29 834
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken

nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2006

In vervolg op de plenaire behandeling van wetsvoorstel 29 834 op 12 april jl. (handelingen II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 70, blz. 4405–4421) ga ik in deze brief nader in op een tweetal onderwerpen waarover tijdens die behandeling amendementen zijn ingediend.

In de eerste plaats betreft dit het voorkomen van mogelijke belangenverstrengeling ingeval gemeenten betrokken zijn bij de aanleg van openbare elektronische communicatienetwerken. Deze belangenverstrengeling houdt verband met het feit dat gemeenten zelf actief zijn in de aanleg van genoemde netten en daarnaast een coördinerende taak hebben bij de aanleg ervan. Tijdens de behandeling op 12 april jl. van het wetsvoorstel hebben de leden Aptroot en Van Dam een aantal amendementen hierover ingediend (Kamerstukken II 2005/06, 29 834, nrs. 19, 24 en 25). Ik heb naar aanleiding daarvan een vierde nota van wijziging opgesteld die een oplossing voor de problematiek biedt die mijn voorkeur heeft en die mijns inziens heroverweging van de bedoelde amendementen – die ik sterk ontraad – rechtvaardigt. Zo behelst het amendement van het lid Aptroot (Kamerstukken II 2005/06, 29 834, nr. 19) een verbod voor gemeenten om actief te zijn op de markt van het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten en verbiedt ook het hebben van zeggenschap in ondernemingen die dergelijke netwerken of diensten aanbieden. Dit grijpt diep in in de autonomie van gemeenten. Het leidt ertoe dat lokale breedbandinitiatieven in de toekomst voor een belangrijk deel onmogelijk worden gemaakt. Dit terwijl breedbandinitiatieven op lokaal niveau goede nieuwe impulsen kunnen geven aan de ontwikkeling van hoogwaardige infrastructuur en daardoor aan ons vermogen om ook in te toekomst concurrerend te zijn. Lokale overheden kunnen daar een belangrijke positieve bijdrage aan leveren. Daarom is het van belang dat dergelijke initiatieven kunnen worden gedragen door lokale overheden en de private sector. De rol van de nationale overheid is daarbij toe te zien op het naleven van de spelregels en niet om lokale initiatieven te frustreren of te blokkeren.

Ik ben van mening dat er met mijn alternatieve voorstel voor artikel 5.15 Telecommunicatiewet, dat is opgenomen in de bijgevoegde vierde nota van wijziging, een goede balans wordt gevonden tussen enerzijds het belang van een goede en onafhankelijke coördinatie en anderzijds stimulering van lokale initiatieven. In het toezicht op de naleving van artikel 5.15 Tw door de gemeente, wordt vooralsnog op de gebruikelijke wijze voorzien. In het wetsontwerp Markt en overheid, dat voor advies aan de Raad van State is gestuurd, wordt voorzien in toezicht door de NMa op overheden die marktactiviteiten verrichten. Ik wil wat dit specifieke toezichtsonderwerp betreft het advies van de Raad van State en het overleg met de Kamer afwachten. Ik kom hierop terug als het wetsvoorstel Markt en overheid wordt ingediend.

In de tweede plaats wil ik in deze brief graag mijn opvatting verduidelijken over het effect van de zgn. doorbreking van de verticale natrekking voor aansluitingen die feitelijk deelnetten zijn. Ik doe dit mede in het licht van het op 13 april door de leden Hessels c.s. ingediende amendement nr. 21 dat recent op 22 mei jl. is vervangen door het amendement nr. 27.

Het is niet zo dat bevoegde aanleggers van deelnetten, welke kwalificeren als aansluitingen, te allen tijde hun eigendom verliezen als gevolg van het feit dat hun net wordt nagetrokken door het hoofdnet waar het deelnet mee verbonden is. Op grond van de in het wetsvoorstel voorgestelde doorknipbepaling komt de eigendom van een deelnet, en daarmee dus de aansluiting, evenzeer toe aan de bevoegde aanlegger of diens rechtsopvolger. De aanleg van een deelnet kan als zelfstandige onroerende zaak worden ingeschreven in de openbare registers bij het Kadaster. Het wetsvoorstel voorziet hierin door het aan artikel 17, eerste lid, van Boek 3 BW onderdeel k toe te voegen waarin staat dat een net, bestaande uit «een of meer kabels of leidingen» kan worden ingeschreven. Daarmee wordt in feite door partijen ten overstaan van de notaris bepaald wat de begrenzingen zijn van het net dat men wil inschrijven. Dat kan dus ook een deelnet op eigen terrein zijn. Met de inschrijving gaat de derdenbescherming werken. Dat wil zeggen dat een inschrijving van een deelnet geldt jegens degene die met een beroep op horizontale natrekking de eigendom claimt. Eigenaren die menen dat de feitelijke situatie ten aanzien van hun net zodanig is dat de eigendom daarvan betwist zou kunnen worden op basis van horizontale natrekking, doen er daarom goed aan de aanleg van deze netten te doen inschrijven in de openbare registers. Indien zij aannemelijk kunnen maken dat zij het betreffende net bevoegd hebben aangelegd, is de registratie van dat net op hun naam geen probleem. De voorgestelde wijziging van het BW voorziet dus in dit soort gevallen.

Los van het voorgaande kan het in uitzonderlijke situaties onduidelijk zijn wie als bevoegde aanlegger van een zeker deelnet moet worden aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld een rol kan spelen bij particuliere netten en bepaalde netten van gemeenten, waarbij ten tijde van de opdrachtverstrekking tot de aanleg van het net niet expliciet is bepaald voor wie het werd aangelegd. Het gaat hier om netten die in eigen grond van de betreffende particulier of gemeente liggen. In deze gevallen gaan de betreffende particulieren of gemeenten er veelal van uit dat zij krachtens verticale natrekking eigenaar zijn. Het netbeheer en de economische eigendom van het betreffende net zijn daarbij ook niet overgegaan op een energiebedrijf. Bovendien is de betreffende particuliere eigenaar of gemeente degene die de kosten van de aanleg van het net volledig heeft betaald en ook de onderhoudskosten draagt. De eigenaar van het hoofdnet ziet, aldus deze lezing, op dit moment een eventuele eigendomsclaim op het deelnet (ten gevolge van de horizontale natrekking) slechts geblokkeerd door de werking van de verticale natrekking. De onmiddellijke werking van de doorknipregeling voor alle bestaande netten zou in dergelijke gevallen het onbillijke gevolg kunnen hebben dat degene die niet het economisch belang heeft bij het net, als eigenaar zou worden aangemerkt.

Hier wil ik opmerken dat artikel 17, eerste lid onderdeel f van Boek 3 BW de mogelijkheid biedt om een rechtsvordering in te stellen ter verkrijging van een uitspraak die de rechtstoestand van een registergoed betreft. Deze uitspraak kan worden ingeschreven in de openbare registers. Bij een geschil omtrent de vraag aan wie een net rechtens toebehoort kan degene die pretendeert eigenaar te zijn dit dus op deze wijze – ook aan derden – kenbaar maken.

Hierop aansluitend hebben de leden Hessels c.s met amendement 27 naar ik begrijp voor ogen dat in voorkomende gevallen het gevolg dat degene die niet het economisch belang heeft bij het net als eigenaar zou kunnen worden aangemerkt, wordt weggenomen. Het bevat een regeling waar expliciet uit blijkt dat geschillen omtrent de eigendom van bepaalde delen van een net waarbij niet duidelijk is of de horizontale dan wel de verticale natrekking prevaleert, kunnen worden beslecht onder het huidige regime. Voor die gevallen geldt eerbiedigende werking in de zin dat de doorknipregeling pas van toepassing wordt wanneer het eigendomsgeschil is beslecht. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor de uitgestelde werking is dat het geschil of een rechtsvraag omtrent de eigendom in rechte aanhangig moet zijn gemaakt binnen een termijn van twee jaar, welke als een redelijke termijn kan worden aangemerkt voor het inleiden van een rechtszaak. Tegen dit amendement heb ik geen bezwaar.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Naar boven