29 828
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 25 november 2004

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I Algemeen

Inleidende opmerkingen

De leden van de CDA-fractie hebben met grote instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Videoconferenties, een verworvenheid van de moderne tijd, die bij het totstandkomen van het wetboek uiteraard nog niet kon worden voorzien, worden hiermee mogelijk gemaakt. Het past in een reeks van wetsvoorstellen die ten doel hebben het strafrecht en de strafvordering aan de eisen van deze tijd aan te passen. Dat bestaande rechten behouden blijven, mogelijk niet in exact dezelfde vorm als wij gewend zijn, is een vereiste dat buiten kijf staat.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar hebben nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en de toelichting daarop. Zij hebben nog enkele vragen en antwoorden.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het belang van het verbeteren van de efficiency in het strafproces is evident. Het terugdringen van het aantal aanhoudingen tijdens het strafproces en inkorten van de wachttijden voor terechtzittingen is zowel in het belang van het rechtssysteem als in het belang van de verdachte. De leden van de SP-fractie kunnen zich daarom op hoofdlijnen vinden in het onderhavige wetsvoorstel, dat door invoering van de videoconferentie in het strafrecht aan deze efficiencyverbetering beoogt bij te dragen.

Zij hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben een aantal vragen waarover ze de regering om opheldering verzoeken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enig andere wetten in verband met het gebruik van de videoconferentie in het strafrecht. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat een efficiencywinst en verkorting van de wachttijden vooralsnog als argument kan worden gezien voor de toepassing van videoconferentie.

Zij zijn voorstander van het scheppen van duidelijkheid in het strafrecht over de voorwaarden die gelden voor de toepassing van videoconferentie. Wel geeft de voorgestelde regeling deze leden aanleiding tot het stellen van een aantal vragen en opmerkingen.

Voorgeleiding per videoconferentie in relatie tot het EVRM

De leden van de PvdA-fractie merken op dat – zoals bekend- het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veel waarde hecht aan «the right of an accused to participate effectively in his criminal trial» (zie bijvoorbeeld de zaken Stanford – VK van 23 februari 1994, r.o. 26, en T – VK van 16 december 1999, r.o. 83). Kan de regering enige overwegingen wijden aan de vraag of een rechter op basis van een videoconferentie (waarbij de verdediging in het nadeel kan zijn, zoals de regering zelf ook aangeeft, doordat deze bijvoorbeeld non-verbale communicatie mist), een tussenbeslissing kan nemen die de verdachte zozeer op achterstand zet, of in zijn belangen raakt, dat hij later ter zitting geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM meer kan hebben? Hoe dan te handelen of hoe zou de rechter hier op kunnen of moeten reageren?

Opzet van de regeling

Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de term videoconferentie is gebezigd, daar waar in de zich ontwikkelende volksmond het woord telehoren werd gebruikt. Het is goed om de terminologie in overeenstemming te brengen met internationale begrippen, maar was mede hiervoor een reden dat het begrip telehoren óók ziet op horen per radiografische verbinding, of telefoon, of zelfs per webcam? Acht de regering het al dan niet wenselijk dat deze genoemde vormen van communicatie in de toekomst mogelijk zijn, blijven of worden? Immers de politie vermeldt vaak in haar verbalen dat bijvoorbeeld getuigen telefonisch zijn gehoord. Daarover is de leden van de fractie van het CDA in de rechtspraak geen commentaar bekend; het kan zijn dat op uitsluitend het bewijs uit telefonische verhoren niemand veroordeeld zal worden, of veroordeeld is, maar toch. Mogen deze leden de visie van de regering hierop?

Naast de modernisering levert, zo oordelen de leden van de CDA-fractie, het wetsvoorstel veel tijdsruimte bij alle soorten zittingen. In het bijzonder het vervoer van gedetineerden zal minder frequent worden, en daardoor is de kans op vertragingen bij de aanvoer vanwege files – een zeer vaak voorkomende bron van ergernis van alle betrokken magistraten – verminderd. De winst bij de raadkamerverhoren is echter marginaal, mede gelet op het wetsvoorstel 29 253 inzake voorlopige hechtenis, waar (o.a.) de gevangenhoudingtermijn in één keer voor negentig dagen kan worden opgelegd.

De leden van de CDA-fractie hebben zorgen over de opmerking van de regering in de memorie van toelichting dat de rechtsprekende rechter, oordelend dat door de videoconferentie-beslissing de verdachte in zijn belangen is geschaad, daaruit verkregen bewijs achterwege kan laten of in zeer extreme gevallen het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren. Waarom de litigieuze handelingen niet overgedaan in een vis-à-vis verhoor, dus gewoon in de rechtszaal?

Aan de bijzondere positie van de jeugdigen in het strafrecht wordt tegemoet gekomen, zo constateren de leden van de CDA-fractie met instemming, doordat de bepalingen van de videoconferentie niet van toepassing zullen zijn op hen.

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat in de memorie van toelichting meerdere malen wordt verwezen naar een nog niet nader toegelichte algemene maatregel van bestuur (AMvB). Graag zouden zij van de regering vernemen wat haar voornemens zijn met betrekking tot de wijze waarop zou moeten worden omgegaan met minderjarige verdachten en verdachten die duidelijk aangegeven lijfelijk aanwezig te willen zijn?

Is de regering van mening dat minderjarigen in beginsel altijd aanwezig zouden moeten zijn op de zitting en acht de regering het ook wenselijk dat een AMvB die dat nader regelt er op zeer korte termijn beschikbaar komt?

Binnenkort krijgen ook slachtoffers een meer prominente rol in het strafproces. In de memorie van toelichting wordt gesproken over videoconferentie met verdachten, getuigen en deskundigen, maar niet over de inbreng van slachtoffers. Is het denkbaar dat het spreekrecht van slachtoffers ook langs de weg van videoconferencing wordt verzorgd? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie merken op dat is gekozen voor een systeem waarbij de functionaris die het verhoor afneemt, bevoegd is om te bepalen of dat via een videoconferentie gaat. Deze beslissing wordt door de zittingsrechter getoetst. Bij AMvB worden situaties beschreven waarin de videoconferentie niet is toegestaan.

Deze leden vragen waarom deze AMvB nodig is. Is de rechtspraktijk niet zelf goed in staat om in elk individueel geval te bepalen of een videoconferentie mogelijk is of niet? Wie anders dan de verhorende functionaris kan inschatten of de verklaring van de te horen persoon tot zijn recht komt op video? Met het introduceren van een extra statische regeling ontstaan mogelijk situaties waarin videoconferentie niet mogelijk is, terwijl dat wel wenselijk zou zijn en omgekeerd. Het lijkt de leden van de VVD-fractie mede uit het oogpunt van deregulering wenselijk om de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige procesgang neer te leggen waar die hoort: bij de rechtspraktijk, en niet deels bij de ambtenaren in Den Haag. Deelt de regering deze mening? Zo neen, waarom niet? De regering geeft aan dat ter zitting geoordeeld kan worden dat het niet in het belang van de verdediging is om tot een videoconferentie over te gaan. Er worden echter geen criteria gegeven op basis waarvan dat oordeel tot stand kan komen.

Zou het niet raadzaam zijn om een materieel criterium in de wet op te nemen onder welke omstandigheden de bevoegde functionaris tot toepassing van de videoconferentie kan overgaan? Dat criterium kan dan in de rechtspraak geïnterpreteerd worden. Ziet de regering bezwaren om zo een criterium te laten zijn «indien hij dit niet in strijd met het belang van het onderzoek acht»?

De wet zou dan telkens, zakelijk weergegeven, als volgt kunnen luiden: «De voorzitter (...) kan beslissen dat van videoconferentie gebruik gemaakt wordt indien hij dit niet in strijd acht met het belang van het onderzoek.»

De leden van de SP-fractie vragen de regering uitvoeriger in te gaan op de vraag waarom zij geen instemmingsrecht voor de betrokken partijen in het wetsvoorstel heeft opgenomen, zoals bepleit door de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raad van State. De leden van de SP-fractie vinden de voorgestelde regeling, waarin de betrokken partijen hun mening kunnen uiten over het gebruik van videoconferentie, niet een voldoende waarborg dat de verdachte door het gebruik van videoconferentie niet in zijn belangen zal worden geschaad. Gezien ook het belang dat het EHRM hecht aan de aanwezigheid van de verdachte ter zitting, vinden de leden van de SP-fractie het verstandig en wenselijk om in de voorgestelde wetswijziging deze duidelijke waarborg voor de verdachte op te nemen. Deze leden delen echter de mening van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak dat videoconferentie ten opzichte van een directe confrontatie een geringere communicatiewaarde heeft. De leden van de SP-fractie dringen er daarom op aan bij het opstellen van de AMvB die aangeeft wanneer er níet van videoconferentie gebruik gemaakt mag worden, grote zorgvuldigheid te betrachten. Kan de regering nu al globaal aangeven wanneer videoconferentie zeker niet zal worden toegepast?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor een instemmingsrecht van de verdediging. Hier zijn de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten voorstander van. Gezien de situaties waarin videoconferentie wordt toegepast ten behoeve van de veiligheid, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of een verzoek van de verdediging voor lijfelijke aanwezigheid kan worden genegeerd. Deze leden zijn er nog niet van overtuigd dat het niet wenselijk is tegen de beslissing een afzonderlijk rechtsmiddel open te stellen. De leden van de ChristenUnie-fractie achten het vooralsnog niet toereikend dat de rechter achteraf kan vaststellen dat de verdachte door de genomen beslissing ernstig in zijn verdediging is geschaad en daarbij een conclusie trekken voor de strafmaat of het voortvloeiende bewijs buiten toepassing laten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is om een verhoor alsnog in lijfelijke aanwezigheid uit te voeren, als een verhoor inderdaad schade heeft toegebracht aan de verdediging.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat videoconferentie een geringere communicatiewaarde heeft. De lichaamstaal, de non-verbale aspecten, van mensen die worden verhoord, zijn ook van belang. Deze leden constateren dat de regeling niettemin niet uitdrukkelijk voorop stelt dat fysieke voorgeleiding de hoofdregel is. Strikt genomen wordt toepassing van videoconferentie naast fysieke voorgeleiding gesteld. Zou het niet beter zijn om als uitgangspunt te nemen dat fysieke voorgeleiding aan de orde is, tenzij er gelet op bepaalde, omschreven omstandigheden, aanleiding is om de videoconferentie toe te passen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden daarom dat ook in de regelgeving duidelijker moet worden onder welke omstandigheden de toepassing van videoconferentie mogelijk dient te zijn, respectievelijk wenselijk is. Redenen voor videoconferentie kunnen doelmatigheid of veiligheid zijn. Bij een van de experimenten komt naar voren dat de veiligheidsrisico's verminderen voor de hulpofficier van Justitie, voornamelijk in de avond en nachtelijke uren, doordat de reisafstanden werden teruggedrongen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of in dergelijke omstandigheden, die zich in beginsel heel veel kunnen voordoen, het de intentie is dat televoorgeleiding de regel wordt in plaats van de uitzondering.

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich voorts voorstellen dat gebruik van de videoconferentie gewenst kan zijn wanneer dit ten goede komt van de veiligheid van getuigen en slachtoffers. Als het gaat om het horen van deskundigen kan doelmatigheid een grond zijn waarop voor videoconferentie wordt gekozen. Verder vinden deze leden het denkbaar dat verdachten vanuit het oogpunt van bescherming of dreigend gevaar worden gehoord door middel van videoconferentie. Met het oog op de bescherming van jeugdige slachtoffers en getuigen kan het eveneens zeer wenselijk zijn om videoconferentie toe te passen. Zij vragen de regering of er reden is dergelijke gronden expliciet te vermelden, en zo ja, waarom daarvan is afgezien.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering verder hoe de regelingen voor anonieme getuigen en beschermde getuigen zich verhouden tot het wetsvoorstel. Kan het onderhavige wetsvoorstel er toe leiden dat ten aanzien van bijvoorbeeld beschermde getuigen steeds televoorgeleiding plaatsvindt? Zal ook een anonieme getuige via de videoconferentie kunnen worden gehoord?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het vanuit pedagogisch oogpunt belangrijk dat jeugdige verdachten persoonlijk worden geconfronteerd met de overheid. Gezien het grote belang vragen deze leden vragen of de regering ook van mening is dat jeugdige verdachten in beginsel lijfelijk aanwezig dienen te zijn bij een verhoor, en zo ja, op welke wijze een en ander zal worden vormgegeven.

De Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal vragen aandacht voor de relatie van het onderhavige wetsvoorstel en het wetsvoorstel ter uitvoering van de EU-overeenkomst betreffende wederzijdse hulp in strafzaken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een nadere toelichting op dit punt.

Zij vragen voorts of het nu ook mogelijk wordt om onder bepaalde omstandigheden de audioconferentie toe te passen en welke visie hiervoor is voor de toekomst.

Ten slotte vernemen de leden van de ChristenUnie-fractie graag of en wanneer de nieuwe wet wordt geëvalueerd. Daarbij vragen deze leden of factoren, zoals de kwaliteitseisen ten aanzien beeld en geluid, ook worden geëvalueerd.

Praktische uitvoering

De leden van de CDA-fractie vragen of de raadsman, maar ook de officier van justitie, de keuzemogelijkheid hebben om te bezien wáár hij aanwezig zal zijn.

In elk geval zal de verdachte vaak willen dat de raadsman bij hem aanwezig is, zo vermoeden althans de leden van de CDA-fractie.

Zij vragen de regering ook om bijzondere aandacht te besteden aan de positie van de tolk. Het is immers goed denkbaar dat bij de videoconferentie bedreigingen, omkopingsgedrag of intimidatie plaatsvinden van de verdachte richting tolk. Of andersom.

Is de regering van plan om de medewerkers bij de parketten, de (straf)griffies en de kabinetten van de rechters-commissarissen die de videoapparatuur zullen moeten gaan bedienen gedegen opleidingen te laten volgen, of voorziet de regering in een video-unit per gerechtsgebouw? Het lijkt hoe dan ook wenselijk om een en ander op één manier en centraal te regelen voordat overal alles verschillend wordt geregeld. Gaarne de visie van de regering.

Voorziet de regering in voorschriften voor de beeldrapportages om manipulatie et cetera onmogelijk te maken? Dit heeft ook met de kwaliteit van de apparatuur te maken. Bedoeld wordt vooral een goed overzicht van het geheel en de mogelijkheid om verschillende camerastandpunten te bezien, en dat op een voor de te verhoren persoon niet merkbare wijze. Ook dient er zicht te zijn, althans te kunnen zijn, op het contact raadsman-verdachte. Is er budget voor al deze wensen?

Ten slotte zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het inderdaad niet verplicht moet worden om de videoconferentieverhoren te bewaren, maar in deze tijden van eenvoudige opslag van veel gegevens, zij denken hierbij aan dvd-opslag, is dat ook weer geen grote moeite, noch lijkt het veel administratieve lasten te genereren. Het is misschien ook voor de rechter(s) in hoger beroep van nut. Kan de regering haar mening geven over deze opmerkingen?

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering gaarne om duidelijkheid te verschaffen over de te volgen procedure in het geval de verbinding om wat voor reden dan ook uitvalt danwel de kwaliteit zo slecht is dat het niet langer als alternatief voor lijfelijk aanwezigheid kan dienen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de situatie zich voor kan doen dat een politieagent, niet zijnde een hulpofficier van justitie, de beslissing neemt om een verklaring per videoconferentie af te nemen. Zou het, gelet op de toetsing achteraf, raadzaam zijn om een dergelijke beslissing afhankelijk te maken van toestemming van de (hulp)officier van justitie? Mogelijk dat op die wijze een zorgvuldige procesgang beter wordt gewaarborgd.

De leden van de ChristenUnie-fractie staan ook stil bij praktische zaken die kleven aan het wetsvoorstel. Zij vragen of de rechtszaak via reguliere weg wordt aangehouden indien er een elektriciteitsstoring is. Verder hebben deze leden de vraag of van alle rechters verwacht kan worden dat zij om kunnen gaan met de apparatuur die benodigd is voor videoconferentie. Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of er voorwerpen kunnen worden getoond in een rechtszaak waar gebruik wordt gemaakt van videoconferentie.

Zij merken voorts op dat er gezien de verschillende locaties waar vandaan videoconferentie wordt toegepast, er verschillen kunnen ontstaan in de omgeving of context waarin iemand wordt verhoord. Deze leden vragen daarom of er duidelijke regels komen over de technische aspecten van het verhoor, zoals de invalshoek van de camera's.

Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering verwacht dat de videoconferentie budgetneutraal zal zijn. In hoeverre is dit grondig onderzocht? Zijn in dit onderzoek betrokken de kosten van de apparatuur die aan de aangescherpte eisen voldoet?

II Artikelsgewijs

Artikel 78a Wetboek van Strafrecht

De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen niet goed waarom ervoor gekozen is om de videoconferentie op te nemen in de betekenistitel van het Wetboek van Strafrecht. Het komt de leden voor dat de bevoegdheid tot het (ver)horen per videoconferentie niet in het Wetboek van Strafrecht geregeld is, maar in het Wetboek van Strafvordering. Kan de regering een overzicht geven van de (ver)hoorbevoegdheden in het Wetboek van Strafrecht?

Artikel 131a Wetboek van Strafvordering

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering wil aangeven welke criteria doorslaggevend zullen zijn voor de beantwoording van de vraag of een videoconferentie zal worden toegepast en of het niet wenselijk is om deze criteria niet in een AMvB maar in de wettekst op te nemen?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-Van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

De Groot


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Rouvoet (CU), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), Ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD) Azough (GL), Vacature (algemeen), Vacature (algemeen).

Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GL), Hermans (LPF), Vergeer (SP).

Naar boven