Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29826 nr. 26 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 29826 nr. 26 |
Vastgesteld 15 maart 2006
De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 16 februari 2006 een vervolgoverleg gevoerd met vice-minister-president, minister Brinkhorst van Economische Zaken over:
– Voortgangsrapportage Industriebrief (29 826, nr. 17);
– Gelijk speelveld voor bedrijven in Europa (30 300-XIII, nr. 40);
– Stand van zaken project «Op de kop af», het onderzoek naar nationale koppen op EU-regelgeving (29 826, nr. 18);
– Fiche: Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid (22 112, nr. 412, fichenr. 2, EZ06 000 008).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
De minister benadrukt dat de industrie van wezenlijk belang is voor het groeivermogen van de economie. Nederland moet trots zijn op zijn industrieel vermogen en ervoor zorgen dat de potenties van de Nederlandse industrie worden uitgebouwd. Aandacht voor de industrie is daarom kabinetsbeleid en een beleidsonderdeel op alle departementen. De voortgangrapportage Industriebrief geeft de stand van zaken van de verschillende acties weer. De ontwikkelingen in de industrie worden daarbij op de voet gevolgd. Deze zullen ook in de volgende voortgangsrapportage uitdrukkelijk aan de orde komen, evenals de specifieke industriesectoren. Daardoor wordt een goed inzicht verkregen in de effecten van het ingezette beleid en in nieuwe kansen en uitdagingen.
Om de randvoorwaarden voor het ondernemingsklimaat op orde te krijgen is onder andere het tarief van de vennootschapsbelasting (Vpb) aanzienlijk verlaagd en is een scherpe analyse gegeven van de invoering van een aparte innovatiebox in de Vpb, die positieve effecten kan hebben. Tot en met 2005 is voor ruim 1,6 mld. aan administratieve lasten voor bedrijven afgeschaft. De resterende vermindering voor 2,5 mld. van de 25%-reductie moet in 2006 en 2007 plaatsvinden. Hierop wil de minister nog schriftelijk ingaan. 800 tegenstrijdigheden zijn opgelost via sectorgerichte werkgroepen. Door het sterke «regelneefkarakter» in Nederland is het begrijpelijk dat het effect daarvan in de praktijk niet direct wordt ervaren. Vooral de gemeenten hanteren een enorme hoeveelheid regelgeving. De staatssecretaris van EZ heeft daarom aan alle gemeenten een brief gestuurd met daarin het verzoek de doorlichting van de regelgeving voortvarend aan te pakken. Zo hebben bijna alle gemeenten een afzonderlijk gemeentelijk aanbestedingsbeleid. Daarom wordt getracht om voor het einde van deze kabinetsperiode de nieuwe aanbestedingswetgeving klaar te hebben, zodat zoveel mogelijk standaardregelingen worden gebruikt. Veel is al afgeschaft, maar er moet nog meer gebeuren, centraal en op gemeentelijk niveau.
Op de acties die zijn ondernomen op het 90-puntenplan dat tijdens de algemene beschouwingen door het CDA is gepresenteerd wil de minister in april, in de voortgangsrapportage over de administratieve lasten, ingaan. Als dat enigszins kan, zullen daarbij specifieke data genoemd worden. Voor 1 mei zal de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van de Taskforce Vergunningen. De rapportage over de vergunningen die de gemeenten voor maart hebben voorzien, zal ook worden beoordeeld door de minister.
Nieuwe Europese regelgeving wordt door het kabinet in principe één op één overgenomen, maar het kabinet, en ook de Kamer, kan in bepaalde gevallen om redenen van nationaal belang ervoor kiezen om verder te gaan. De aanbestedingswetgeving heeft bijvoorbeeld door de bouwenquête een uitvoeriger regeling over integriteit. Wat de extra kosten daarvan zijn, kan niet direct volledig duidelijk worden gemaakt. Ook kan de indruk bestaan dat extra nationale eisen worden gesteld op het gebied van emissienormen, geluidsnormen of milieunormen omdat Nederland tegenwoordig moeite kan hebben met alleen al het naleven van de Europese regelgeving. Het kabinet hanteert de algemene regel dat nationale koppen zo sterk mogelijk worden gereduceerd en dat aan Europese regelgeving zo weinig mogelijk nationale eigenheid wordt toegevoegd, maar vaak komen zaken voort uit wensen van de Kamer.
In het kader van de industriepolitiek zijn maatregelen genomen ter versoepeling van het ontslagrecht. De minister noemt in dezen het beperken van de verwijtbaarheidstoets, wat proformaprocedures voorkomt, de vervanging van het lifo-beginsel door het afspiegelingsbeginsel, waardoor voorkomen wordt dat de jongste werknemers als eerste worden ontslagen en de activering van de sociale zekerheid, waarbij de WAO is vervangen door de WIA en de WW is aangepast. Het kabinet werkt ook aan een sterke verbetering van de aansluiting van het beroepsonderwijs op het bedrijfsleven. Daarvoor is de projectdirectie «Leren in werken» opgericht. Via het Fonds Economische Structuurversterking (FES) is daartoe bij het vmbo 300 mln. ingezet en bij de beroepskolom 100 mln. De procedure voor de erkenning van bedrijven als leerbedrijven is een onderdeel van de dereguleringsactiviteit en maakt deel uit van het wetsvoorstel deregulering administratieve lastenverlichting dat dit jaar aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd.
Kennismigranten zijn buitengewoon belangrijk. De toekomstvisie van het kabinet voor de Nederlandse industrie gaat ook uit van een grotere beschikbaarheid van buitenlandse kenniswerkers. Het kabinet heeft een speciale regeling getroffen waardoor kenniswerkers met een relatief topsalaris soepeler en sneller in Nederland kunnen komen werken. Op grond van deze regeling zijn in 2005 1500 kenniswerkers naar Nederland gekomen. 17% van deze kenniswerkers komt terecht in de industrie en meer dan 40% komt terecht in de sector ICT en zakelijke dienstverlening. De minister erkent dat deze problematiek hiermee niet helemaal is opgelost. Er doen zich immers nog steeds problemen voor met gedetacheerden en onderzoekers die op basis van een beurs naar Nederland komen, maar ook bij outsourcing. Het kabinet werkt hier nog aan. De minister stuurt in maart een brief naar de Kamer waarin hij ingaat op het vervolgbeleid inzake de kenniswerkersproblematiek.
Extra investeringen vinden plaats in kennis en innovatie. 800 mln. vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord en als gevolg van de FES-impuls is 1 mld. opgenomen in de Miljoenennota 2006. Een bedrag van 100 mln. uit de FES-impuls is besteed aan de grootschalige onderzoeksinfrastructuur, waarover de minister van OCW kort geleden een brief naar de Kamer heeft gestuurd. Verder is ook het EZ-instrumentarium vernieuwd door een breed basispakket, een programmatische aanpak en specifieke elementen. Naast de vereenvoudiging van regelgeving wordt daarbij ook aandacht besteed aan procesinnovatie. De staatssecretaris van EZ heeft met de nota Pieken in de Delta aandacht geschonken aan het regionaal-economische beleid. In 2006 is daarmee met een eerste bedrag van 35 mln. van start gegaan. In 2007 volgen nog zes gebiedsgerichte programma’s.
De innovatievouchers zijn inderdaad succesvol. In 2006 zullen 3000 vouchers beschikbaar worden gesteld, waarmee het aantal van 2005 substantieel is vergroot. De medefinanciering van deze vouchers door OCW is onder de aandacht gebracht van de minister van OCW. Wellicht kan dit aan de orde komen in het algemeen overleg van 30 maart over het Innovatieplatform. De minister is voor een koppeling tussen onderwijs en kennisinstellingen en het bedrijfsleven, maar de innovatievouchers hebben bewust het doel om het MKB kennis te laten inkopen bij de kennisinstellingen. Dit is een vraaggestuurde benadering. Het is daarom logischer om de innovatievouchers alleen bij het bedrijfsleven te plaatsen en niet ook bij de kennisinstellingen. Anders wordt op één gebied een vraagregeling gekoppeld aan een aanbodregeling en dat is geen beste oplossing. Wellicht is het dan beter om de inzet te richten op een verhoging van de bedragen voor de innovatievouchers. De kennisinstellingen hebben de taak om een betere aansluiting op het bedrijfsleven te vinden. De ervaring die zij via de vouchers opdoen, is daarom belangrijk. Op de vraag of de 3000 innovatievouchers in één keer beschikbaar kunnen worden gesteld, antwoordt de minister dat de verificatie daarbij van belang is, zodat de beste ideeën worden bevorderd. Hij kan zich overigens wel voorstellen dat de suggestie van het Applicatiecentrum Productietechnologie om de ondernemers voor de helft te laten bijdragen aan de innovatievouchers wordt gevolgd. Daarbij zouden de goede, reële plannen gescheiden kunnen worden van de minder essentiële. Wellicht kan begonnen worden met een eigen bijdrage van 33%.
De aanpassing van het Besluit borgstelling MKB-kredieten (BBMKB) via de verhoging van het garantiepercentage voor starters van 66,7 naar 80 is van groot belang. Daarbij is het garantieplafond voor 2005 eenmalig verhoogd met 78 mln. tot 530 mln. Hierdoor is het aantal startersleningen toegenomen. Het BBMKB zal overigens binnenkort verder worden aangepast, waardoor het verstrekken van overheidsgaranties tot ca. €250 000 wordt vereenvoudigd. Voorts worden banken door de introductie van het TechnoPartner-label in staat gesteld het toekomstperspectief van ondernemingen met een specifieke technologie vooraf op inhoudelijke gronden te laten beoordelen via TechnoPartner. De minister zegt toe nader in te gaan op de reikwijdte van het BBMKB in het algemeen overleg over het durfkapitaal, dat in maart wordt gehouden.
De deelname aan internationale materieelontwikkelingsprogramma’s is aanzienlijk verruimd door onder andere de JSF, de helikopter NH90 en de vervanging van de M-fregatten. De kansen voor de Nederlandse luchtvaartsector wil de minister vergroten door een geactualiseerd luchtvaartbeleid. Om wereldwijd te kunnen aanhaken bij hoogwaardige technologische ontwikkelingen op het vlak van de vliegtuigbouw moet de kennisbasis worden verstevigd. Voor de periode 2006 tot 2010 wordt via het Nationaal Luchtvaart- en Ruimtevaartlaboratorium en het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart voor deze versteviging geld beschikbaar gesteld. Ook voor de kredietfaciliteit bij vliegtuigontwikkeling en bijvoorbeeld de versterking van de positie in het onderhoud van vliegtuigen en vliegtuigonderdelen is een extra bedrag vastgelegd. Voor de scheepsbouw is op 1 januari 2006 een borgstellingsfaciliteit van start gegaan die de financieringsmogelijkheden in de scheepsbouw aanzienlijk versterkt. De minister wijst in dezen ook op de 60 mln. voor de TROS-1-regeling en de 50 mln. voor de TROS-2-regeling. Een specifieke regeling voor innovatie komt in de Voorjaarsnota aan de orde. De minister wil ook graag iets doen voor de creatieve industrie, maar uiteindelijk zal toch een afweging moeten worden gemaakt.
De Europese Raad heeft steun gegeven aan de Commissiemededeling over de sectorale uitwerking in het Europese industriebeleid. De Industriebrief past in het Europese industriebeleid. In high level groups zullen specifieke knelpunten van en uitdagingen voor de Europese industrie besproken worden. Zo zijn er high level groups voor concurrentievermogen, milieu en energie. Overigens sluit het Nederlandse beleid heel goed aan bij de trends in andere landen. De Europese lijn is gericht op het beperken van staatssteun en op horizontale doelstellingen met onderzoek en ontwikkeling via de Lissabonagenda. Dit is ook de lijn die Nederland volgt.
De discussie over het level playing field houdt nauw verband met de globalisering. Daardoor leggen landen zich steeds meer toe op comparatieve voordelen, maar de verschillen die daaruit voortvloeien moeten niet meteen worden gezien als een verstoring van het level playing field. Dat is in zekere zin de dynamiek van het economisch proces. Het is wel de vraag in welke gevallen beleidsmaatregelen van buitenlandse overheden wel gezien moeten worden als een schadelijke verstoring van dat speelveld. Vervolgens moet bekeken worden of een respons van de Nederlandse overheid op zijn plaats is. Dat vereist een goede analyse, die in de volgende voortgangsrapportage zal worden gemaakt. Alertheid is evenwel geboden, en daarom zijn in 2005 de crashteams van start gegaan. Daarvoor is Europese informatie en informatie van de bedrijven essentieel. Het komt nogal eens voor dat bedrijven desgevraagd slechts mondjesmaat informatie verstrekken of informatie geven die niet juist is. Het is bijvoorbeeld niet correct dat andere lidstaten regelingen hebben getroffen voor steun aan de energie-intensieve industrie. Als de fractie van de PvdA overigens niet wenst te accepteren dat de energiekosten van de Nederlandse industrie hoger zijn dan die van de buitenlandse industrie, dan kan de PvdA wellicht afstand nemen van het voorstel om de energie-intensieve industrie in Nederland met extra milieubelastingen op te zadelen. Als een volgend voorbeeld van de inzet van de Nederlandse regeling voor een level playing field noemt de minister nog het Europese chemischestoffenbeleid (REACH).
Mevrouw Van Egerschot (VVD) zegt dank voor het bereiken van een aantal zaken zoals de flexibilisering van het ontslagrecht en de verlaging van de energiebelasting.
De innovatieprestatiecontracten blijken voor de bedrijven toch veel papierwerk met zich te brengen. Welk bedrag van de geplande 100 mln. komt nou eigenlijk ten goede aan de Nederlandse industrie? Zij vindt het wonderlijk dat hiervan 27 mln. wordt uitgegeven aan een project voor de Koninklijke Bibliotheek. De sense of urgency en de drastische keuzes die voor de industrie gemaakt moeten worden, worden ondersteund door de minister van EZ, maar mevrouw Van Egerschot zou graag zien dat dit ook bij zijn collega’s het geval is. Bovendien is het tempo te laag.
Zij vindt het verder wenselijk dat bij nieuwe wetgeving telkens wordt aangegeven wat het verschil is tussen de nationale wetgeving en de Europese wetgeving en welke administratieve lasten én nalevingskosten daaruit voortvloeien.
De heer Kortenhorst (CDA) is blij met de inzet van de Nederlandse regering voor de industrie. Hij stelt het op prijs dat de minister in de volgende voortgangsrapportage een analyse wil maken van de vraagzijde van de industrie. Wellicht kan de minister deze analyse aan de industrie voorleggen en de reactie van de industrie en het antwoord van het kabinet daar weer op in de voortgangsrapportage verwerken voordat deze naar de Kamer wordt gestuurd. Ook ziet de heer Kortenhorst in de volgende voortgangsrapportage graag een zorgvuldige analyse van de activiteiten in het buitenland op dit gebied. De Kamer heeft al eerder een gebrek aan level playing field geconstateerd op het gebied van de vliegtuigbouw en de scheepsbouw; dit doet zich wellicht ook voor bij het vervoer of andere zaken. Het is buitengewoon belangrijk dat EZ proactief in kaart brengt op welke gebieden het industriebeleid in het buitenland beter is of anders werkt dan in Nederland, wat de effecten daarvan zijn en op grond van welke argumenten daar wel of niet iets aan gedaan moet worden. Kan de minister ook ingaan op Alternext?
De heer Kortenhorst hoopt dat de minister in de reeds eerder toegezegde brief in april in een uitmuntend overzicht aangeeft welke Nederlandse regelgeving een kop zet op de EU-regelgeving en wat de overwegingen zijn om die kop te handhaven. Wat hem betreft hoeven deze Nederlandse koppen niet gehandhaafd te worden.
Welke sanctiemogelijkheden heeft de minister als de gemeenten te veel vergunningen blijven aanhouden? Kan de minister ook een lijst opstellen van alle mogelijke producten en activiteiten van de overheid waarbij de overheid als launching customer kan optreden?
De heer Blom (PvdA) legt uit dat de PvdA inderdaad een voorstander is van een milieubelasting voor energieslurpende bedrijven, maar de situatie waarin die bedrijven zich bevinden is daarbij wel van belang. De energie-intensieve industrie bevindt zich momenteel in een moeilijke situatie. Op de korte termijn zijn daarom steunmaatregelen op zijn plaats. De heer Blom neemt dan ook afstand van de milieubelasting voor de energie-intensieve industrie die is opgenomen in de tegenbegroting van de PvdA voor 2006. Een hogere milieubelasting is pas weer aan de orde als de energie-intensieve industrie in beter vaarwater terecht is gekomen en als een Europees level playing field is gerealiseerd.
De heer Blom is niet voor het verwijderen van alle koppen op de Europese regelgeving omdat extra nationale regelgeving ook nuttig kan zijn. Dit moet per situatie bekeken worden.
Is de minister van plan om Alternext, het initiatief van Euronext, te steunen? Het lijkt de heer Blom dat Alternext precies het initiatief is waaruit het MKB de nodige dynamiek kan putten.
Tot slot merkt hij nog op dat industrie nodig, leuk en interessant is. In een technologisch hoogwaardige industrie krijgen jonge mensen de kans om zich te bekwamen. In samenwerking met het ministerie van Onderwijs moet daarom gewerkt worden aan een verbetering van het imago van de industrie.
De minister erkent dat de industrie kampt met een imagoprobleem, maar dat is een breed maatschappelijk probleem dat samenhangt met (het gebrek aan) de keuze van jonge mensen voor technologie en de achterstand op een aantal technische gebieden. Dat het tempo te laag is, komt niet alleen door de industrie, maar ook door het feit dat de Nederlandse samenleving risicomijdend is geworden. Nederland heeft een hoogwaardige samenleving waarin de salarissen wel vijftigmaal hoger zijn dan bijvoorbeeld in China of India. Daar is een zekere honger om te veranderen, wat tot meer concurrentiekracht leidt.
Inzake de innovatieprestatiecontracten worden twee pilots gestart, met Focwa en met de Nederlandse rubber- en kunststofindustrie (NRK). De totstandkoming van deze pilots is een intensief proces tussen de penvoerders van de pilots en EZ. Als de lasten voor de deelnemers groot zijn, moet daarvan geleerd worden. De minister zegt toe er alles aan te doen om de administratieve lasten bij de verdere vorming van de IPC’s terug te brengen.
De minister wil graag aan het verzoek van de heer Kortenhorst voldoen om de ontwerptekst van de analyse in de voortgangsrapportage eerst aan de industrie voor te leggen. Over het level playing field merkt de minister op dat dit een containerbegrip is. In sommige gevallen is er geen schadelijke verstoring van het speelveld, maar zijn de basisregels gewoon anders. Vaak gaat het ook om ongelijksoortige onderwerpen. Tegen de stelling van de heer Blom dat fiscale regelingen in het buitenland oneerlijke concurrentie opleveren, brengt de minister in dat de situaties in de diverse landen niet vergelijkbaar zijn omdat de belastingstelsels sterk verschillen en de markten elkaar soms niet raken.
Het verlenen van steun aan beurzen voor MKB-aandelen zoals Alternext kan een verboden staatssteun opleveren. Bovendien is er dan geen level playing field meer tussen grote en kleine beurzen. In Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk worden de MKB-beurzen wel ondersteund met een fiscale faciliteit. Daarbij gaat het evenwel om bestaande faciliteiten voor MKB en familiebedrijven die zijn opengesteld voor ondernemingen die aan de alternatieve beurs zijn genoteerd. Het internationaal vergelijken van belastingsstelsels zonder aan cherry picking te doen, is op dit punt bijna onmogelijk. Nederland kent een eigen instrumentarium voor het MKB, met bijvoorbeeld de kleinezelfstandigenaftrek. Er is geen informatie die overtuigend aanduidt dat fiscaliteit een effectief instrument is om een eventueel marktfalen in Nederland op te heffen. Bovendien komt Alternext er toch omdat de noodzakelijke activiteiten daarvoor reeds zijn verricht. Verder is er geen enkel goed argument om de overheid deze premie te laten bekostigen. Aan een fiscale faciliteit kleven voorts bezwaren in de sfeer van de uitwerking (misbruik en eenvoud van regelgeving). Bovendien moet zo’n faciliteit bij de Europese Commissie worden gemeld; goedkeuring kan op zijn vroegst pas 1 januari 2007 gegeven worden, terwijl Alternext op korte termijn van start wil gaan. De minister van EZ wil dan ook niet ingaan op het voorstel om Alternext fiscaal te faciliteren.
Wellicht is het praktisch om het bedrijfsleven een inventarisatie te laten maken van de problemen die het ondervindt met nationale koppen. Dat lijkt de minister beter dan een algehele juridische inventarisatie. De meldingen van het bedrijfsleven worden dan geanalyseerd en daarop wordt dan ingegaan. In de reeds toegezegde brief voor 1 april zal duidelijk worden aangegeven wat er aan de orde is.
Het is de minister een doorn in het oog dat slechts 9% van de gemeenten de aanbestedingsregelingen juist hanteert. De gemeenten zien zichzelf niet als lagere overheden, maar als medeoverheden, waardoor nationaal een soort onderhandelingsorganisatie tussen de overheden is ontstaan. Daar wil de minister van af. Het gedoogbeleid moet worden teruggebracht, zeker als de juridische structuren anders zijn.
Over de launching customer merkt de minister op dat de desbetreffende motie van de heer Dittrich wordt uitgevoerd. Voor 1 mei 2006 wordt een actieplan opgesteld.
De voorzitter vat de toezeggingen als volgt samen:
1. In de volgende voortgangsrapportage wordt uitgebreid ingegaan op het 90-puntenplan van het CDA;
2. Rond 1 mei ontvangt de Kamer de rapportage van de Taskforce Vergunningen;
3. De minister stuurt in maart een brief naar de Tweede Kamer over het vervolgbeleid inzake de kenniswerkersproblematiek;
4. De minister rapporteert nog dit jaar aan de Kamer op welke wijze een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten is bereikt in het verkrijgen van erkenning van mbo leer- en stagebedrijven;
5. De Kamer wordt voor het AO over het durfkapitaal geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de motie-Aptroot inzake de BBMKB;
6. De ontwerptekst analyse industriebeleid uit de voortgangsrapportage wordt aan de industrie voorgelegd alvorens deze naar de Kamer wordt gestuurd.
Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GroenLinks) en Irrgang (SP).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks) en Gerkens (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29826-26.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.