completer beeld van de biologische sector gegeven kan worden. Oorspronkelijk betrof het onderzoek de deelsectoren akkerbouw en melkveehouderij.

Korte inhoud, belangrijkste bevindingen en conclusies

In deze studie worden de maatschappelijke kosten en baten van de biologische landbouw ten opzichte van de gangbare landbouw in beeld gebracht. Daarbij gaat het niet alleen om kosten en baten die al in geld zijn uit te drukken, maar ook om die kosten en baten waarvoor dat (nog) niet mogelijk is.

In de studie is gekeken naar de waarde van de biologische landbouw voor de samenleving als geheel, waarbij de waarde voor de consumenten en die voor de producenten apart worden besproken. Daarvoor is een overzicht opgesteld van verschillen tussen biologische en gangbare landbouw inzake duurzaamheidskenmerken op het gebied van milieu en sociaal-ethische aspecten. Voor milieu waren deze kenmerken mest en mineralen, gewasbeschermingsmiddelen, water, energie, broeikasgasemissies, CO2-opslag, zware metalen, afval, biodiversiteit en landschap; de sociaal-ethische aspecten betroffen dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden, verbindingen met burgers, voedselveiligheid en gezondheid. Voor deze thema’s is gekeken of, en zo ja, hoe groot het verschil is tussen biologisch en gangbaar anno 2006. Daarna is in beeld gebracht of de verschillen ook leiden tot welvaartseffecten. Deze zijn vervolgens in geld uitgedrukt, indien dit mogelijk bleek.

Het was echter niet altijd mogelijk verschillen te monetariseren. Wanneer wel een welvaartseffect kon worden aangetoond, maar niet kon worden gekwantificeerd of gemonetariseerd, is het aspect als PM-post opgenomen. Dit heeft uiteindelijk veel PM-posten opgeleverd.

Belangrijkste conclusies uit het onderzoek

• De biologische landbouw onderscheidt zich positief ten opzichte van de gangbare landbouw op een groot aantal duurzaamheidspunten. Denk aan dierenwelzijn, waarde voor het ecosysteem, vermeden kosten rond waterzuivering, klimaatverandering en broeikasgassen.

• Daardoor voorkomt de biologische sector jaarlijks voor 10 miljoen euro aan kosten bij andere sectoren in de maatschappij.

• Consumenten zeggen het betere dierenwelzijn van de biologische diersectoren te waarderen voor bijna 41 miljoen euro.

• Consumenten zien en waarderen biologische producten door deze maatschappelijke voordelen. Ze betalen daar ook voor.

• Agrariërs verdienen iets meer aan biologische producten.

Benoemde ontwikkelpunten en kennisleemten

De studie laat zien dat de biologische sector goed scoort op vele duurzaamheidsaspecten.

Anderzijds zijn mindere punten van deze sector en kennislacunes in beeld gebracht.

• De mindere kanten van biologisch doen zich vooral voor bij de pluimvee- en varkenshouderij. Daar is veel nog niet bekend. Ook scoren deze sectoren minder goed op mest en mineralen.

• Verder zijn de arbeidsomstandigheden niet voor alle sectoren beter in de biologische sector. In de akkerbouwen vollegrondsgroentensector en varkenssector scoort biologisch hierop slechter dan gangbaar.

• Op minder gemakkelijk meetbare aspecten bestaan nog kennislacunes, zoals de waarde voor de samenleving van biodiversiteit, dierenwelzijn en verbindingen tussen producenten en burgers.

Relatie waarderingsstudie biologisch en effectenstudie intensieve veehouderij

Naast het co-financieren en begeleiden van het onderzoek naar de kosten en baten van de biologische landbouw voor de Nederlandse samenleving heb ik naar aanleiding van een toezegging aan uw Kamer een effectenstudie laten uitvoeren inzake de intensieve veehouderij. Deze heb ik u op 21 mei jl. aangeboden. De onderlinge relatie tussen beide studies schets ik in het kort hieronder.

Verschillen en overeenkomsten

• Doel en karakter verschillen.

Bij biologisch is sprake van een actualisatie van eerdere studies en is het onderzoek erop gericht de hele sector in kaart te brengen. De effectenstudie vergelijkt productiesystemen en scenario’s met als zichtjaar 2030 en gaat over één onderdeel van de dierlijke sectoren, namelijk intensieve veehouderij (varkens en vleeskuikens).

• Methodiek van monetarisering en uitgangspunten zijn afwijkend.

In de studie naar biologisch is ervoor gekozen alle gekozen posten (trachten) te kwantificeren en monetariseren, inclusief de minder makkelijke aspecten. De grondslag voor waardering van de te kwantificeren posten betrof de kosten die de maatschappij moet maken om (niet-gewenste) effecten te voorkomen of weg te nemen. Voor dierenwelzijn is echter een andere waarderingsgrondslag gekozen, te weten de prijs die consumenten zeggen te willen betalen voor dierenwelzijn. Niet alle posten zijn bij elkaar opgeteld, mede vanwege het verschil in waarderingsgrondslag. De nog niet te kwantificeren posten zijn wel zichtbaar gemaakt middels de PM-posten, maar derhalve niet «gewaardeerd» in euro’s.

In de effectenstudie is ervoor gekozen niet alle posten te monetariseren, mede op aanraden van de betrokken planbureaus. Uitgangspunt in de effectenstudie was dat zeker bij een maatschappelijk gepolariseerd onderwerp als de intensieve veehouderij niet alle effecten eenduidig in geld zijn uit te drukken, zoals dierenwelzijn, ethiek en biodiversiteit. Zoals gezegd, is er in de bio-studie wel voor gekozen die moeilijke aspecten zichtbaar te maken.

• Verschillen in onderzochte aspecten.

Hierboven heb ik aangegeven welke aspecten zijn onderzocht in de studie naar biologisch. In de effectenstudie is gekeken naar thema’s als productie en inkomen, arbeid, milieu, ruimtebeslag, natuur en biodiversiteit, dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid, leefbaarheid, kennis en innovatie, ethiek, imago en beleid. Verder is in de bio-studie gekeken naar twee productiesystemen, namelijk biologisch en gangbaar; in de effectenstudie is aandacht geweest voor drie productiesystemen, te weten biologisch, gangbaar en agroproductieparken. Daarnaast zijn in de effectenstudie drie scenario’s behandeld: grondgebonden, niet-grondgebonden en een referentie. In de effectenstudie is de hele productieketen beschouwd. Bij biologisch was dit niet het geval; daar lag nadruk op de primaire productie, waarbij voor energieverbruik ook de toeleverende fase is meegenomen (effecten rond transport, verwerking en handel niet).

• Wat overeenkomt tussen beide studies zijn de uitkomsten over de biologische varkens- en pluimveesector; biologisch scoort daar minder goed op mest en mineralen.

Hoe worden deze inzichten benut en hoe wordt hierover gecommuniceerd?

Het onderzoek naar de duurzaamheidsprestaties van de biologische landbouw heeft actuele en soms nieuwe inzichten opgeleverd. Het geeft een mooi beeld van de bijdrage van biologisch aan de samenleving en specifiek aan de verdere verduurzaming van de landbouw in Nederland.

Daarnaast is duidelijk geworden dat de biologische landbouw zelf ook nog voor een aantal uitdagingen staat om op onderdelen duurzamer te worden. Ook zijn er kennislacunes benoemd, het is namelijk nog niet mogelijk alle vraagpunten te kwantificeren en/of monetariseren.

De onderzoeksuitkomsten zijn in het bijzonder van belang voor de biologische sector zelf, omdat het inzichten biedt voor de verder te ontwikkelen deelaspecten van duurzaamheid.

Daar zal ik de sector bij ondersteunen. Zowel de kennislacunes als de verbeterpunten van de biologische landbouw krijgen aandacht in de implementatie van de beleidsnota biologische landbouw 2008–2011, specifiek via de speerpunten kennis en onderzoek en ontwikkeling van de sector. Voorts zal conform mijn nota explicieter, beter en vaker de verbinding gezocht en gelegd worden tussen de gangbare en biologische landbouw. Daarbij reken ik zeker ook op medewerking en initiatief vanuit de gangbare ondernemers, markt- en ketenpartijen en sectororganisaties. Alleen gezamenlijk kunnen we de gehele landbouw op een hoger duurzaamheidsniveau brengen.

Het rapport Waardering van de duurzaamheidsprestaties van de biologische landbouw wordt na toezending aan uw Kamer door het LEI gepubliceerd via haar gebruikelijke kanalen. Daarnaast wordt het rapport op www.biokennis.nl geplaatst, de internetpagina voor kennis en onderzoek voor de biologische landbouw.

Mijn beleidsinzet

Beleidsmatig gezien is de waarderingsstudie een goede aanvulling op de maatschappelijke effectenstudie en eerdere analyses over maatschappelijke kosten en baten. Zij geeft diepgaander inzicht in deze complexe problematiek. De uitkomsten sterken mij in mijn streven de externe maatschappelijke kosten van alle veehouderijsectoren binnen vijftien jaar tot een maatschappelijk breed aanvaard niveau te ontwikkelen en de maatschappelijke baten van de productiewijze zoveel mogelijk te vergroten, zoals beschreven in mijn toekomstvisie op de veehouderij: een in alle opzichten duurzame veehouderij, met een breed draagvlak in de samenleving. Daarbij kies ik vooral voor een aanpak van stimuleren, waarbij ik duidelijk oog heb voor de internationale context. Voor een nadere uiteenzetting van mijn beleidsinzet verwijs ik u naar mijn brief van 21 mei jl. over de maatschappelijke kosten en baten van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 28).

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Dit waren Centraal Planbureau (CPB), CE Delft, MNP/Rijksuniversiteit Groningen, WUR/ Environmental Systems Analysis Group en Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM).

Naar boven