29 834
Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken

nr. 27
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID HESSELS C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 21

Ontvangen 22 mei 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel IIC, onderdeel B, wordt aan artikel 155, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien een partij op wiens kosten een net in zijn grond is aangelegd en ten behoeve van wie dit net wordt gebruikt binnen twee jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet van .........., Stb. ..., een eis heeft ingeleid ter vaststelling van de eigendom van dat net en die partij dit feit heeft doen inschrijven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is artikel 20, lid 2, van Boek 5 niet van toepassing, totdat op deze eis onherroepelijk is beslist of deze eis is ingetrokken.

Toelichting

Uit het huidige artikel 20, aanhef en onderdeel e, van Boek 5 Burgerlijk Wetboek volgt dat de eigenaar van de grond in beginsel eigenaar is van de zaken die zich bevinden in, op of onder zijn grond en daarmee duurzaam zijn verbonden. Deze regel is ook van toepassing op netten. Uitzonderingen op de regel dat de eigenaar van de grond de eigendom heeft van met zijn grond duurzaam verenigde zaken zijn bijvoorbeeld rechtsgeldig gevestigde rechten van opstal in de zin van artikel 101 van boek 5 Burgerlijk Wetboek en de in artikel 20, onderdeel e, Boek 5 Burgerlijk Wetboek bedoelde gevallen waarbij een zaak geldt als bestanddeel van een andere zaak en waarbij dientengevolge sprake is van horizontale natrekking. Een voorbeeld hiervan is een toevoerleiding naar een installatie gelegen op de grond van een ander dan de eigenaar van de installatie. Over het algemeen zullen netten die zijn gelegen in de grond van andere personen dan degene die het net heeft aangelegd op grond van de in artikel 20, aanhef en onderdeel e, Burgerlijk Wetboek neergelegde regel van horizontale natrekking («bestanddeel») en welke netten niet door de grondeigenaar worden gebruikt of waarbij de grondeigenaar geen enkel ander reëel belang bij de eigendom van dit net heeft in eigendom toevallen aan degene die het net heeft aangelegd. Voor deze netten komt de in artikel 155 (lid 1) Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek neergelegde regel van onmiddellijke werking onverkort te gelden.

Teneinde (mogelijke) onteigening van het net van de grondeigenaar te voorkomen wordt de door artikel 155 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek beoogde onmiddellijke werking voor bestaande netten uitgesteld, voor zover sprake is van netten waarbij de grondeigenaar een concreet belang heeft. Van een dergelijk concreet belang is sprake, wanneer de aanleg van het net is geïnitieerd door de grondeigenaar, door hem wordt gebruikt ten behoeve van transport van informatie, energie of vaste, vloeibare of gasvormige stoffen en de grondeigenaar de kosten voor dit net direct of indirect heeft betaald. De voorgestelde regeling bewerkstelligt dat de rechtspositie van bij het net betrokken partijen gelijk blijft ten aanzien van geschillen omtrent de eigendom van een net. De persoon die op grond van het huidige artikel 20 van Boek 5 Burgerlijk Wetboek, gelezen in samenhang met het voorgestelde tweede lid van artikel 155 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek kwalificeert als eigenaar van het net zal na het van toepassing worden van artikel 20, lid 2, van Boek 5 Burgerlijk Wetboek voor de toepassing van dit artikel gelden als de aldaar bedoelde «bevoegde aanlegger». Voorwaarde om voor de uitgestelde inwerkingtreding in aanmerking te komen, is dat binnen de genoemde termijn van twee jaar een zaak in rechte aanhangig is gemaakt door de persoon die stelt eigenaar te zijn van het net. Deze persoon dient aannemelijk te maken dat hij ten behoeve van het net in zijn grond heeft geïnvesteerd en over dit net ten behoeve van hem transport plaatsvindt. De instelling van de rechtsvordering of indiening van het verzoekschrift moet, omwille van de rechtszekerheid, worden ingeschreven in de openbare registers op basis van artikel 17, lid 1, onderdeel f, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Na twee jaar geldt het voorgestelde recht voor alle netten, behoudens die netten waarvoor de in artikel 155, lid 2, Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bedoelde procedure nog aanhangig kan worden gemaakt dan wel deze procedure nog niet definitief is beëindigd. In deze alsdan lopende procedures zal de vraag aan wie de eigendom van het net toekomt op basis van het oude recht worden beantwoord. Het is aan de rechter te beoordelen wie op grond van dit huidige recht geldt als eigenaar van het betreffende net.

Hessels

Van Dam

Aptroot

Naar boven