nr. 32
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN APTROOT EN HESSELS
TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 30
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
I
In onderdeel B komt artikel 5.15 te luiden:
Artikel 5.15
1. Gemeenten bieden geen openbare elektronische communicatienetwerken
of openbare elektronische communicatiediensten aan.
2. Gemeenten hebben geen belang of zeggenschap in ondernemingen die
openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten
aanbieden.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen gemeenten een minderheidsbelang
hebben in een onderneming die tot doel heeft een openbaar elektronisch communicatienetwerk
aan te leggen, indien het aannemelijk is dat zonder de deelname van de gemeente
een vergelijkbaar netwerk niet binnen vijf jaar tot stand komt.
4. De gemeente vervreemdt het minderheidsbelang binnen 5 jaren na
ingebruikneming van het netwerk voor het aanbieden van openbare elektronische
communicatiediensten.
5. De prijs, die betaald moet worden voor het gemeentelijk minderheidsbelang
bij vervreemding bedraagt minimaal de marktconforme waarde van het belang
op het moment van vervreemding.
6. Personen die besluiten voorbereiden als bedoeld in artikel 5.4,
eerste lid, onder b zijn niet betrokken bij besluitvorming of activiteiten
in samenhang met het derde lid of vierde lid.
7. Het voornemen een minderheidsbelang te nemen als bedoeld in het
derde lid, wordt bekendgemaakt. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht
is van toepassing. Bij de bekendmaking van het voornemen wordt de omvang van
het minderheidsbelang en de redengeving ervan vermeld. Tevens wordt bekendgemaakt
waar en wanneer nadere informatie over het voornemen van de te
nemen beslissing kan worden verkregen.
8. Bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, bevoordelen burgemeester
en wethouders geen ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken
aanbieden waarin de gemeente een belang heeft, boven concurrerende ondernemingen.
II
In onderdeel D wordt «5.12 en 5.14 van deze wet» vervangen
door: 5.14 en 5.15 van deze wet.
III
Onderdeel H wordt vervangen door:
H
Na artikel 20.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 20.12
1. Artikel 5.15, eerste lid, is niet van toepassing op een gemeente
die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische
communicatiediensten aanbiedt, voor zover die gemeente op het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet deze netwerken of diensten reeds aanbiedt.
2. Artikel 5.15, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing
op een gemeente met een belang of zeggenschap in een onderneming die openbare
elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten
aanbiedt, voor zover die gemeente dat belang of die zeggenschap op het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet reeds heeft.
Toelichting
1. In onderdeel I is artikel 5.15 is zo geformuleerd dat de bepaling
gemeenten adresseert en niet ondernemingen, aangezien een verbod opleggen
aan ondernemingen in strijd is met richtlijn 2002/77/EG van de commissie van
16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische
communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 249).
2. De wijziging opgenomen in onderdeel II is nodig omdat (het verbod
van) artikel 5.15 gemeenten adresseert i.p.v. ondernemingen. Het college van
OPTA is staatsrechtelijk als zelfstandig bestuurorgaan niet de geëigende
instantie om toe te zien op gemeenten. Daarom wordt artikel 15.1 van de Telecommunicatiewet
gewijzigd. Artikel 5.15 wordt toegevoegd aan de artikelen waarvoor geldt dat
OPTA hier niet op toeziet.
Hiermee wordt bereikt dat het gebruikelijke toezicht op gemeenten van
toepassing is (vernietiging door de Kroon).
3. De overgangsbepaling 20.12 is nodig, omdat de verplichting zonder
compensatie om het belang terug te brengen of te vervreemden in strijd zou
kunnen zijn met (het Eerste Protocol van het) EVRM en de Grondwet (onteigening
zonder schadevergoeding).
4. Vaststellen van de behoefte aan een netwerk is niet goed als wettelijke
bepaling op te nemen. Een bewijs dat dat het geval is, is niet juridisch hard
te leveren. Dan zou haast wiskundig moeten kunnen worden bewezen. Daarom is
gekozen voor de formulering: «aannemelijk maken dat zonder de deelname
van de gemeente een vergelijkbaar netwerk niet binnen een redelijke termijn
tot stand komt.» Dat zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit
een studie die een gemeente heeft laten uitvoeren.
5. In het vierde lid is sprake van een termijn van vijf jaren. Het
lijkt verstandig het aantal jaren zo te kiezen dat er voldoende tijd wordt
gegund om:
a) potentiële kopers inzicht te geven in de commerciële
levensvatbaarheid (continuïteit) van het netwerk. Daar is in het algemeen
2 à 3 jaar voor nodig.
b) Een koper te vinden die bereid is een verantwoorde prijs te bieden.
Een te grote tijdsdruk zou de gemeente onnodig financiële schade kunnen
berokkenen; Een termijn van maximaal 5 jaar lijkt in dit verband daarom een
redelijke termijn.
Aptroot
Hessels