29 832
Evaluatie Wet toezicht Europese subsidies

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2004

Inleiding

In het voorjaar van 2004 heeft de vervroegde evaluatie plaatsgevonden van de Wet toezicht Europese subsidies (Wet TES). Mede namens mijn collega's in het kabinet bied ik u hierbij het evaluatierapport aan. Naar aanleiding van dit rapport bereidt het kabinet de deregulering van artikel 2 van deze wet voor (informatieplicht).

Achtergrond

De Wet TES is op 1 mei 2002 van kracht geworden. Deze wet beoogt de risico's van de financiële aansprakelijkheid van de Staat voor EG-subsidies die aan decentrale bestuursorganen worden verstrekt te beperken door hiervoor een specifiek toezichtstelsel in het leven te roepen. De Wet TES verplicht decentrale bestuursorganen om de minister wie het aangaat in kennis te stellen van verstrekte EG-subsidies, voor zover uit deze subsidie verplichtingen voortvloeien welke bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen op de Staat rusten. Over deze subsidies dient jaarlijks door het onvangende decentrale bestuursorgaan aan het betreffende ministerie te worden gerapporteerd (informatieplicht, ook wel genoemd de meldingsplicht of inlichtingenplicht). Verder geeft de wet de betrokken ministers de bevoegdheid de decentrale bestuursorganen, indien nodig een aanwijzing te geven (ultimum remedium) en in voorkomend geval door de EU opgelegde boetes op hen te verhalen (verhaalsrecht).

De Wet TES is om een aantal redenen vervroegd geëvalueerd. Deze redenen zijn:

• Over een groot gedeelte van de EG-subsidies wordt reeds op andere wijze voldaan aan de informatieplicht. Het betreft hier de landbouwsubsidies1, alsmede de structuurfondssubsidies2.

• Met name de informatieplicht in de wet en de organisatorische voorbereiding daarvan wordt als een onevenredig grote administratieve belasting ervaren, zowel door de decentrale bestuursorganen als door de departementen.

• Over de toepassing van de Wet TES op de categorie «overige subsidies» is verschil van opvatting ontstaan. Naast de hoofdcategorieën landbouwsubsidies en structuurfondsgelden kan de categorie «overige subsidies» worden onderscheiden. Binnen deze categorie overige subsidies is de Staat niet aansprakelijk voor EG-subsidies die naar het bedrijfsleven gaan en voor subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid. Daarnaast is van een andere groep EG-subsidies binnen de categorie «overige subsidies» onduidelijk in hoeverre de Wet TES van toepassing is, nl. subsidies die rechtstreeks door de Europese Commissie aan een decentraal bestuursorgaan worden toegekend en die vaak het karakter hebben van bilateraal contract. Over deze laatste categorie bestaat verschil van opvatting tussen deskundigen op het gebied van het Gemeenschapsrecht met betrekking tot de vraag of de Staat in deze gevallen al dan niet aansprakelijk is. In het evaluatierapport wordt voorzichtigheidshalve rekening gehouden met het gegeven dat aansprakelijkheid van de Staat nooit op voorhand is uit te sluiten.

• Tijdens de eerste cyclus van uitvoering van de wet was het aantal meldingen dat is binnengekomen gering. Er zijn n.a.v. de eerste cyclus slechts 15 meldingen gedaan van EG-subsidies in de categorie «overige geldstromen» met een totale financiële omvang van € 22,8 miljoen.

Conclusies en aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluatie

De conclusies die voortvloeien uit de evaluatie van de Wet TES hebben betrekking op de informatieplicht van de decentrale bestuursorganen (artikel 2 Wet TES). Er is in de eerste cyclus waarin de Wet TES werd toegepast geen aanleiding geweest om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid (artikel 3 Wet TES) of het verhaalsrecht (artikel 4 Wet TES).

De conclusies in het evaluatierapport zijn als volgt weer te geven:

1. De toegevoegde waarde van de informatieplicht van de Wet TES is gering. De landbouwsubsidies en structuurfondsgelden (samen 82% van het totaal in Nederland ontvangen EG-subsidies) zijn inmiddels afgedekt wat betreft de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. De Wet TES heeft daarmee alleen betekenis voor de categorie «overige geldstromen». Binnen deze categorie is de Staat bovendien niet aansprakelijk voor EG-subsidies die naar het bedrijfsleven gaan en voor subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid, waarmee de categorie subsidies waarvoor de Wet TES toegevoegde waarde heeft, en daarmee het financieel belang, nog kleiner wordt.

2. Het afschaffen van de informatieplicht verandert op zich niets aan het feit dat de Staat in voorkomende gevallen door de Europese Commissie aansprakelijk kan worden gehouden voor het onjuist besteden van EG-subsidies. Het materiële belang van de categorie overige subsidies is echter gering vergeleken met het materiële belang van de landbouw- en structuurfondsgelden (van € 1510 miljoen totaal in 2002 circa € 277 miljoen overige subsidies, waarvan de desbetreffende deskundigen van mening zijn dat de Wet TES niet van toepassing is op een substantieel deel van deze categorie overige subsidies). Het relatief kleine bedrag waarvoor de informatieplicht van de Wet TES een toegevoegde waarde heeft, is bovendien sterk gefragmenteerd over vele subsidieontvangers. Een onverhoopte individuele terugvordering door Brussel bij een decentraal bestuursorgaan in de categorie overige geldstromen zal daardoor waarschijnlijk een gering bedrag betreffen.

3. De informatieplicht van de Wet TES is een aanvullende nationale plicht voor de aanvragers van EG-subsidies naast de internationale verantwoordingsplicht jegens de EU. De kans bestaat dat decentrale bestuursorganen mede door de Wet TES afzien van het aanvragen van EG-subsidies.

Overigens roept de geringe omvang van de rapportages van de categorie overige subsidies in het kader van de Wet TES de vraag op of decentrale bestuursorganen de mogelijkheden die deze geldstroom biedt, voldoende benutten.

In het evaluatierapport wordt aanbevolen om de actieve informatieplicht zoals neergelegd in art 2 Wet TES, te dereguleren. Het kabinet neemt deze aanbeveling over.

Deze aanbeveling sluit aan bij het onlangs aan de Tweede Kamer gezonden kabinetsstandpunt inzake het EU-recht en de relatie rijk – decentrale overheden1. De voorgestelde wijziging in de Wet TES sluit hier voor wat betreft de overige EG-subsidies bij aan. Het kabinet neemt het standpunt in dat ook in deze wetgeving geen algemene informatieplicht aan decentrale overheden wordt opgelegd. In die zin, dat steeds afschriften van verplichte informatieverstrekking aan de Europese Commissie zouden moeten verzonden aan de Rijksoverheid, maar dat de informatiebehoefte van het Rijk van geval tot geval zal moeten worden bezien. In het geval van Europese subsidies is hierin voorzien door de informatie omtrent landbouwsubsidies via het ministerie van LNV te leiden en de informatieverstrekking met betrekking tot de structuurfondsgelden via de coördinerende bewindslieden, zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 8 juni 2001. Voor de overige subsidies wordt dit, gelet op de conclusies van de evaluatie, niet nodig geacht.

Overige parallellen zijn, dat in bovenvermeld kabinetsstandpunt zowel wordt voorzien in een aanbeveling voor een aanwijzingsbevoegdheid als een verhaalsrecht; beide instrumenten blijven in het kader van de Wet TES bestaan.

Bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer

Tegelijk met de invoering van de Wet TES is de Comptabiliteitswet aangepast (8e wijziging) in verband met de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. Op basis van het evaluatierapport Wet TES ziet het kabinet geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in deze bevoegdheden. In de 8ste wijziging van de Comptabiliteitswet is bepaald dat de rijksoverheid, alsmede de Algemene Rekenkamer, indien hiertoe aanleiding is, informatie kan opvragen bij eindbegunstigden van EG-subsidies. Dat houdt in, dat de bevoegdheid om informatie bij decentrale bestuursorganen op te vragen behouden blijft voor zowel de ministers als voor de Algemene Rekenkamer. De aanwijzingsbevoegdheid van de ministers alsmede het verhaalsrecht in de Wet TES blijven eveneens in stand. De voorgestelde wijziging in de Wet TES houdt in dat decentrale bestuursorganen geen plicht meer hebben om jaarlijks te rapporteren.

Reactie Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer heeft in een reactie op de evaluatie van de Wet TES aangegeven het onwenselijk te vinden dat de informatieplicht (artikel 2) uit de Wet TES wordt geschrapt. Met het verdwijnen van de informatieplicht zouden de ministers niet in staat zijn voldoende invulling te geven aan hun toezichthoudende functie en zou er geen zicht meer zijn op de rechtmatige en doelmatige besteding door decentrale bestuursorganen van EG-subsidies. Met andere woorden: de ministeriële verantwoordelijkheid zou worden uitgehold en daarmee de parlementaire controle daarop.

Het kabinet deelt deze visie niet: immers voor het budgettair overgrote deel van de EG-subsidies (landbouw- en structuurfondsgelden) wordt op andere wijze al voldaan aan de informatieplicht en wordt jaarlijks aan de Kamer gerapporteerd. Dit blijft zo. Voor de overige EG-geldstromen ziet het kabinet op basis van risicoanalyse af van een jaarlijkse informatieverplichting op voorhand, omdat de administratieve lasten mede wegens de versnippering van deze subsidies, niet in verhouding staan tot het budgettaire belang van mogelijke individuele terugvorderingen en boetes. Bovendien blijft de kern van de Wet TES, namelijk de aanwijzingsbevoegdheid en het verhaalsrecht, onverminderd in stand. Ook blijft er een informatierecht bestaan, doordat de ministers op grond van de Comptabiliteitswet nog steeds de bevoegdheid hebben om decentrale bestuursorganen om inlichtingen te vragen. Ook de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer blijven onverkort in stand.

Haalbaarheid van een centraal betaalpunt voor alle EG-subsidies

In het Algemeen Overleg van 18 februari 2004 heb ik u toegezegd de haalbaarheid van een centraal betaalpunt te zullen onderzoeken waarlangs alle EG-subsidies worden geleid. Via een centraal betaalpunt zou er een compleet beeld ontstaan over de EG-subsidies waarmee de informatieplicht die is neergelegd in de Wet TES zou kunnen komen te vervallen.

Aan de Europese Commissie is gevraagd of de eventuele inrichting van een centraal betaalpunt door de Commissie kan worden ondersteund. In antwoord daarop is er op ambtelijk niveau een toezegging gedaan dat de Commissie bereid is haar medewerking te verlenen. Aangegeven is dat er in gezamenlijkheid zal moeten worden nagegaan hoe het betalingsysteem van de Commissie kan worden aangepast aan de behoefte van de Nederlandse overheid. Er wordt daarbij gerefereerd aan vergelijkbare regelingen die het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zouden hebben getroffen. Nader onderzoek heeft echter aangetoond, dat het centrale betaalpunt in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk alleen betrekking heeft op de landbouwgelden en structuurfondssubsidies en niet op de overige geldstromen (die voor Nederland in het kader van de Wet TES van belang zijn). Dit geldt ook voor het central clearinghouse in Ierland. Nederland zou daarmee het eerste land in de EU worden dat een centraal betaalpunt zou instellen voor alle EG-subsidies inclusief de overige geldstromen. Daarbij zullen voorzieningen moeten worden getroffen die het mogelijk maken adequate informatie uit de systemen te verkrijgen ten behoeve van de verschillende beleidsverantwoordelijke ministeries. Daardoor kan ook niet zonder meer worden aangesloten bij de bestaande systemen, maar zullen deze nieuw moeten worden ingericht.

Het kabinet is niet voornemens een centraal betaalpunt voor alle EG-subsidies in te richten. Technisch is dit weliswaar realiseerbaar, zij het niet op korte termijn. De toegevoegde waarde van een centraal betaalpunt ten opzichte van de huidige situatie is echter te gering, aangezien de informatievoorziening aan de Tweede Kamer voor structuurfondsen en landbouwgelden al is geregeld. Bovendien zouden de administratieve lasten voor het Rijk bij het instellen van een centraal betaalpunt aanzienlijk toenemen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

EVALUATIE VAN DE WET TES EINDRAPPORT

Samenvatting

De Wet TES is vervroegd geëvalueerd omdat zowel departementen als decentrale bestuursorganen hieraan behoefte hadden. Deze behoefte kwam voort uit de snelle totstandkoming van de wet, de administratieve last die de wet oproept, de gevoerde discussie over de reikwijdte van de wet en het geringe aantal binnengekomen meldingen. In het Tweede Kamerdebat van 18 februari 2004 is tevens toegezegd als alternatief voor de Wet TES de haalbaarheid te onderzoeken van het geleiden van alle EG-subsidies via een centraal betaalpunt. De haalbaarheid van dit alternatief is samen met nog enkele andere alternatieven uitgewerkt in bijlage I.

Bij de evaluatie is de volgende probleemstelling gehanteerd:Is de Wet TES in de huidige vorm een doeltreffend en noodzakelijk instrument? Het gaat er daarbij om te voorkomen dat de Staat claims vanuit Brussel krijgt, die het gevolg zijn van het onzorgvuldig omgaan van decentrale bestuursorganen met EG-subsidies, waarvoor de Staat bij of krachtens de oprichtingsverdragen aansprakelijk kan worden gesteld. Ook speelt daarbij het belang van een acceptabele «kosten/batenverhouding» bij de uitvoering van de wet, waarbij eventuele risico's worden geschetst tegen de achtergrond van het belang van »Meer eenvoud, Meer focus» (doelmatigheid in de Wet TES).

Het onderzoek is verricht aan de hand van desk research en interviews met vertegenwoordigers van departementen, belangenorganisaties, gemeentelijke concerndiensten en eindbegunstigden van EG-subsidies.

Met betrekking tot de reikwijdte van de Wet TES is geconstateerd dat het op basis van de voorhanden informatie niet mogelijk is een definitieve uitspraak te doen over het al dan niet aansprakelijk zijn van de Staat voor EG-subsidies die worden verstrekt aan decentrale bestuursorganen zonder tussenkomst of bemoeienis van de Staat. Veiligheidshalve is er daarom verder uitgegaan van de ruime reikwijdtedefinitie.

De conclusies van de evaluatie van de Wet TES moeten worden gerelateerd aan de administratieve last die de wet veroorzaakt. De conclusies zijn:

1. De toegevoegde waarde van de Wet TES is gering. De landbouwsubsidies en structuurfondsgelden (samen 82% van het totaal in Nederland ontvangen EG-subsidies) zijn reeds afgedekt wat betreft de informatievoorziening aan de Tweede Kamer. De Wet TES heeft daarmee alleen betekenis voor de categorie «overige geldstromen». Binnen deze categorie is de Staat bovendien niet aansprakelijk voor EG-subsidies die naar het bedrijfsleven gaan en voor subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid, waarmee het bedrag waarvoor de Wet TES toegevoegde waarde heeft nog kleiner wordt.

2. Het materiële belang van een onverhoopte terugvordering binnen de categorie overige subsidies uit Brussel is gering. Het relatief kleine bedrag waarvoor de Wet TES een toegevoegde waarde heeft is sterk gefragmenteerd over vele subsidie ontvangers. Een individuele terugvordering door Brussel bij een decentraal bestuursorgaan betreft daardoor een zeer klein bedrag.

3. De Wet TES heeft een negatieve connotatie ten aanzien van de verantwoordingsplicht voor de aanvragers van EG-subsidie. De kans is reëel dat decentrale bestuursorganen door de Wet TES afzien van het aanvragen van EG-subsidies.

Aanbevolen wordt om de informatieplicht, neergelegd in art 2 van de Wet TES, te dereguleren.

Inhoudsopgaveblz.
  
1. Inleiding7
1.1. Aanleiding7
1.2. Probleemstelling7
1.3. Indeling van dit rapport7
2. Doelstelling van de Wet TES8
2.1. Achtergrond van de Wet TES8
2.2. Doelstelling van de Wet TES8
2.3. Inhoud en instrumentarium van de Wet TES9
2.3.1. Inlichtingenrecht9
2.3.2. Aanwijzingsbevoegdheid9
2.3.3. Verhaalsrecht9
2.4. Financieel belang10
2.5. Reikwijdte11
2.5.1. De visie van de departementen en de landsadvocaat11
2.5.2. De visie van de Algemeen Rekenkamer12
2.5.3. Conclusie12
3. Implementatie en werking van de Wet TES13
3.1. Kritische succesfactoren van de implementatie13
3.2. Ondernomen activiteiten voor implementatie13
3.2.1. Bekendmaking met de meldings- en rapportageplicht13
3.2.2. Uitvoerbaarheid van de meldingsplicht14
3.2.3. Creëren draagvlak15
3.3. Bijdrage van het instrumentarium aan de doelstelling15
3.3.1. Inlichtingenplicht en informatierecht15
3.3.2. Aanwijzingsbevoegdheid en verhaalsrecht16
4. Risico's16
4.1. Het risico dat de Wet TES beoogt af te dekken16
4.1.1. Kans op het zich voordoen van een terugvordering16
4.1.2. Impact van een terugvordering (financiële omvang)17
4.1.3. Conclusie18
4.2. Resterende knelpunten (restrisico)18
4.2.1. Reikwijdte van de wet18
4.2.2. Onduidelijkheid over de definitie van decentrale bestuursorganen18
4.2.3. Onzekerheid over de volledigheid van de meldingen18
4.2.4. Conclusie19
4.3. Beoordeling van de kosten en de baten19
4.3.1. Kosten19
4.3.2. Baten20
4.3.3. Conclusie20
5. Conclusies en aanbevelingen20
5.1. Conclusies20
5.1.1. De toegevoegde waarde van de Wet TES is gering20
5.1.2. Het materiële belang van een terugvordering door Brussel is gering20
5.1.3. De Wet TES heeft een negatieve connotatie t.a.v. de verantwoordingsplicht voor aanvragers21
5.2. Aanbevelingen21
5.2.1. Deregulering artikel 2 Wet TES21
5.2.2. Inrichting van een centraal betaalpunt21
Bijlagen 
Bijlage I. Alternatieven22
Bijlage II. Onderzoeksvragen27
Bijlage III. Onderzoeksmethoden28
Bijlage IV. Rapportage Wet TES mei–december 2002 (bijlage bij de rapportage)29
Bijlage V. Wet TES32

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In dit rapport worden de resultaten van de evaluatie van de Wet toezicht Europese subsidies (Wet TES) gepresenteerd. Zowel vanuit de departementen als vanuit de decentrale bestuursorganen is er behoefte om de wet, nadat deze een eerste jaarcyclus heeft doorlopen, te evalueren. Deze behoefte komt mede voort uit het besef dat de wet snel tot stand is gekomen en dat de laatste jaren de visie op toezicht en controle aan veranderingen onderhevig is. Meer concreet is de aanleiding voor de evaluatie gelegen in een aantal uitvoeringsproblemen waar ministeries mee werden geconfronteerd. Te denken valt aan de onduidelijkheid over welke subsidies die decentrale bestuursorganen ontvangen nu onder de informatieverplichting vallen (reikwijdte), aan welk ministerie moet worden gerapporteerd, maar ook aan de administratieve last die deze wet oproept1 in relatie tot het financiële risico, waarop de informatieverplichting in de wet betrekking heeft. Het eerste jaar van de Wet TES heeft de discussie over de reikwijdte van de wet de implementatie beheerst. Per saldo is een gering aantal meldingen ontvangen, buiten de al qua opzet goed georganiseerde informatievoorziening over de Landbouw- en structuurfondssubsidies. Het gaat bij de evaluatie met name om de effecten van de wet, zoals daar in het eerste jaar ervaring mee is opgedaan.

Met de verzending door de Minister van Financiën van de – mede namens de collega ministers opgestelde – Wet TES-rapportage aan de Tweede Kamer op 11 november 2003 is over 15 EU-subsidies gerapporteerd, met een totale waarde van € 23 miljoen. Hiermee is de eerste cyclus van de informatieplicht van deze wet, die sinds 1 mei 2002 van kracht is, afgerond.

1.2. Probleemstelling

In dit rapport staat de volgende probleemstelling centraal:

Is de Wet TES in de huidige vorm een doeltreffend en noodzakelijk instrument?

Het gaat er daarbij om, te voorkomen dat de Staat der Nederlanden (hierna te noemen: de Staat) claims vanuit Brussel krijgt, die het gevolg zijn van het onzorgvuldig omgaan van decentrale bestuursorganen met EG-subsidies, waarvoor de Staat bij of krachtens de oprichtingsverdragen aansprakelijk kan worden gesteld. Ook speelt daarbij het belang van een acceptabele «kosten/batenverhouding» bij de uitvoering van de wet, waarbij eventuele risico's worden geschetst tegen de achtergrond van het belang van «Meer eenvoud, Meer focus».

In het debat van 18 februari 2004 is de Tweede Kamer toegezegd de mogelijkheid van geleiding van EU-geldstromen via een centraal betaalpunt te onderzoeken om zo volledigheid van informatie te verkrijgen. Omwille van de afbakening van dit rapport wordt de aanbeveling m.b.t. het centrale betaalpunt in bijlage I uitgewerkt.

1.3. Indeling van dit rapport

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de achtergrond en de doelstelling die aan de Wet TES ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt eerst ingegaan op de implementatie van de wet en vervolgens op de feitelijke werking van de wet. In hoofdstuk 4 worden de risico's behandeld die met de Wet TES samenhangen. Eerst wordt er ingegaan op het risico dat de Wet TES beoogt af te dekken. Vervolgens wordt ingegaan op het risico dat de Wet TES niet afdekt en wordt er een kosten/baten analyse gemaakt. Hoofdstuk 5 geeft de conclusies en aanbevelingen.

2. Doelstelling van de Wet TES

In VBTB-termen gaat het hier om de vraag: «Wat wilden we bereiken?» In dit hoofdstuk zal eerst een beeld geschetst worden van de aanleiding die aan het invoeren van de wet ten grondslag lag. Vervolgens wordt beschreven wat de noodzaak was om de risico's af te dekken en waarom gekozen is voor deze vorm van een wet met drie bevoegdheden.

2.1. Achtergrond van de Wet TES

Sinds 1 mei 2002 is de Wet TES van kracht. De Wet TES is in het leven geroepen om ministers instrumenten te geven om hun verantwoordelijkheden waar te kunnen maken voor EG-subsidies die rechtstreeks of middellijk vanuit de Europese Commissie worden toegekend aan decentrale bestuursorganen (zbo's, gemeenten, provincies, waterschappen, productschappen e.a.). Achterliggende gedachte was, dat de Staat op grond van het EU-verdrag door de Commissie aansprakelijk kan worden gesteld, niet alleen voor gebrek aan compliance met EU-regelgeving maar ook voor verzuim door decentrale bestuursorganen. De EU is immers een unie van lidstaten; de wijze van decentralisatie binnen de lidstaten doet voor de aansprakelijkheidsvraag niet terzake. De claim die aan Nederland is opgelegd vanwege de ESF-afwikkeling heeft de behoefte versterkt dit ook wettelijk goed te regelen.

Toelichting: Toezicht sinds de ESF-affaire

Het toezicht op de structuurfondsgelden is sinds de ESF-affaire in opzet afdoende geregeld. Voor ESF geldt dat de uitvoering bij het Agentschap SZW is geplaatst en daarmee rechtstreeks onder de minister van SZW valt. Het toezicht op de overige structuurfondssubsidies is geregeld via convenanten tussen de vakdepartementen en de provincies, die veelal beheers en betaalautoriteit zijn.

De Wet TES schept een algemeen wettelijk kader voor het toezicht in Nederland op alle Europese subsidies: landbouwgelden, structuurfondsgelden en overige subsidies.

De commissie voor de Rijksuitgaven van de Tweede Kamer heeft sterk aangedrongen op een voortvarende aanpak voor het regelen van ministeriële bevoegdheden. De Algemene Rekenkamer heeft ook aangedrongen op een voortvarend tempo. Tegelijkertijd met de totstandkoming van de Wet TES is er een wetsvoorstel totstandgekomen tot achtste wijziging van de Comptabiliteitswet. Met deze wetswijziging zijn onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de besteding van subsidies die ten laste komen van de begroting van de Europese Unie uitgebreid. Deze controlebevoegdheden van de AR moeten worden bezien in samenhang met de toezichtbevoegdheden van de ministeries, zoals verwoord in de Wet TES.

2.2. Doelstelling van de Wet TES

De Wet TES beoogt te voorkomen dat de Staat claims krijgt van de Commissie vanwege niet conform de EU regelgeving handelen van een decentraal bestuursorgaan. Dit vindt plaats door hiervoor een toezichtstelsel mogelijk te maken waarmee kan worden bijgestuurd en op basis waarvan verantwoording aan de Staten Generaal wordt afgelegd. Met andere woorden: de Wet TES heeft tot doel te voorkomen, dat de Staat voor (financiële) verrassingen komt te staan ten gevolge van een dergelijke claim. Wanneer dat onverhoopt toch zou gebeuren regelt de Wet TES dat de Staat het geclaimde bedrag kan verhalen op het betreffende bestuursorgaan.

2.3. Inhoud en instrumentarium van de Wet TES

De Wet TES1 regelt de volgende verplichtingen en bevoegdheden:

• een melding- en rapportageplicht van decentrale bestuursorganen en de mogelijkheid voor de verantwoordelijke ministeries nadere inlichtingen te vorderen en vormvereisten aan de rapportages op te leggen (art. 2, 1e t/m 4e lid);

• een jaarlijkse rapportage van de beleidsverantwoordelijke ministers, in overleg met de minister van Financiën, aan de Tweede Kamer (art. 2, 5e lid) (in de wet opgenomen als gevolg van een amendement van de Tweede Kamer);

• een aanwijzingsbevoegdheid (artikel 3);

• een verhaalsrecht (artikel 4).

Samengevat is er dus sprake van een inlichtingenrecht, een aanwijzingsbevoegdheid en een verhaalsrecht. Deze instrumenten worden hieronder toegelicht.

2.3.1. Inlichtingenrecht

Het inlichtingenrecht en periodieke verslaglegging zijn volgens de memorie van toelichting voorzieningen met behulp waarvan de centrale overheid de eventuele niet-naleving van communautaire verplichtingen door decentrale overheden op het spoor kan komen. Ook indien reeds wordt vermoed dat het communautaire recht in specifieke gevallen niet wordt nageleefd of de randvoorwaarden in specifieke gevallen niet in acht worden genomen door een decentrale overheid, is een wettelijk inlichtingenrecht van de minister noodzakelijk geacht om zich een goed beeld te kunnen vormen van het betrokken geval. Op basis van de verkregen informatie kan dan door de centrale overheid worden bezien of andere instrumenten moeten worden ingezet om de naleving van communautaire verplichtingen door decentrale overheden te verzekeren.

2.3.2. Aanwijzingsbevoegdheid

De ratio van de aanwijzingsbevoegdheid voor de minister is volgens de memorie van toelichting meervoudig. Ten eerste moet worden voorkomen dat een bestuursorgaan niet (meer) voldoet aan de gestelde voorwaarden, daarmee de aanspraak op de EG-subsidie (eventueel gedeeltelijk) verspeelt en vervolgens de subsidie moet terug betalen waarvoor de Staat aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Ten tweede moet de minister een aanwijzingsbevoegdheid hebben indien de situatie zich zou voordoen dat een bestuursorgaan een maatregel van de Europese Commissie niet opvolgt of een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet naleeft. In deze situatie kan namelijk de Commissie of het Hof aan de Staat een korting, forfaitaire som of dwangsom opleggen. Ten slotte kan het geven van aanwijzingen aan decentrale overheden over de taakuitoefening van belang zijn indien communautaire regelgeving of nationale regelgeving die strekt tot uitvoering van communautaire regelgeving in een specifiek geval interpretatie behoeft.

2.3.3. Verhaalsrecht

Deze bevoegdheid moet volgens de memorie van toelichting vooral worden gezien als een beleidsinstrument ter bevordering en bescherming van nationale belangen. Indien de Staat aansprakelijk wordt gesteld (tot het betalen van een bedrag) wegens het niet naleven van communautaire verplichtingen door een bestuursorgaan, dient de betrokken minister dit te kunnen verhalen op het desbetreffende bestuursorgaan. Op grond van de thans vigerende wetgeving is het in beginsel mogelijk op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek een onrechtmatige-daadsactie te starten teneinde bedragen te verhalen op het bestuursorgaan. Dit is echter een zeer omslachtige procedure binnen de verhoudingen tussen de centrale en decentrale bestuursorganen. Daarbij komt dat het te betwijfelen valt dat verzuim van een bestuursorgaan terzake van een communautaire verplichting op zichzelf moet of onder omstandigheden kan worden aangemerkt als onrechtmatig handelen jegens de Staat. Dit betekent dat de vraag of een vordering op grond van artikel 6:162 BW daadwerkelijk kans van slagen heeft niet zonder meer valt te beantwoorden. Met deze bepaling wordt een publiekrechtelijke grondslag gecreëerd voor een op deze wet gebaseerd verhaal van de Staat op het bestuursorgaan, hetgeen een eenvoudiger procedure betekent.

2.4. Financieel belang

De Europese gelden die in het jaar 2002 neersloegen in Nederland kunnen worden onderverdeeld in de volgende geldstromen (cijfers zijn afkomstig uit het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over het begrotingsjaar 2002, bijlage grafiek III):

Onderverdeling EG-subsidies naar type geldstroom:Totale omvang in miljoenen euro (cijfers 2002)
Landbouwsubsidies:1 178
Structuurfondsgelden: (Dit bedrag valt voor 2002 relatief laag uit. In de eerste programmajaren zijn er altijd minder aanvragen en betalingen dan in de latere jaren omdat projecten nog in de opstartfase verkeren. In totaal is er in de structuurfondsperiode 2000–2006 door Nederland maximaal €2 876 miljoen te besteden).55
Overige subsidies: (Intern beleid, Extern beleid, Pre-toetredingsteun)277
Totaal:1 510

Ten aanzien van de landbouwgelden en de structuurfondsen waren in de praktijk al veel maatregelen genomen, die door de Wet TES werden geformaliseerd. Zo rapporteren de departementen jaarlijks aan de Tweede Kamer over de Landbouwgelden (LNV) en de structuurfondsgelden (de ministers van BZK, EZ, LNV, SZW en VROM gezamenlijk). Bij het inlichtingenrecht van de Wet TES heeft de nadruk dan ook gelegen op de overige subsidies. Ten aanzien van deze categorie is tot op heden overigens geen concreet geval bekend in Nederland, waarin de Staat aansprakelijk is gesteld wegens verzuim door decentrale bestuursorganen. Uit onderstaande tabel blijkt, dat de € 277 miljoen aan overige subsidies voor een belangrijk deel bestaat uit geldstromen, die buiten de reikwijdte van de Wet TES vallen. Het aangrijpingspunt daarbij is of de Staat al dan niet aansprakelijk kan worden gesteld voor «verzuim» bij de subsidieontvanger.

Uitsplitsing van de «overige geldstromen» (€ 277 miljoen in 2002) naar doelWet TES van Toepassing?
1. EG-subsidies aan decentrale bestuursorganen  
a) voor zover de Staat aansprakelijk isJa1
b) voor zover de Staat niet aansprakelijk isNee
2. EG-subsidies die rechtstreeks naar bedrijven gaanNee
3. EG-subsidies uit kaderprogramma's intern beleid (Zie box p. 7)Sommige

1 NB over de precieze reikwijdte speelt zich een discussie af waarbij de visie van departementen en de landsadvocaat tegenover de visie van Algemene Rekenkamer staat (zie 2.5 van dit rapport).

De verdeling van het bedrag van € 277 miljoen is niet bekend. Uit de tabel blijkt, dat van dit bedrag in elk geval in mindering moet worden gebracht, de subsidies die rechtstreeks naar het bedrijfsleven toevloeien alsmede sommige kaderprogramma's voor intern beleid (Zie onderstaande box). Wat betreft de eerste categorie wordt opgemerkt, dat juist hier de discussie over de reikwijdte een rol gespeeld heeft. Bij de totstandkoming van de wet is ervan uitgegaan, dat er in alle gevallen aansprakelijkheid voor de Staat kan optreden, maar bij de uitvoering van de wet bleek dat dit (zeer waarschijnlijk) niet in alle gevallen zo is. Aan deze problematiek wordt in de volgende paragraaf aandacht besteed.

Toepasselijkheid Wet TES op kaderprogramma's:

Er is een veelheid aan subsidieprogramma's voor intern beleid die afzonderlijk moeten worden beoordeeld op aansprakelijkheid voor de Staat. De Staat is op grond van desbetreffende verordening in elk geval niet aansprakelijk voor de subsidies die worden ontvangen in het kader van het 6e kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO). Het is niet bekend hoeveel OTO-subsidie neerslaat in Nederland. De verwachting is wel dat dit een aanzienlijk deel is omdat de EU-begrotingspost voor intern beleid de subpost «OTO-programma» bijna 60% van het totaal beslaat.1 In de verordening Trans Europese Netwerken (TEN) staat de aansprakelijkheid van de Staat letterlijk verwoord in art 12 lid b« is de staat voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen subsidiair aansprakelijk».

2.5. Reikwijdte

In 2003 is discussie gevoerd over de reikwijdte van de Wet TES. Deze discussie had betrekking op de vraag welke subsidies uit de categorie «overige geldstromen» in het kader van de Wet TES gemeld dienen te worden. Aangrijpingspunt daarbij is het al dan niet kunnen ontstaan van aansprakelijkheid van de Staat voor het handelen van decentrale bestuursorganen m.b.t. subsidies.

2.5.1. De visie van de departementen en de landsadvocaat

Op verzoek van OCW is de landsadvocaat gevraagd een onderzoek te doen naar de reikwijdte van de Wet TES. De landsadvocaat gaf aan van mening te zijn dat de Wet TES niet van toepassing is in het geval dat er met de verstrekking van een EG-subsidie bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de EU geen enkele verplichting op de lidstaat rust. Er zijn dus bilaterale contracten mogelijk tussen een Europese instelling en een decentraal bestuursorgaan zonder dat daar (op enigerlei wijze) een verplichting voor de lidstaat uit voortvloeit. De departementale juristen hebben daarop besloten dat het de voorkeur heeft de interpretatie van de reikwijdte door de landsadvocaat te volgen bij de uitvoering van de Wet TES. In de brief gericht aan de Tweede Kamer van 11 november 2003, waarin de eerste rapportage in het kader van de Wet TES is gedaan, heeft de minister van Financiën deze visie onderschreven.

Toelichting: reikwijdte in relatie tot aansprakelijkheid

De tekst van de Wet TES: Artikel 1 onder b: EG subsidie: een subsidie die door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van een vastgesteld programma rechtstreeks of middellijk wordt verstrekt, voor zover uit deze subsidie verplichtingen voortvloeien welke bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen op de Staat rusten. In de memorie van toelichting wordt de keuze voor deze formulering verklaard: het wetsvoorstel beoogt alleen bevoegdheden te creëren indien de Staat aansprakelijk kan worden gesteld voor het verzuim (lees: niet naleving van communautaire verplichtingen) door een decentraal bestuursorgaan.

In het artikel wordt gedoeld op de artikel 226 EG aansprakelijkheid van de Lidstaat: Indien de Commissie van oordeel is dat een Lidstaat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit, na deze Staat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken. Indien de betrokken Staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie. Dit artikel ziet dus op de aansprakelijkheid van lidstaten voor het niet nakomen van verplichtingen uit hoofde van het verdrag en daarop gebaseerde lagere regelgeving (zoals verordeningen), en niet om het niet nakomen van bilaterale contractuele verplichtingen. Mogelijke verdragsrechtelijke verplichtingen voor lidstaten ten aanzien van Europese subsidies zullen moeten worden gedestilleerd uit de documenten die van belang zijn bij dit soort subsidies. Het gaat dan om de contracten of beschikkingen, de bijbehorende specifieke Europese regelgeving en algemene Europese regelgeving ten aanzien van het financiële beleid van de gemeenschap.

2.5.2. De visie van de Algemeen Rekenkamer

In het EU Trendrapport 2004 schrijft de Algemene Rekenkamer het volgende1:

«De Algemene Rekenkamer is het niet eens met de beperkte uitleg en invulling die wordt gegeven aan de wet TES. Zij heeft daarom op 12 januari 2004 een ambtelijke rondetafelbijeenkomst over dit onderwerp georganiseerd. Doel van deze bijeenkomst met betrokkenen van diverse ministeries was om te komen tot verduidelijking en uitwisseling van standpunten over de interpretatie en het belang van de wet.»

De Algemene Rekenkamer heeft tijdens deze bijeenkomst ook enkele deskundigen uitgenodigd. Eén van hen is Prof. Mr. B. Hessels, bijzonder hoogleraar Europees recht2 en decentrale overheden. In een ten behoeve van deze bijeenkomst opgestelde notitie komt hij tot de volgende conclusie: «Door het ontbreken van rechtspraak bevinden we ons op glibberig terrein. De uitleg van de landsadvocaat is niet op voorhand onhoudbaar maar het lijkt er op dat een aantal onzekerheden wat snel onder het tapijt worden geveegd. Zonder rechtspraak of zonder een expliciet standpunt van de Commissie dat zij in contractuele relaties artikel 226 niet van toepassing acht en ook geen reden ziet de lidstaat over de band aan te spreken, kan niet worden uitgesloten dat de lidstaat Nederland met zijn interpretatie van de Wet TES voor verrassingen komt te staan.»

2.5.3. Conclusie

Samengevat bestaan er dus twee visies op de reikwijdte van de Wet TES, geredeneerd vanuit het gezichtspunt van aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat:

1. De visie dat de Wet TES niet van toepassing is op EG-subsidies die zonder tussenkomst van de centrale overheid rechtstreeks aan provincies of gemeenten worden verstrekt, voor zover er op grond van het subsidiecontract of de desbetreffende regelgeving niet een verplichting voor de centrale overheid (Lidstaat) uit voortvloeit waardoor de overheid aansprakelijk kan worden gehouden voor het niet nakomen van de verplichtingen. Deze visie wordt onderschreven door de landsadvocaat en de departementen.

2. De visie dat aansprakelijkheid voor de Staat in geval van verzuim door decentrale overheden nooit geheel valt uit te sluiten. Deze visie wordt onderschreven door de Algemene Rekenkamer.

Uit de discussies tussen de juridische deskundigen1 is gebleken, dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat één van beide visies juist of onjuist is. Het verschil van inzicht tussen departementen en de Algemene Rekenkamer kan slechts worden opgelost, indien de Europese Commissie een uitspraak zou doen, die één van beide visies zou onderschrijven, dan wel dat de (Europese) rechter naar aanleiding van een casus een specifieke uitspraak zou doen. Geen van beide is echter op afzienbare termijn te verwachten. Daarom zal voor het vervolg van de analyse in dit rapport om pragmatische redenen worden gekozen voor de voorzichtige lijn, dat wil zeggen de visie, dat aansprakelijkstelling van de Staat in uiterste instantie altijd kan optreden (m.u.v. subsidies die rechtstreeks naar bedrijven toevloeien en subsidies die worden ontvangen uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid). Intussen wordt wel getracht van de Europese Commissie een meer definitieve uitspraak te verkrijgen.

3. Implementatie en werking van de Wet TES

In dit hoofdstuk worden de kritische succesfactoren voor de implementatie behandeld en wordt aangegeven wat er is gedaan om de Wet TES succesvol te implementeren. Vervolgens wordt er ingegaan op de werking van de wet waarbij de bijdrage die het instrumentarium levert aan het realiseren van de met de wet beoogde doelstelling, centraal staat.

3.1. Kritische succesfactoren van de implementatie

Voor een succesvolle implementatie van de Wet TES is op het moment van implementatie een drietal kritische succesfactoren vastgesteld. Het niet realiseren van deze kritische succesfactoren impliceert een risico voor het behalen van de doelstellingen die met de Wet TES worden beoogd. De kritische succesfactoren zijn:

1. De bekendheid met het in de Wet TES neergelegde inlichtingenrecht, waaruit een meldings- en rapportageplicht voor decentrale bestuursorganen volgt: decentrale bestuursorganen dienen EG-subsidies van de categorie overige geldstromen te melden en daarover te rapporteren aan het beleidsverantwoordelijke departement.

2. Uitvoerbaarheid van deze meldings/rapportageplicht: bij het voldoen aan het inlichtingenrecht dient duidelijk te zijn (a) welke subsidies dienen te worden gemeld en gerapporteerd, en (b) aan welk departement deze melding en rapportage moet worden gestuurd.

3. Draagvlak voor de uitvoering van de wet: worden de administratieve lasten in verhouding tot de doelstelling van de wet reëel geacht?

3.2. Ondernomen activiteiten voor implementatie

Met het oog op een goede uitvoering van de Wet TES zijn diverse activiteiten ondernomen, die hieronder per kritische succesfactor worden toegelicht.

3.2.1. Bekendmaking met de meldings- en rapportageplicht

– Het Ministerie van Financiën heeft de gemeenten en provincies per brief geïnformeerd2. In deze brieven is de wet TES toegelicht en is het decentrale bestuursorgaan gevraagd, middels invulling van het daartoe bijgevoegde format, jaarlijks verslag te doen over ontvangen EG-subsidies van de categorie overige geldstromen.

– De vakdepartementen hebben voor het beleidsterrein waarvoor zij verantwoordelijk zijn de overige decentrale bestuursorganen aangeschreven met het verzoek ontvangen overige EG-subsidies, te melden.

– Het Ministerie van Financiën heeft op zijn website een voorlichtende tekst over de Wet TES gepubliceerd. Hierop is onder andere een lijst van contactpersonen per departement vermeld en een lijst met Frequently Asked Questions. Tijdens de eerste drie maanden van 2004 is deze site ongeveer 100 keer bezocht. Er zijn geen statistieken beschikbaar over 2003.

– Het Kennisplatform Europa decentraal (www.Europadecentraal.nl) heeft eveneens een voorlichtende tekst op haar website opgenomen.

– De VNG en het IPO hebben hun leden geïnformeerd middels «ledenbrieven».

Interviewresultaat eindbegunstigden: bekendheid met de Wet TES

Alle geïnterviewden (bijlage III) gaven er blijk van goed op de hoogte te zijn van de doelstelling van de wet. De geïnterviewde eindbegunstigden konden zich bovendien vinden in de doelstelling van de Wet TES. De geïnterviewde gemeentelijke concerndiensten stonden echter principieel afwijzend tegenover de doelstelling die ten grondslag ligt aan de invoering van de Wet TES. Dit vanwege de inperkende werking die de Wet TES voor de gemeentelijke autonomie zou hebben. De argumentatie die hieraan ten grondslag ligt vonden deze respondenten te zwak.

Het voor de meldingen in te vullen informatiemodel werd in alle gevallen duidelijk/werkbaar gevonden.

3.2.2. Uitvoerbaarheid van de meldingsplicht

Om aan de meldingsplicht te kunnen voldoen dienen decentrale bestuursorganen te bepalen welke ontvangen EG-subsidies onder de reikwijdte van de Wet TES vallen. Daarnaast dient er te worden bepaald welk departement beleidsverantwoordelijk is. De met deze eisen verbonden administratieve lasten worden als te zwaar beschouwd door diverse eindbegunstigden en de VNG.

Interviewresultaat: uitvoerbaarheid

In de interviews werd het beeld bevestigd dat decentrale bestuursorganen soms moeite hebben te bepalen welke EG-subsidies gemeld moeten worden en welke niet. De decentrale bestuursorganen hebben ieder een eigen uitvoeringspraktijk laten ontstaan. Eén decentraal bestuursorgaan gaf aan de reikwijdte ruim te interpreteren, hetgeen resulteerde in het ook melden van EG-subsidies die waren ontvangen uit structuurfondsen. Een ander decentraal bestuursorgaan (concern) gaf aan de afweging melden/ niet melden volledig over te laten aan de subsidieontvangende diensten.

Voor de uitvoerbaarheid van de meldingsplicht zou het ideaal geweest zijn indien een complete lijst van EG-subsidies die onder de reikwijdte van de Wet TES vallen beschikbaar was. Een dergelijke lijst is er echter niet, en deze is ook niet van de Europese Commissie te krijgen. Om deze reden moest het inzicht in EG-subsidiestromen en het beleidsverantwoordelijk departement via de meldingsplicht van decentrale bestuursorganen verkregen worden.

Verder dient gemeld te worden, dat aan de verbetering van de uitvoerbaarheid is gewerkt door het nader verkennen van de exacte reikwijdte van de wet. De resultaten hiervan zijn in paragraaf 2.5 aan de orde gekomen.

3.2.3. Creëren draagvlak

Om draagvlak te creëren voor de Wet TES zijn de volgende activiteiten genomen:

– De departementen hebben de administratieve lasten beperkt door het bundelen van de meldingsen rapportageplicht in één rapportage en het hanteren van een kort informatiemodel;

– Om dubbel werk te vermijden is aangegeven, dat structuurfondsgelden en landbouwsubsidies niet via het informatiemodel gerapporteerd behoeven te worden, aangezien hiervoor al andere rapportagestructuren bestaan.

– Het ministerie van Financiën heeft informatie over de Wet TES zo toegankelijk mogelijk beschikbaar gesteld door op de website de antwoorden te plaatsen op veel gestelde vragen en het bekendmaken van contactpersonen.

– Het actief signaleren van knelpunten en deze op praktische wijze trachten op te lossen. Hiervoor heeft, onder leiding van het Ministerie van Financiën, frequent overleg op ambtelijk niveau plaatsgevonden met de betrokken departementen en andere belanghebbenden op diverse niveaus. Overleg vond plaats met:

– een interdepartementale werkgroep

– enkele grote gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Inter Provinciaal Overleg (IPO)

– wetgevingsjuristen van departementen

3.3. Bijdrage van het instrumentarium aan de doelstelling

De wetgever heeft met de Wet TES bedoeld te voorkómen, dat de Staat voor (financiële) verrassingen komt te staan ten gevolge van een claim door de Commissie als gevolg van niet conform de EU-regelgeving handelen van een decentraal bestuursorgaan en, wanneer dat onverhoopt toch zou gebeuren, de Staat het geclaimde bedrag kan terugvorderen van het desbetreffende bestuursorgaan.

Hieronder wordt de bijdrage van de instrumenten van de Wet TES aan het realiseren van deze doelstelling beoordeeld.

3.3.1. Inlichtingenplicht en informatierecht

In paragraaf 3.2 is beschreven op welke wijze de decentrale bestuursorganen zijn geïnformeerd over de Wet TES en de daarin opgenomen inlichtingenplicht. Over structuurfondsgelden en landbouwsubsidies behoefde niet afzonderlijk te worden gerapporteerd, aangezien hierover al op andere wijze informatie beschikbaar is bij de beleidsverantwoordelijke departementen. Over het jaar 2002 is door middel van deze twee categorieën 82%1 van alle binnen Nederland ontvangen EG-subsidies gerapporteerd aan de Staten Generaal. Binnen de derde categorie, «overige subsidies» zijn uiteindelijk 15 subsidies gerapporteerd aan de departementen. De totale omvang van deze subsidies beliep een bedrag van € 22,8 miljoen. De grootte van de subsidies varieerde van € 50 000 tot € 3,9 miljoen (bijlage IV).

Het totaal van de «overige EG-subsidies» dat in het jaar 2002 in Nederland neersloeg bedroeg € 277 miljoen (§ 2.4). Weliswaar beliep de rapportageperiode van de Wet TES slechts een gedeelte van het jaar 2002 (mei-december), maar de vraag dringt zich toch op of werkelijk alle subsidies zijn gerapporteerd, die aan decentrale bestuursorganen zijn uitgekeerd en waarvoor de Staat aansprakelijk kan worden gesteld. Met de huidige informatie is dat niet te controleren. Daarvoor zou een overzicht beschikbaar moeten zijn van alle door de Commissie verstrekte subsidies aan Nederlandse bestuursorganen, waarvoor de Staat aansprakelijk kan worden gesteld.

De departementen hebben geen aanleiding gezien om in het kader van de toezichthoudende taak nadere informatie op te vragen aan de subsidieontvangers. Voor de ingediende subsidies was de gevraagde informatie in het informatiemodel toereikend om te beoordelen of nadere informatie moet worden gevraagd.

3.3.2. Aanwijzingsbevoegdheid en verhaalsrecht

Op basis van de ingediende rapportages hebben de ministers geen aanwijzingen gegeven aan decentrale bestuursorganen. Deze aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de rechtmatige en doelmatige aanwending van de EG-subsidie dan wel op de wijze van beheer, controle en toezicht met betrekking tot de EG-subsidie (art 3 lid 1 Wet TES). Er was geen aanleiding hiervan gebruik te maken m.b.t. de «overige subsidies». Voorwaarde zou uiteraard zijn geweest dat eerst met het betrokken bestuursorgaan contact zou zijn opgenomen.

Het verhaalsrecht komt aan de orde als de Staat daadwerkelijk een claim (terugbetaling en/of boete) ontvangt wegens verzuim door een decentrale bestuursorganen. Dit is inzake de «overige subsidies» in het afgelopen jaar niet voorgekomen evenmin als in voorgaande jaren.

De departementen hebben naar aanleiding van de binnengekomen rapportages geen aanleiding gezien gebruik te maken van de instrumenten van aanwijzingsbevoegdheid en verhaalsrecht.

4. Risico's

Dit hoofdstuk bevat een analyse van de financiële risico's die de Staat loopt en die de Wet TES beoogt af te dekken. Tevens wordt er ingegaan op het risico dat resteert nadat de Wet TES is ingevoerd. Tenslotte worden de kosten van de wet tegen de baten afgewogen. Bij de analyse van de risico's is om pragmatische redenen gekozen voor de voorzichtige lijn, dat wil zeggen de visie dat financiële aansprakelijkheid van de Staat in laatste instantie altijd zou kunnen optreden. Uiteraard geldt die aansprakelijkheid niet voor de subsidies die naar bedrijven gaan en de subsidies uit enkele kaderprogramma's voor intern beleid.

4.1. Het risico dat de Wet TES beoogt af te dekken

De omvang van het risico dat de Staat loopt wordt bepaald door de kans op en de impact van een terugvordering door de Commissie. Beide elementen worden hieronder toegelicht.

4.1.1. Kans op het zich voordoen van een terugvordering

De Staat kan op grond van het EU-verdrag of daarop gebaseerde lagere regelgeving aansprakelijk worden gesteld door de Commissie voor het niet naleven van de EU-regelgeving en voor het niet overeenkomstig de subsidievoorwaarden aanwenden van EG-subsidies door decentrale bestuursorganen. Het gegeven dat subsidies onderhevig zijn aan accountantscontrole mitigeert dit risico echter aanzienlijk.

De Staat krijgt een terugvordering van de Commissie, voor het niet overeenkomstig de subsidievoorwaarden aanwenden van een EG-subsidie door een decentraal bestuursorgaan, indien de volgende gebeurtenissen zich in combinatie voordoen ten aanzien van een subsidie, waarvoor de Staat aansprakelijkheid heeft:

– de Commissie constateert een onrechtmatigheid en

– de Commissie besluit tot terugvordering over te gaan bij het decentraal bestuursorgaan en

– het decentrale bestuursorgaan voldoet de terugvordering niet en

– de Commissie besluit tot het terugvorderen bij de Staat.

Interviewresultaat: analyse van de risico's

De kans dat een decentraal bestuursorgaan een rechtstreeks toegekende EU-subsidie (van de categorie «overige subsidies») onrechtmatig gebruikt wordt door de geïnterviewde decentrale bestuursorganen laag ingeschat. Hiervoor werden de volgende argumenten opgevoerd:

– De EU-regelgeving omtrent bevoorschotting van projecten is erg strikt. Een projectaanvraag wordt pas gehonoreerd indien aan tal van beheersmaatregelen is voldaan.

– De eindbegunstigden van EG-subsidies krijgen een eenduidig vastomlijnde blauwdruk voor de projectadministraties opgelegd hetgeen de kans op onregelmatigheden verkleint.

– Een decentraal bestuursorgaan gaf aan dat er risicoanalyses worden uitgevoerd bij de projecten waarvoor EG-subsidie is aangevraagd. Hierbij wordt o.a. expliciet de kans dat een project moet worden afgelast in kaart gebracht.

– Bij de geïnterviewde decentrale bestuursorganen was in het verleden nog nooit een EG-subsidie van de categorie «overige subsidies» teruggevorderd. (VNG en IPO, evenals verschillende departementen bevestigen dit beeld.)

Indien zich desondanks het geval zou voordoen, dat de Commissie een EG-subsidie zou terugvorderen bij een decentraal bestuursorgaan zou dit voor de geïnterviewde decentrale bestuursorganen geen problemen opleveren. Hiervoor werden de volgende argumenten opgevoerd:

– De EG-subsidie heeft een relatief geringe omvang ten opzichte van de eigen begroting. Een (onverhoopte) terugvordering kan binnen de begroting worden opgevangen.

– Een decentraal bestuursorgaan gaf aan dat ontvangen EG-subsidie wordt geboekt als: een niet gerealiseerde inkomst waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt. Het subsidiebedrag wordt pas als inkomst aangemerkt als er aan alle betalingsverplichtingen is voldaan (na ontvangst van de eindafrekening).

4.1.2. Impact van een terugvordering (financiële omvang)

Naast de kans op het zich voordoen van een terugvordering door de Commissie is ook de financiële omvang van de terugvordering van belang. De totale omvang van de categorie «Overige EG-subsidies» waarop de Wet TES van toepassing is, uitgaande van de «ruime» definitie van de reikwijdte bedraagt € 277 miljoen, verminderd met de subsidies die rechtstreeks naar bedrijven gaan en met de subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid. Overigens kan er met redelijke zekerheid worden aangenomen dat de Staat niet aansprakelijk is voor een aanzienlijk deel van deze € 277 miljoen.

Uitsplitsing van de «overige geldstromen» (€ 277 miljoen in 2002) naar doelWet TES van Toepassing?
1. EG-subsidies aan decentrale bestuursorganen  
a) voor zover de Staat aansprakelijk isJa1
b) voor zover de Staat niet aansprakelijk isNee
2. EG-subsidies die rechtstreeks naar bedrijven gaanNee
3. EG-subsidies uit kaderprogramma's intern beleid (Zie box p. 7)Sommige

1 NB over de precieze reikwijdte speelt zich een discussie af waarbij de visie van departementen en de landsadvocaat tegenover de visie van Algemene Rekenkamer staat (zie 2.5 van dit rapport).

Voor dit resterende subsidiebudget zijn er tal van potentiële begunstigden. Dit kunnen zijn:

– Gemeenten

– Provincies

– Waterschappen

– Productschappen

– Onderwijsinstellingen

– PBO's

– RWT's

– ZBO's

Het is onduidelijk hoeveel begunstigden er in werkelijkheid zijn. Hoe meer begunstigden er zijn hoe groter de kans dat het uitgekeerde subsidiebedrag klein is en daarmee de impact van een eventuele terugvordering.

Toelichting:

De meest omvangrijke melding in de (eerste) Wet TES rapportage betrof een melding van € 3,9 mln.

4.1.3. Conclusie

De kans en de inschatting dat de Commissie een terugvordering op de Staat verhaalt is klein. De financiële omvang (impact) van een dergelijke terugvordering is eveneens klein.

4.2. Resterende knelpunten (restrisico)

De voornaamste knelpunten die zich voordeden bij de implementatie van de Wet TES en die op dit moment nog resteren zijn:

– onduidelijkheid ten aanzien van de reikwijdte van de Wet TES

– onduidelijkheid ten aanzien van de definitie van decentrale bestuursorgaan

– onzekerheid over de volledigheid van de meldingen van EG-subsidies

4.2.1. Reikwijdte van de wet

Ten aanzien van de exacte reikwijdte blijft onduidelijkheid bestaan. Geen van de deskundigen kan uitsluiten dat de Staat aansprakelijk zou kunnen zijn voor door decentrale bestuursorganen ontvangen EG-subsidies zonder dat de Staat enige betrokkenheid heeft (Paragraaf 2.5).

4.2.2. Onduidelijkheid over de definitie van decentrale bestuursorganen

Alleen bestuursorganen zijn meldingsplichtig in het kader van de Wet TES. Er zijn echter tal van private organisaties die tevens kunnen worden aangemerkt als bestuursorgaan omdat zij belast zijn met publieke taken. Het probleem is dat het Rijk niet over een uitputtende lijst beschikt van organisaties die door de rechter als decentraal bestuursorgaan kunnen worden aangemerkt.

4.2.3. Onzekerheid over de volledigheid van de meldingen

Er bestond vooraf geen beeld over hoeveel subsidies meldingen konden worden verwacht, noch over de omvang daarvan. Uiteindelijk zijn slechts 15 meldingen gedaan, met een totale waarde van € 23 miljoen. Het totale subsidiebudget waarop de Wet TES betrekking kan hebben (naast de landbouwgelden en de structuurfondsrapportages) bedraagt € 277 miljoen minus bedragen die rechtstreeks naar bedrijven gaan en minus subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid.

Interviewresultaat: volledigheid?

Verscheidene departementen gaven aan nulmeldingen te hebben ontvangen of anderszins zeker te zijn van de volledigheid van de meldingen van de onder het departement ressorterende zbo's, RWT's etc.

De gemeentelijke concerndiensten wisten in 2 van de 3 gevallen zeker alle ontvangen EG-subsidies gemeld te hebben.

4.2.4. Conclusie

Met de implementatie van de Wet TES zijn er knelpunten gebleken die de werking van de wet belemmeren. Het valt niet zonder meer uit te sluiten dat de Staat aansprakelijk kan worden gesteld. Het risico dat hiermee samenhangt is evenwel klein (zie 4.1.3).

4.3. Beoordeling van de kosten en de baten

In deze paragraaf worden de kosten van de Wet TES afgewogen tegen de baten (in de vorm van risicoreductie voor het Rijk op het vlak van EG-subsidies).

4.3.1. Kosten

Bij het uitvoeren van de Wet TES maken de departementen kosten en maken de decentrale bestuursorganen kosten (bestuurlijke en administratieve lasten). Departementen maken in eerste instantie «administratieve» kosten wanneer zij de onder hun regarderende decentrale bestuursorganen aanschrijven met het verzoek te voldoen aan de meldingsplicht die is neergelegd in de Wet TES (art. 2). Per melding beoordeelt een departement vervolgens of er sprake is van verzuim bij het uitvoeren van de EU-subsidie waarmee er een grond ontstaat om het decentrale bestuursorgaan aanwijzingen te geven (art. 3, lid 1). In het geval de staat aansprakelijk wordt gesteld kan het departement overgaan tot terugvordering (art. 4).

Verder zijn er kosten verbonden aan het in overleg met het Ministerie van Financiën opstellen van de rapportage aan de Staten Generaal. Tenslotte moeten departementen hun toezicht aanpassen aan de Wet TES.

De administratieve lasten voor decentrale bestuursorganen worden bepaald door de volgende factoren:

De decentrale bestuursorganen moeten ontvangen EG-subsidies melden aan het daarvoor verantwoordelijke departement. Dit impliceert dat de AO moet worden aangepast hetgeen uitvoeringskosten met zich meebrengt voor het decentrale bestuursorgaan. Jaarlijks moet over de subsidie worden gerapporteerd middels het informatiemodel. Uitgezocht moet worden:

– aan welk departement moet worden gerapporteerd

– over welke subsidies moet worden gerapporteerd

– op welke wijze de gestelde vragen moeten worden beantwoord.

Doordat tot op heden beperkte invulling is gegeven aan de reikwijdte van de Wet TES is ook de administratieve lastendruk beperkt. Niettemin wordt de verplichting om jaarlijks te rapporteren nogal eens gezien als een extra drempel om van EG-subsidies gebruik te maken.

Interviewresultaat: EG-subsidies moeilijk geld

Een veelgehoorde opmerking was dat EG-subsidies te boek staan als «moeilijk geld» vanwege de vele verplichtingen die daarmee samenhangen en de lange doorlooptijd tot de eindafrekening. Dit weerhoudt veel decentrale bestuursorganen van het aanvragen van EG-subsidies. Daarbij werd veelal opgemerkt/ beaamd dat de Wet TES dit gevoel versterkt.

4.3.2. Baten

In totaal zijn er in de eerste cyclus 15 meldingen gedaan met een totale omvang van € 23 mln.1. Er is hierbij geen grond geconstateerd voor het geven van een aanwijzing in gevolg art. 3 Wet TES. De baten van de Wet TES liggen daarmee op het kunnen beoordelen van het risico dat de Staat loopt over€ 23 mln. EG-subsidie.

4.3.3. Conclusie

Een kosten / batenafweging is uitsluitend kwalitatief te geven. De onzekerheid over het risico van een mogelijke aansprakelijkheidsclaim is, hoewel deze gering was, verder gereduceerd. Daar staan (directe) kosten tegenover, te maken door departementen en decentrale bestuursorganen. Over het jaar 2002 vielen deze kosten mee. Mogelijk belangrijker is de beleving, dat EG-subsidies moeilijk geld zijn. Dit zou immers invloed kunnen hebben op het aantal EG-subsidie aanvragen en daarmee op de netto-betalerspositie van de lidstaat Nederland.

5. Conclusies en aanbevelingen

5.1. Conclusies

Op basis van de onderzoeksbevindingen zijn er drie conclusies getrokken. De conclusies moeten worden afgezet tegen de bestuurlijke en administratieve lasten die de Wet TES veroorzaakt (doelmatigheid van de wet).

5.1.1. De toegevoegde waarde van de Wet TES is gering

De Wet TES heeft betrekking op de volgende geldstromen:

• Landbouwsubsidies

• Structuurfondsgelden

• Overige geldstromen

Omdat de departementen, evenals de Tweede Kamer via bestaande rapportagestructuren op de hoogte worden gehouden inzake landbouwsubsidies en Structuurfondsgelden is tenminste 82% van de in Nederland neerslaande EG-subsidies reeds afgedekt wat betreft de informatievoorziening aan de rijksoverheid. Artikel 2 van de Wet TES (melding en rapportageplicht) voegt derhalve waarde toe voor zover het overige geldstromen betreft echter met uitzondering van de gelden die expliciet buiten de Wet TES vallen, te weten subsidies aan het bedrijfsleven en subsidies uit bepaalde kaderprogramma's voor intern beleid. Zelfs wanneer er wordt uitgegaan van een ruime reikwijdtedefinitie gaat het hier dan om een relatief gering bedrag.

5.1.2. Het materiële belang van een terugvordering door Brussel is gering

Er mag worden aangenomen dat het resterende (relatief kleine) bedrag waarvoor de Wet TES een toegevoegde waarde heeft inzake de informatievoorziening aan de Tweede Kamer sterk is gefragmenteerd over vele subsidieontvangers. Er kan dan worden vastgesteld dat het materiële belang van één individuele terugvordering door Brussel daarmee gering is. Bovendien is de kans klein dat Brussel een terugvordering van door decentrale bestuursorganen ontvangen EG-subsidies, verhaalt op de Staat. Decentrale bestuursorganen gaven aan het subsidiebeheer op orde te hebben en dat terugvorderingen, mochten die zich voordoen, binnen het budget konden worden opgevangen. Verder is het niet duidelijk of er ooit wél sprake is geweest van een terugvordering van een EG-subsidie van de categorie overige geldstromen.

5.1.3. De Wet TES heeft een negatieve connotatie t.a.v. de verantwoordingsplicht voor aanvragers

Aangezien sommige EG-subsidies betrekking hebben op geringe bedragen (enkele duizenden euro's) terwijl er toch een jaarlijkse rapportageverplichting aan de Staat op rust, naast de rapportageverplichting aan de Commissie, en in combinatie met de controles door Commissie, Algemene Rekenkamer, Europese Rekenkamer en beleidsverantwoordelijk departement, wordt EG-subsidie door vele decentrale bestuursorganen ervaren als moeilijk geld. Dit kan leiden tot terughoudendheid bij het aanvragen van dergelijke subsidies.

5.2. Aanbevelingen

Tijdens het evaluatieonderzoek is een aantal alternatieven voor de huidige opzet van de Wet TES geformuleerd. Het alternatief dat het meest aansluit bij de conclusies is in de vorm een aanbeveling gepresenteerd. De overige alternatieven zijn opgenomen in bijlage I.

5.2.1. Deregulering artikel 2 Wet TES

Gezien de beperkte toegevoegde waarde, het materieel belang van een mogelijke terugvordering en de negatieve connotatie van art 2 Wet TES ligt het voor de hand over te gaan tot deregulering van art 2 wet TES. Wel blijft van belang dat er informatie beschikbaar blijft over de belangrijke EG-subsidies, zoals Landbouwgelden en structuurfondsen. Artikel 2 Wet TES heeft namelijk ook een codificerende werking inzake de informatieplicht voor landbouwgelden en structuurfondssubsidies. Wat betreft de Landbouwgelden heeft het ministerie van LNV hier de nodige maatregelen getroffen. De structuurfondsrapportages vinden plaats onder coördinatie van het ministerie van EZ. Met de eindbegunstigden zijn convenanten afgesloten over de te verstrekken informatie. Voorwaarde voor deregulering van art 2 Wet TES Is dat deze informatiestromen in stand blijven.

De overige artikelen van de Wet TES behoeven niet te worden aangepast. Deze blijven van belang, gezien de oorspronkelijke doelstelling van de wet en vormen geen verzwaring van de administratieve lasten voor decentrale bestuursorganen.

5.2.2. Inrichting van een centraal betaalpunt

De Tweede Kamer heeft in de vergadering van 18 februari jl. gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken volledigheid van informatie na te streven middels een in te richten centraal betaalpunt voor alle EU-geldstromen. Gezien het materieel belang dat met de Wet TES gemoeid is lijkt het weinig zinvol om langs alternatieve route alsnog volledigheid van informatie na te streven. Indien hiertoe desondanks wel zou worden besloten is het advies een centraal betaalpunt in te richten voor EG-subsidies van de categorie «overige subsidies» waarvoor het Rijk een verantwoordelijkheid heeft. In bijlage I worden de voordelen, nadelen en de haalbaarheid van een centraal betaalpunt uitgewerkt (alternatief 1).

BIJLAGE I

Alternatieven

Alternatief I: Inrichten van een centraal betaalpunt

Een centraal betaalpunt houdt in, dat alle EG-subsidies op een centrale rekening bij het Rijk binnenkomen, waarna deze worden doorgesluisd naar de eindbegunstigde (al dan niet via tussenschakels als programmamanagement e.d.). Het langs een centraal punt leiden van de geldstromen dient uitsluitend om aan de voorkant informatie te verkrijgen over de omvang van de geldstromen en de kerngegevens van de subsidies (eindbegunstigde, doel project, e.d.).

Voordelen:

• De informatie wordt via de voorkant aangeleverd. Dat wil zeggen, dat voordat de bedragen worden uitgegeven, bekend is waar deze naar toe gaan en de risico's kunnen worden geanalyseerd.

• De volledigheid van de informatie is gewaarborgd.

• De administratieve lasten voor decentrale bestuursorganen worden verder beperkt (uitsluitend nog het desgevraagd aanleveren van nadere informatie).

Nadelen:

• Het centraliseren van de geldstromen, deze doorverdelen aan de begunstigden en deze analyseren t.b.v. toedelen aan het beleidsverantwoordelijke departement vergt extra capaciteit op centraal niveau.

Haalbaarheid:

• De haalbaarheid van deze variant hangt samen met enkele afhankelijkheden:

• Vanuit Brussel moet medewerking worden verkregen voor het aanleveren van de benodigde informatie. Er is per brief opgevraagd welke eisen Brussel stelt aan een centraal betaalpunt. Inmiddels is hierop een positieve reactie gekomen. Brussel geeft aan ten volle bereid te zijn haar medewerking te verlenen. Aangegeven wordt dat er in gezamenlijkheid zal moeten worden nagegaan hoe het betalingsysteem van de Commissie kan worden aangepast in functie van wat concreet door de Nederlandse overheid wordt gewenst. Verder wordt meegedeeld dat zowel het Verenigd Koninkrijk als Frankrijk reeds vergelijkbare regeling hebben getroffen.

• De decentrale bestuursorganen moeten worden ingelicht over de verplichting de gelden via het centraal betaalpunt te laten lopen.

• Naarmate er minder wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie nodig zijn wordt de haalbaarheid groter. Dit pleit voor handhaving van de bestaande centrale betaalpunten.

• Tot op heden is nog onduidelijk hoe EG-subsidies die worden ontvangen door private partijen kunnen worden onderscheiden. De EU-regelgeving staat omwille van de privacy niet toe dat de lidstaat informatie over EG-subsidies aan private partijen verkrijgt.

Consequenties voor de Wet TES:

• Indien tot een centraal betaalpunt wordt overgegaan kan artikel 2 van de Wet TES komen te vervallen. De overige artikelen blijven van belang om, indien nodig, aanwijzingen te kunnen geven of geld te kunnen terugvorderen.

Alternatief 2: Directe informatie over verstrekte subsidies ontvangen uit Brussel

De belangrijkste reden voor het opleggen van een meldings- en rapportageverplichting aan decentrale bestuursorganen in de Wet TES is, dat het inzicht op rijksniveau ontbreekt in de EG-subsidies die aan deze bestuursorganen worden uitgekeerd. Het enkel opleggen van deze verplichting geeft op rijksniveau niet de zekerheid dat de ontvangen meldingen volledig zijn. Bovendien is dit een indirecte en daarom een omslachtige weg voor het verkrijgen van een basis om toezicht uit te oefenen op EG-subsidies. Een aantrekkelijk alternatief is het rechtstreeks verkrijgen van overzichten van de Europese Commissie van aan Nederlandse bestuursorganen uitbetaalde EG-subsidies.

Voordelen:

• De informatie wordt via de voorkant aangeleverd. Dus, voordat de bedragen worden uitgegeven, is bekend waar deze naar toe gaan en kunnen de risico's worden geanalyseerd.

• De volledigheid van de informatie is gewaarborgd.

• De administratieve lasten voor decentrale bestuursorganen worden verder beperkt (uitsluitend nog het desgevraagd aanleveren van nadere informatie).

Nadelen:

• Geen

Haalbaarheid:

• De brief van minister Zalm (30 juni 2003), het antwoord daarop van Commissaris Schreyer en de gesprekken met de DG-Budget leken de verwachting te rechtvaardigen dat het aanleveren van een dergelijke lijst zou moeten lukken. Onlangs bereikte ons echter het bericht dat van alle subsidies waarvan wij de bedragen wensten te weten, door NL moesten worden verstrekt: NAW-gegevens evenals de bankrekeningnummers. Hiermee lijkt dit alternatief praktisch onuitvoerbaar te worden, aangezien opnieuw informatie moet worden opgevraagd aan decentrale bestuursorganen en vervolgens aan Brussel. Dit is eerder meer dan minder werk.

Het voorlopige antwoord uit Brussel aan het NL Ministerie van Financiën:

At our meeting last Friday you mentioned that you had started preparing a list of decentralised government bodies that you intend to send to DG Budget in order to have information on payments made to these beneficiaries by the Commission.

In order for DG Budget to be able to meet your request it would be important that the list contains the following information:

DG Budget's system is organised per bank account. You should therefore be able to forward, for each of the entities you are interested in, all their bank account numbers (IBAN format) and, for each account, the bank it is held with and the exact designation of the «account holder» as it has been laid down at the bank.

Consequenties voor de Wet TES:

• Indien de Commissie jaarlijks (een toereikende) lijst van verstrekte EG-subsidies verstrekt is er een volledig inzicht over de subsidies waarover de Staat risico loopt. De informatieplicht voor decentrale bestuursorganen kan dan vervallen. Hiermee kan art 2 Wet TES (melding en rapportageplicht) worden gedereguleerd.

Alternatief 3 Drie maatregelen ter beperking van de administratieve lasten

Bij wijze van symptoom bestrijding kunnen er ook maatregelen worden getroffen die schadelijke effecten van art 2 Wet TES verminderen. Achtereenvolgend worden drie optionele maatregelen beschreven die afzonderlijk of in combinatie met elkaar zouden kunnen worden getroffen ter beperking van de administratieve lasten.

Maatregel 1 1-Loketfunctie voor meldingen

Decentrale bestuursorganen krijgen 1-loket waaraan zij de meldingen kunnen richten.

Voordeel:

• Decentrale bestuursorganen hoeven niet meer te bepalen welk departement beleidsverantwoordelijk is voor een subsidie.

Nadeel:

• Het centrale loket moet bepalen welk departement beleidsverantwoordelijk is.

• Besparing van administratieve lasten op bij de decentrale bestuursorganen leidt tot toename van de administratieve lasten bij het Rijk.

Haalbaarheid:

• Een toename van de administratieve lasten bij het Rijk zal op veel weerstand stuiten bij departementen.

Consequentie voor de Wet TES:

• Art 2 Wet TES zal worden aangepast. Hier zal een verwijzing worden opgenomen dat meldingen en rapportages dienen te worden gericht aan 1-loket.

Maatregel 2 Het invoeren van een drempelbedrag

Voor de huidige meldings- en rapportageplicht kan als alternatief worden overwogen om een drempelbedrag in te voeren.

Voordelen:

• Het aantal meldingen kan dalen, waardoor de administratieve lastendruk vermindert.

• Het draagvlak voor meldingen kan worden vergroot.

Nadelen:

• Vele kleine subsidies maken samen een grote. Een deel van de subsidies onttrekken zich aan het oog van het toezicht.

• Er is geen indicatie te geven van de hoogte van dit drempelbedrag.

Haalbaarheid:

• In principe is het eenvoudig een (arbitraire) grens vast te stellen. Dit zal dan echter op een of andere wijze in de Wet moeten worden verankerd omdat er anders alleen maar nieuwe discussies ontstaan, bijvoorbeeld met de AR.

Consequentie voor de Wet TES:

• Art 2 van de Wet TES zal worden aangepast. Hier zal worden aangegeven dat de meldings en rapportageplicht van toepassing is wanneer de subsidie groter is dan het drempelbedrag.

Maatregel 3 Niet limitatieve lijsten van -al dan niet te melden- EG-subsidies verstrekken

Aan de hand van hetgeen momenteel bekend is over EG-subsidies kan er een lijst worden gemaakt van EG-subsidies die een decentraal bestuursorgaan in elk geval moet melden (daarbij kan ook worden aangegeven aan welk departement moet worden gemeld) en een lijst van EG-subsidies die in elk geval niet dienen te worden gemeld.

Voordeel:

• Decentrale bestuursorganen kunnen aan de hand van de niet limitatieve lijst bepalen wat zij in elk geval niet dienen te melden.

• In de loop der tijd zal de lijst steeds completer worden waarmee de administratieve lasten verminderen.

• Deze lijsten kunnen via website e.d. onder de aandacht worden gebracht van de decentrale bestuursorganen.

Nadeel:

• De departementen moeten binnengekomen meldingen beoordelen op aansprakelijkheid voor de Staat. Per saldo worden de administratieve lasten dus naar het Rijk verplaatst.

Haalbaarheid:

• Hiervoor moet enkel worden nagegaan welke EG-subsidies bekend zijn wij (aan de hand van EU-begroting, overzichten AR, tot op heden ontvangen meldingen etc.). Vervolgens moeten de desbetreffende verordeningen worden beoordeeld op de aanwezigheid van verplichtingen aan het adres van de (lid)staat.

Consequentie voor de Wet TES:

• Geen

Schematische weergave van de alternatieven en maatregelen

De vraag blijft openstaan (5.2.2) of er ondanks de conclusies toch moet worden gestreefd naar volledigheid van informatie. Hiertoe dienen steeds de kosten (administratieve lasten van een daartoe te nemen maatregel) tegen de baten (materieel belang Wet TES) te worden afgewogen. In dit rapport wordt aanbevolen hiertoe een centraal betaalpunt in te richten. Indien dit niet haalbaar is kan er worden overgegaan tot het verlichten van de administratieve lasten van art 2 Wet TES via de daartoe genoemde maatregelen. Onderstaand schema geeft de afwegingen tussen de alternatieven weer.kst-29832-1-1.gif

BIJLAGE II Onderzoeksvragen

De volgende onderzoeksvragen stonden centraal bij de evaluatie van de Wet TES:

1. Wat was de oorspronkelijke doelstelling van de Wet TES? In VBTB-termen gaat het hier om de vraag: «wat wilden we bereiken?» De onderzoeksvragen 2 t/m 5 gaan in op de 2e en de 3e W-vraag.

2. Wegen de kosten van de Wet TES op tegen de baten (in de vorm van risico reductie voor het Rijk op het vlak van EG-subsidies)?

2.1. Welke risico's zijn acceptabel? Met risico's worden hier bedoeld de risico's die de Staat loopt financieel aansprakelijk gesteld te worden door de Commissie voor Europese geldstromen die decentraal worden ontvangen.

2.2. Welke gevolgen heeft een rechtstreekse informatieverstrekking door de Commissie over door Nederland ontvangen EG-subsidies voor de Wet TES? Momenteel wordt binnen de Commissie de mogelijkheid onderzocht om Nederland rechtstreeks informatie te verstrekken over de door Nederland ontvangen EG subsidies. Nederland heeft de Commissie in het verleden vaak verzocht om deze informatie te verstrekken. Reacties bleven lang uit en pas zeer recentelijk heeft de Commissie hierop positief gereageerd.

3. In hoeverre is het instrumentarium dat de Wet TES biedt doelmatig (uitvoerbaar) en noodzakelijk voor het bereiken van de doelstelling? In het bijzonder moet worden gekeken naar:

3.1. de kennisgevingsplicht voor decentrale bestuursorganen

3.2. de rapportageplicht van decentrale bestuursorganen, waarbij de mogelijkheid van een één loketfunctie en van een drempelwaarde voor meldingen moet worden bezien.

3.3. het recht van de minister om nadere inlichtingen te vragen

3.4. het recht van de minister om nadere regels te stellen ten aanzien van de rapportages

3.5. de rapportageplicht aan de Tweede Kamer – de coördinatie van de rapportage

3.6. het recht van de minister aanwijzingen te geven in geval van verzuim

3.7. het verhaalsrecht van de minister

3.8. administratieve lasten bij decentrale bestuursorganen en bij de vakdepartementen

4. Is de oorspronkelijke doelstelling van de Wet (gezien de antwoorden op vragen 2 t/m 5) nog actueel of behoeft deze bijstelling? (In VBTB-termen komen hier de HHH-vragen aan de orde.)

5. Moet de wet TES worden aangepast en leidt dit ook tot een aanpassing van de CW? Zo ja, hoe?

5.1. Leidt de uitvoering van de Wet TES én de daaraan verbonden CW-bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer tot dubbele controles?

5.2. Moet de reikwijdte van de wet nader worden gepreciseerd? De landsadvocaat is van mening dat de reikwijdte zich beperkt tot de door decentrale bestuursorganen ontvangen EG-subsidies waarvoor de staat aansprakelijk is gesteld.

5.3. Wijkt het EU controle normenkader af van het controle normenkader van de Algemene Rekenkamer?

BIJLAGE III

Onderzoeksmethoden

De Wet TES is geëvalueerd aan de hand van documentanalyse en interviews.

Binnen het kader van de evaluatie Wet TES zijn er interviews gehouden met diverse partijen die een meer of minder actieve rol hebben gespeeld in de rapportage Wet TES over mei-december 2002 (bijlage V). Dit zijn eindbegunstigden, concerndiensten en departementen en belanghebbenden.

Tevens zijn er interviews gehouden in het kader van het vergelijkend onderzoek naar de binnen het Rijk bestaande centrale betaalpunten.

nrInformantInterview kader
1Gemeente Amsterdam, ConcerndienstEvaluatie Wet TES
2Gemeente Amsterdam, Afval energiebedrijf AmsterdamEvaluatie Wet TES
3Gemeente Amsterdam, GG&GD AmsterdamEvaluatie Wet TES
4Gemeente Utrecht, ConcerndienstEvaluatie Wet TES
5Gemeente Den Haag, ConcerndienstEvaluatie Wet TES
6Vereniging van Nederlandse GemeentenEvaluatie Wet TES
7Interprovinciaal OverlegEvaluatie Wet TES
8Ministerie van OCWEvaluatie Wet TES
9Ministerie van VWSEvaluatie Wet TES
10Ministerie van EZ /ADEvaluatie Wet TES
11Ministerie van JustitieEvaluatie Wet TES
12Ministerie van EZ / SenterOnderzoek Centraal betaalpunt
13Ministerie van LNV /FEZOnderzoek Centraal betaalpunt
14Ministerie van BZK / GSIOnderzoek Centraal betaalpunt
15Ministerie van SZW / Agentschap SZWOnderzoek Centraal betaalpunt

BIJLAGE IV

Rapportage Wet TES mei – december 2002 (bijlage bij de rapportage)

Deze tabel biedt inzicht in de toegekende bedragen aan decentrale bestuursorganen in de periode mei tot en met december 2002. Het betreffen meldingen in het kader van de Wet TES van EG-subsidies waarvoor de Nederlandse Staat aansprakelijk kan worden gesteld. De meldingen werden gericht aan de regarderende departementen.

Nr.NaamDoelBedrag toegekend in mln euroVerantwoordelijk departementBegunstigdeLooptijdWijze waarop invulling is gegeven aan beheer toezicht en controle
1Gamma Trial for Emergencies and environmentTrial programma voor het produceren van interactief lesmateriaal voor emergency response organisaties, alsmede het uittesten hiervan in een reele leeromgeving.€ 0,14Het Ministerie van BZKNederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding1 september 2001 tot 21 januari 2003Jaarlijkse accountantsverklaring en eventueel review door Auditdienst BZK.
2LIFE environment subsidiesRealiseren van een gescheiden rioolstelsel€ 0,36Het Ministerie van VROMGemeente ReiderlandTot 31 november 2003Op basis van risicobenadering wordt bij decentrale bestuursorganen onderzoek gedaan naar de besteding van EG-subsidies.
3LIFE environment subsidiesBouw membraanbioreactor (1,7 miljoen euro) en grond- en oppervlaktewater suppletie (0,09 miljoen euro)€ 1,79Het Ministerie van VROMWaterschap Rijn en IjsselMembraanbioreactor: 1 oktober 2002 tot 30 juni 2006; De grond- en oppervlakte-watersuppletie: 10 december 2002 tot 31 december 2004Op basis van risicobenadering wordt bij decentrale bestuursorganen onderzoek gedaan naar de besteding van EG-subsidies.
4SocratesBevordering van de mobiliteit van studenten en docenten in het hoger onderwijs.€ 3,90Het Ministerie van OCenWNuffic * (nationaal agentschap)1 juli 2002 tot en met 30 september 2003Het toegekende budget wordt door de Nuffic volgens criteria die door de Europese Commissie zijn vastgesteld, verdeeld over instellingen van hoger onderwijs. Het toezicht door OCW wordt ingevuld door goedkeuring van het jaarlijks op te stellen werkprogramma voor Socrates.
5SocratesBevorderen van de samenwerking op het terrein van schoolonderwijs en lerarenopleidingen.€ 2,90Het Ministerie van OCenWHet Europees platform* (nationaal agentschap)1 juli 2002 tot en met 30 september 2003Het toegekende budget wordt door het Europees Platform verdeeld over geselecteerde samenwerkingsprojecten en komt ten goede aan instellingen in het PO, VO, BVE en HBO. Het toezicht door OCW wordt ingevuld door goedkeuring van het jaarlijks op te stellen werkprogramma voor Socrates.
6Leonardo da VinciBevorderen van de mobliteit van studenten en docenten in het beroepsonderwijs.€ 2,70Het Ministerie van OCenWCinop* (nationaal agentschap)1 juni 2002 tot en met 31 mei 2003Het toegekende budget wordt door het Cinop volgens door de EU vastgestelde criteria verdeeld over instellingen in het beroepsonderwijs.Het toezicht door OCW wordt ingevuld door goedkeuring van de jaarlijks op te stellen werkprogramma's voor Leonardo.
7Leonardo da VinciVerbetering competenties en vaardigheden, verbetereren kwaliteit en toegankelijkheid beroepsonderwijs, innovering van onderwijsmethoden.€ 2,70Het Ministerie van OCenWCinop* (nationaal agentschap)1 november 2002 tot 31 oktober 2003Het toegekende budget wordt door het Cinop verdeeld over door de EU geselecteerde projecten van instellingen in het beroepsonderwijs waarbij het Cinop een adviserende taaak heeft. Het toezicht door OCenW wordt ingevuld door goedkeuring van het jaarlijks voor Leonardo op te stellen werkprogramma.
8Roemenië DPOI/RM/9/1Vergoeding voor uitvoering van activiteiten ivm implementatie directieven voor niet-automatische weegtuigen€ 2,33Het Ministerie van EZNMI (ZBO – EZ)1 januari 2002 tot 31 december 2003Binnen EZ is afgesproken om afhankelijk van het aantal, de aard en de omvang van de meldingen het toezicht- en controlebeleid nader invulling te geven. Tot op heden is dat nog niet gebeurd.
910 112 948 PSO BulgarijeVersterking van de MMI structuur en infrastructuur European Conformity Assessment€ 0,14Het Ministerie van EZNMI (ZBO – EZ)1 januari 2002 tot 31 december 2003Binnen EZ is afgesproken om afhankelijk van het aantal, de aard en de omvang van de meldingen het toezicht- en controlebeleid nader invulling te geven. Tot op heden is dat nog niet gebeurd.
10Impr. Cap. Radiation Protect. MeNormalisatie stralingsbronnen in medische centra€ 0,10Het Ministerie van EZNMI (ZBO – EZ)1 januari 2002 tot 31 december 2003Binnen EZ is afgesproken om afhankelijk van het aantal, de aard en de omvang van de meldingen het toezicht- en controlebeleid nader invulling te geven. Tot op heden is dat nog niet gebeurd.
11Energy, Environment and Sustainable Development Part B: Energy ProgramDemonstratie van vedrhoging energierendement afvalverbrandingfsinstallatie€ 1,77Het Ministerie van EZGemeente Amsterdam1 september 2001 tot 1 september 2007Binnen EZ is afgesproken om afhankelijk van het aantal, de aard en de omvang van de meldingen het toezicht- en controlebeleid nader invulling te geven. Tot op heden is dat nog niet gebeurd.
12Operational Research in STI and Realted services for Women in High Risk sitiuationsOrganisaties op het gebied van Volksgezondheid in Thailand en Cambodja helpen bij het ontwikkelen van beleid voor vrouwen in kwetsbare posities. € 0,05Het Ministerie van VWSGG&GD Amsterdam1 september 2002 tot 1 augustus 2004Jaarlijkse accountantsverklaring en eventueel review door Auditdienst VWS.
13European Vaccin Efoort against HIV/AIDS (EUROVAC III)Samen met Europese partners werken aan onderzoek naar een vaccin tegen HIV-I type C virus.€ 0,40Het Ministerie van VWSGG&GD AmsterdamStart in 2004 (oorspronkelijk 1 januari 2003) duur 36 maandenJaarlijkse accountantsverklaring en eventueel review door Auditdienst VWS.
14Improving access to essential STD services in urban areasImplementatie van SO/HIV-controle in lokale gezondheidscentra in grote steden in China€ 1,07Het Ministerie van VWSGG&GD Amsterdam1 april 2002 tot 1 maart 2006Jaarlijkse accountantsverklaring en eventueel review door Auditdienst VWS.
15Programma JEUGDBuitenschoolse (inter)nationale projecten van en voor jongeren tussen 15 en 25 jaar€ 2,40Het Ministerie van VWSNIZW/IC * (Nationaal Agentschap)1 april 2002 tot 31 maart 2003 
  Totaal van de binnengekomen overige meldingen€ 22,76    

* Netherlands Organisation for international Cooperation in higher Education (Nuffic), Europees platform voor het Nederlands onderwijs), (Europees platform Centrum voor Innovatie van opleid opleidingen (Cinop) en NIZW/IC zijn aangewezen als nationale agentschappen die de budgetten beheren voor de programma's Socrates en Leonardo. Zij oefenen ook het toezicht en de controle uit op de toegekende subsidies.

De EC sluit contracten met de agentschappen waarin taken en rol van deze organisaties en de wijze waarop zij moeten rapporteren, zijn beschreven.

Beheer en toezicht op de besteding voeren de agentschappen uit volgens richtlijnen die de EC heeft vastgelegd in een operationeel handboek.

Controle daarop vindt plaats door een registeraccountant. Het handboek bevat o.a.modellen voor: tussentijdse en financiële eindrapportages, financiële controle, uit te voeren audits, monitoring en inhoudelijke eindverslaglegging, contracten met instellingen.

BIJLAGE V

Wet TES

Wet van 17 januari 2002, houdende Wet toezicht Europese subsidies

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat;

b. EG-subsidie: een subsidie die door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van een vastgesteld programma rechtstreeks of middellijk wordt verstrekt, voorzover uit deze subsidie verplichtingen voortvloeien welke bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen op de Staat rusten;

c. betrokken bestuursorgaan: een niet tot de Staat behorend bestuursorgaan dat een EG-subsidie ontvangt dan wel belast is met aan de lidstaat bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen opgelegde verplichtingen aangaande beheer, controle of toezicht ten aanzien van EG-subsidies.

Artikel 2

1. Het betrokken bestuursorgaan dat een EG-subsidie ontvangt stelt Onze Minister in kennis van de verstrekte EG-subsidie. Deze kennisgeving vermeldt aard en omvang van de activiteiten waarvoor de EG-subsidie wordt verleend en de bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen opgelegde verplichtingen ten aanzien van de verstrekking.

2. Het betrokken bestuursorgaan doet Onze Minister jaarlijks verslag van de wijze waarop de EG-subsidie is aangewend dan wel invulling is gegeven aan beheer, controle of toezicht met betrekking tot de verstrekte EG-subsidie.

3. Het betrokken bestuursorgaan verstrekt desgevraagd nadere inlichtingen aan Onze Minister.

4. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de wijze van kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, de periodieke verslaggeving, bedoeld in het tweede lid, en het verstrekken van nadere inlichtingen, bedoeld in het derde lid.

5. Onze Minister wie het aangaat rapporteert, in overleg met Onze Minister van Financiën, jaarlijks aan de beide Kamers der Staten-Generaal omtrent de inhoud van de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid en de inhoud van de jaarlijkse verslagen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3

1. Onze Minister kan het betrokken bestuursorgaan aanwijzingen geven omtrent de rechtmatige en doelmatige aanwending van de EG-subsidie dan wel de wijze van beheer, controle of toezicht met betrekking tot de EG-subsidie, indien sprake is van verzuim van het betrokken bestuursorgaan in de nakoming van de bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen opgelegde verplichtingen dan wel in geval een dergelijk verzuim dreigt te ontstaan. Voorafgaand aan het geven van een dergelijke aanwijzing vindt overleg plaats met het betrokken bestuursorgaan.

2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, niet eerder gegeven dan nadat het betrokken bestuursorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister gestelde termijn alsnog het verzuim te herstellen dan wel een dergelijk verzuim te voorkomen.

Artikel 4

1. In geval de Staat aansprakelijk wordt gesteld door een instelling van de Europese Gemeenschappen voor het verzuim van een betrokken bestuursorgaan in de nakoming van bij of krachtens de oprichtingsverdragen van de Europese Gemeenschappen opgelegde verplichtingen ten aanzien van de rechtmatige en doelmatige aanwending van de EG-subsidie dan wel de wijze van beheer, controle of toezicht met betrekking tot de EG-subsidie en verplicht wordt tot:

a. het betalen van een forfaitaire som,

b. het betalen van een dwangsom, of

c. het terugbetalen van de aan het betrokken bestuursorgaan verstrekte EG-subsidie vermeerderd met de eventueel daarover berekende rente kan Onze Minister besluiten deze bedragen te verhalen op het betrokken bestuursorgaan, voorzover de aansprakelijkheid van de Staat het gevolg is van het verzuim van dit bestuursorgaan.

2. Voorafgaand aan het nemen van een besluit tot verhaal als bedoeld in het eerste lid vindt overleg plaats met het betrokken bestuursorgaan.

3. Onze Minister kan in overeenstemming met het betrokken bestuursorgaan bedragen die krachtens wettelijk voorschrift aan het betrokken bestuursorgaan worden uitbetaald, verrekenen met de op grond van het eerste lid door hem te innen bedragen.

Artikel 5

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2002, treedt zij in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht Europese subsidies.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.


XNoot
1

Alle landbouwsubsidies (EOGFL-Garantie) lopen via de betaalorganen, aangewezen door het Ministerie van LNV.

XNoot
2

Jaarlijkse rapportageverplichtingen aan de beleidsverantwoordelijke bewindslieden. De taakverdeling is neergelegd in de brief van 8 juni 2001 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 813, nr. 1).

XNoot
1

Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 juli 2004 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 21 109, nr. 138).

XNoot
1

Zie hiervoor de nota «Meer eenvoud, meer focus» (2003).

XNoot
1

De tekst van de Wet toezicht Europese subsidies is opgenomen in bijlage V.

XNoot
1

Europese Rekenkamer, Jaarverslag over het begrotingsjaar 2002, bijlage grafiek III.

XNoot
1

EU-trendrapport 2004, Algemene Rekenkamer, pag. 112.

XNoot
2

Universiteit Utrecht.

XNoot
1

Prof. Hessel in zijn notitie t.b.v. de Algemene Rekenkamer. Zie ook het artikel van mr. W den Ouden in Overheid en Aansprakelijkheid, december 2003, nummer 6: Wie gaat dat betalen? Overheidsaansprakelijkheid bij onregelmatigheden rond Europese subsidies.

XNoot
2

Bron: Brief van de Minister van Financiën aan gemeentebesturen en provinciebesturen, Uitvoering van de Wet toezicht Europese subsidies, DAR 2002- 642 M.

XNoot
1

Er zijn in 2002 totaal € 1510 miljoen ontvangen aan EU-subidies. Van de categorie overige subsidies is in totaal € 277 miljoen ontvangen.

XNoot
1

In de bijlage wordt de Tweede Kamer rapportage Wet TES mei – december 2002 opgenomen. Verwijzingen naar de eerste cyclus Wet TES meldingen zijn daarin terug te vinden.

Naar boven