29 819
Tijdelijke regels betreffende experimenten in het hoger onderwijs op het gebied van vooropleidingseisen aan en selectie van aanstaande studenten en op het gebied van heffing van collegegeld (Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 11 november 2004

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

I Algemeen

1.1 Algemeen

1.2 Procedure

1.3 Evident erkende meerwaarde

1.4 Selectie van studenten

1.5 Collegegelddifferentiatie

1.6 Flexibele toelating door vervangende vooropleidingseisen

1.7 Evaluatie experimenten

2. Financiële gevolgen

II. Artikelsgewijze toelichting

I. ALGEMEEN

1.1 Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel betreffende experimenten in het hoger onderwijs. Het wetsvoorstel biedt ruimte aan experimenten met selectie en collegegelddifferentiatie voor specifieke opleidingen met evidente erkende meerwaarde. Hoewel deze leden kritisch zijn over de effecten van dergelijke maatregelen op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en het bevorderen van participatie in het hoger onderwijs, kunnen zij instemmen met deze experimenten. De leden van deze fractie willen weten waarom volgens de regering met name bij experimenten met collegegeldverhoging en selectie synergie voorstelbaar zou zijn. Deze leden zien niet in waarom studenten die blijkbaar over een talent met evidente erkende meerwaarde beschikken daar extra voor moeten betalen. Juist omdat het bij opleidingen met evidente erkende meerwaarde vaak gaat om extra voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van studiebegeleiding, is het voorstelbaar dat studenten voor deze voorzieningen extra betalen, maar daarbij hoeft het niet altijd te gaan om studenten met een uitzonderlijk talent. Juist wanneer in een experiment selectie aan de poort en collegegeldverhoging worden gecombineerd, gaat het experiment erg lijken op privaat bekostigde opleidingen. Deze leden vragen hoe de regering gaat voorkomen dat door het combineren van collegegeldverhoging en selectie het onderscheid tussen publiek bekostigd onderwijs en privaat bekostigd onderwijs verwatert. Wil de regering het onderscheid tussen publiek bekostigd hoger onderwijs en privaat bekostigd hoger onderwijs in stand houden of wil zij het publiek bekostigd onderwijs meer hybride maken? Wat zijn daar de consequenties van in termen van scheiding tussen publieke en private geldstromen en oneigenlijke concurrentie, zo vragen de aan het woord zijnde leden. De leden vragen voorts in hoeverre bij de experimenten ook rekening wordt gehouden met de neveneffecten. Zo geeft het beoordelingskader van de Commissie Ruim baan voor talent vooral aanleiding te veronderstellen dat van de experimenten een kwaliteitsimpuls zal uitgaan. Ook zullen de experimenten bijdragen aan vraagsturing. Deze generieke meerwaarde is zeer wenselijk voor alle opleidingen zonder dat het noodzakelijk is daar de instrumenten van selectie en collegegelddifferentiatie aan te verbinden. Deze leden vragen de regering aan te geven in hoeverre zij ook de generieke meerwaarde in de zin van een kwaliteitsimpuls met deze experimenten nastreven.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling en met instemming kennisgenomen van de tijdelijke regels betreffende experimenten in het hoger onderwijs op het gebied van vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing. De leden hebben een aantal vragen en opmerkingen hierover die zij willen voorleggen. De leden van deze fractie staan volledig achter het experimenteren met selectie aan de poort, collegegelddifferentiatie en flexibele toelating van studenten op grond van elders verworden competenties. Selectie van getalenteerde studenten voor opleidingen met een erkende evidente meerwaarde zal, naar de verwachting van deze leden, bijdragen aan zowel de excellentie van opleidingen als de motivatie van studenten en daarmee het studierendement verbeteren. Maar selectie is tevens een middel om de onderwijsvraag van studenten beter te koppelen aan het onderwijsaanbod. Het wordt hierdoor mogelijk in Nederland opleidingen aan te bieden, op een manier die nu nog niet mogelijk is, menen de aan het woord zijnde leden.

De leden van deze fractie juichen dit toe en zijn van mening dat dit bijdraagt aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen. Daarnaast vinden zij het van belang om uitdagende opleidingen aan te bieden om uitmuntende studenten voor het Nederlandse hoger onderwijs te behouden. De leden van deze fractie voorzien dat opleidingen die daadwerkelijk meerwaarde bieden aan de student, kunnen rekenen op voldoende animo. Ook wanneer de opleidingen het collegegeld verhogen om gewenste extra kwaliteit te kunnen bieden, zal naar de verwachting van deze leden het aantal studenten niet af-, maar eerder toenemen. Belangrijker is dat de motivatie om een studie te beginnen en te voltooien wordt vergroot, vinden deze leden.

De leden van de SP-fractie onderschrijven het doel dat de regering met dit wetsvoorstel nastreeft, namelijk de verhoging van de deelname en bevordering van excellentie. Deze leden zijn echter van mening dat de keuzes die worden gemaakt juist nadelige gevolgen zullen hebben voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en ook niet zullen bijdragen aan de excellentie van het hoger onderwijs.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor een Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing. De leden zijn van mening dat toegewerkt moet worden naar een hoger-onderwijsstelsel waarin ruimte is voor differentiatie en excellentie. Zo beschouwd wordt met deze Experimentenwet een goede richting ingeslagen. Wel willen de leden er nadrukkelijk op wijzen dat het genoemde eindperspectief alleen zinvol invulling kan krijgen in een uitgebalanceerd systeem van bekostiging, studiefinanciering en -beurzen, markttransparantie en bescherming van de belangen van studieconsumenten. Het is niet de bedoeling dat het collegegeld een soort melkkoe wordt waar de studenten voor moeten betalen zonder dat daar veel tegenover staat. Ook de toegankelijkheid van het hoger onderwijs moet gewaarborgd blijven, zo vinden deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel, hetgeen beoogt experimenten met betrekking tot selectie van studenten, differentiatie in de hoogte van het collegegeld en flexibele toelating mogelijk te maken. Zij delen het uitgangspunt dat de toegankelijkheid van het onderwijs op basis van bekwaamheid gewaarborgd moet blijven.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben begrip voor de achtergronden en aanleiding daarvan, maar zijn niet gerust op de uitwerking van de voorgenomen regelgeving. Met name op het punt van de toegankelijkheid van het onderwijs hebben de genoemde leden nog de nodige bedenkingen.

1.2 Procedure

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel vooruit loopt op de effecten van de experimenten en anticipeert op het structureel mogelijk maken van selectie en collegegelddifferentiatie voor deze opleidingen. Deze leden willen erop wijzen dat juist voor experimenten is gekozen om de effecten na te gaan voordat kan worden besloten over het structureel regelen van selectie en collegegelddifferentiatie. Ook wanneer op basis van de resultaten van de experimenten over wordt gegaan tot een structurele regeling van selectie en collegegelddifferentiatie moet dit zich beperken tot specifieke opleidingen met evidente erkende meerwaarde zoals de Kamer ook per motie (Kamerstuk 29 410, nr. 18) heeft uitgesproken. Deze leden snappen niet wat met de opmerking wordt bedoeld dat opleidingen niet onnodig tijdelijk moeten terugvallen naar het oude regime. Wordt met deze opmerking bedoeld dat opleidingen die nu de experimentstatus krijgen erop kunnen rekenen dat zij ook in de toekomst erkende evidente meerwaarde zullen hebben en voor selectie en collegegelddifferentiatie in aanmerking zullen komen ongeacht de uitkomst van de experimenten? Welke verwachtingen worden hiermee geschapen? En wat betekent dat voor opleidingen die nu geen experimentstatus hebben, maar wel dezelfde evidente erkende meerwaarde nastreven? Krijgen zij dan alsnog dezelfde rechten als de experimenterende opleiding en is er dan nog wel sprake van dat selectie en collegegelddifferentiatie alleen mogelijk kan zijn in uitzonderingssituaties, namelijk voor specifieke opleidingen met evidente erkende meerwaarde, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het experiment een betrekkelijk korte periode beslaat. Zonder de voorbereidingstijd meegeteld, komt het feitelijk neer op één jaar experimenteren, voordat aan de behandeling van de uiteindelijke wettelijke regeling wordt begonnen. De leden vragen de regering of de uitkomsten van het experiment al na een jaar voldoende duidelijk kunnen zijn om een structurele regeling treffen. Voorts wijzen de leden er op dat de regering de opmerking van de Raad van State ter harte neemt met betrekking tot het in het vooruitzicht stellen van een overgangsvoorziening. Wat betekent dit concreet voor de studenten die participeren in een opleiding, waarvan het experiment na twee jaar niet wordt voortgezet, zo vragen de leden van deze fractie.

1.3 Evident erkende meerwaarde

De leden van de SP-fractie wijzen er op dat instellingen de mogelijkheid krijgen om maximaal vijf keer het wettelijk collegegeld te heffen. Dit kan alleen gebeuren op basis van «evidente meerwaarde». De leden van deze fractie vinden dat de elementen die worden genoemd als eerste leidraad in de vaststelling van het begrip «meerwaarde» onvoldoende helder zijn. Experimenten hadden op basis van heldere kaders inzicht moeten geven in toepasbaarheid van het begrip «evidente meerwaarde». Dat is nu niet mogelijk, zo stellen deze leden. De leden vragen of de regering de mening deelt dat de experimenten vooral een beeld zullen geven van de invulling die vanuit het hoger onderwijs wordt gegeven aan het begrip «evidente meerwaarde», maar minder inzicht zullen geven in de brede toepasbaarheid en toetsbaarheid van het begrip. Voorts merken de leden op dat de regering vermeldt dat het aan docenten, studenten en de commissie «Ruim baan voor talent» is om het begrip «evidente meerwaarde» te operationaliseren. Deze leden vragen of de regering kan uitleggen wat de huidige «reguliere waarde» is, waartegen de «extra's» die opleidingen zullen gaan bieden op hun meerwaarde kunnen worden getoetst. Zo wordt bijvoorbeeld «uitstekende studiebegeleiding» genoemd als een mogelijke rechtvaardiging voor een hoger collegegeld. Kan de regering aangeven wat de reguliere studiebegeleiding is, willen de leden weten. Ook vragen zij of de regering uiteen kan zetten hoe de transparantie ten aanzien van de evidente meerwaarde in de toekomst zal zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld in de communicatie met studenten.

1.4 Selectie van studenten

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nogmaals kan toelichten wat zij met «selectie aan de poort van de bachelor» bedoelt. Betekent deze selectie dat studenten die niet aan de selectie-eisen voldoen per definitie worden afgewezen, of kan deze selectie ook inhouden dat aan studenten wordt gevraagd aanvullende cursussen te volgen voordat met de opleiding kan worden begonnen? De leden van deze fractie zien bij selectie aan de poort vooral de meerwaarde van deze laatste optie. Wanneer aan studenten voor aanvang van de opleiding kan worden meegegeven dat verwacht kan worden dat zij op bepaalde onderdelen van de opleiding problemen zullen krijgen en dat hen daarom dringend wordt aangeraden eerst hun deficiënties op dat terrein op te lossen, dan kan daarvan een positieve impuls op het studietraject van de student uitgaan. Tevens vragen deze leden in hoeverre een student die op basis van motivatie of cijfers wordt afgewezen voor het volgen van de opleiding zich tegen de selectiebeslissing kan verweren. Hoe wordt gewaarborgd dat het beoordelen van motivatie deugdelijk geschiedt en er geen sprake is van discriminatie op oneigenlijke gronden, zoals de «saaiheid» van de student die blijkbaar een rol speelt bij het intakegesprek bij het university college? Hoe worden de belangen van de studenten die deelnemen aan het experiment in brede zin gewaarborgd, zodat zij geen slachtoffer worden van de experimenten, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de VVD-fractie merken op dat een aantal universiteiten te maken heeft met een enorme groei in de toestroom van studenten voor populaire studies (rechten, internationale organisaties, criminologie). Zij willen daarom een numerus fixus voor deze opleidingen instellen. De leden vragen of het mogelijk is om deze opleidingen te benaderen met het verzoek niet een numerus fixus in te stellen, maar gebruik te maken van de tijdelijke regels. Dan kan de recent ontstane situatie worden gebruikt om studenten te selecteren in plaats van te loten. De leden van voornoemde fractie willen weten wat de regering van de suggestie vindt. De leden van deze fractie missen in de voorstellen een waarborg voor transparantie van de opleidingen naar de studenten en, breder, de maatschappij. Naar mening van deze leden moet transparantie bij deze experimenten een voorwaarde zijn voor deelname. Studenten moeten weten waarvoor ze kiezen en een goede, persoonlijke afweging kunnen maken op basis van vergelijkbare gegevens, zo vinden de aan het woord zijnde leden.

Voorts merken de leden op dat het opleidingen vrij staat hun ingangseisen te formuleren en een wijze van toetsing te kiezen. De experimenten vinden echter ongeveer tegelijkertijd plaats en worden deels met publiek geld gefinancierd. Kennisdeling tussen de instellingen die een experimenteerstatus krijgen is dan ook van groot belang. Het ontwikkelen van ingangseisen en -toetsen kunnen instellingen ook gezamenlijk oppakken in deze experimenteerfase. Immers, één van de doelen van de experimenten is het ontwikkelen van testen en het onderzoeken of in het buitenland ontwikkelde testen ook in Nederland toepasbaar zijn. De leden van deze fractie willen weten hoe de regering hierover denkt.

De regering sluit selectie-eisen bij unieke opleidingen uit, omdat studenten wanneer zij voor deze opleiding worden afgewezen, nergens anders in Nederland terecht kunnen. De leden van deze fractie verbazen zich hierover. Juist uniciteit kan een uitdrukking van meerwaarde zijn. Voor kunstvakopleidingen geldt bijvoorbeeld hetzelfde: wanneer een student wordt afgewezen door de verschillende kunstacademies, is er inderdaad geen andere opleiding in Nederland waar hij terecht kan. Waarom zou dit niet ook voor een andere opleiding met erkende en evidente meerwaarde zo kunnen zijn, vragen de aan het woord zijnde leden. Ook unieke opleidingen moeten zich kunnen blijven ontwikkelen en zich kunnen meten met soortgelijke opleidingen in het buitenland. Deze opleidingen concurreren weliswaar niet met Nederlandse opleidingen, maar ook zij dienen alle mogelijkheid te krijgen om studenten te selecteren, dan wel met behulp van extra collegegeld meer kwaliteit te genereren, zo stellen deze leden. Zij vernemen graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de SP-fractie wijzen selectie aan de poort af als middel om studenten op een betere manier op de juiste plek te krijgen. De leden van deze fractie zijn een voorstander van een selectie door middel van het eindexamen en het bindend studie advies na het eerste jaar en betere begeleiding van studenten in dat eerste jaar.

De leden van de D66-fractie merken op dat er ook nu al opleidingen bestaan waarbij selectie of loting mogelijk is. De leden zien graag een overzicht van dergelijke opleidingen, waarbij onderscheid gemaakt wordt naar numerus-fixusopleidingen met een opleidings- respectievelijk instellingsfixus en waarbij tevens het selectiemechanisme wordt beschreven. De leden van deze fractie vinden dat opleidingsinstellingen en belangenorganisaties in de gezondheidszorg Nederland met de numerus fixus voor de geneeskundestudie voor jarenlang een artsenkartel in de maag hebben gesplitst. De leden zijn bezorgd over het feit dat het toestaan van selectie, waar deze leden op zichzelf voor zijn, deze sector ook in de toekomst een instrument in handen geeft om kunstmatig schaarste te creëren. Hoe denkt de regering over dit risico, en wat wordt er gedaan om het te voorkomen, zo vragen de leden. Voorts wijzen zij op de zogenaamde «unieke opleidingen», zoals Japans, die worden uitgesloten van de experimenten. De leden van deze fractie vragen of deze uitzondering alleen geldt voor de selectie of ook voor de collegegelddifferentiatie. De leden constateren dat selectie en collegegelddifferentiatie bij unieke opleidingen riskant is omdat de aanbieder van de opleiding althans op dat vakgebied in Nederland monopolist is. Hoe ziet de regering dit probleem op langere termijn, aangenomen dat selectie en collegegelddifferentiatie dan op grotere schaal zijn toegestaan, vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten of de regering de kritiek deelt van het onderwijsveld dat cijfers slechts een momentopname zijn en niets zeggen over de werkinstelling, doorzettingsvermogen en andere eigenschappen van een student, die van belang zijn om een opleiding succesvol af te ronden. Deelt de regering tevens de mening van de leden van deze fractie dat cijfers niet het geschikte middel zijn om toe te passen als selectiecriterium, zo vragen zij.

De voorstellen ten aanzien van de selectie van studenten komen naar de indruk van de leden van de SGP-fractie neer op differentiatie naar niveau binnen de instellingen voor hoger onderwijs. Als zodanig hebben zij daar geen moeite mee. Voorwaarde is wel dat er steeds een duidelijke relatie aanwezig is tussen de aard en inhoud van de opleiding en de toelatingseisen die daarvoor worden gesteld, ook in relatie tot andere opleidingen. Als voorbeeld van een selectiecriterium wordt in de memorie van toelichting de motivatie van studenten genoemd. Op welke manier denkt de regering dat zo'n criterium op een bevredigende niet-subjectieve manier kan functioneren, zo vragen deze leden.

1.5 Collegegelddifferentiatie

Volgens de leden van de CDA-fractie komen, gelet op de plannen voor een nieuw bekostigingssysteem in het hoger onderwijs, de experimenten met collegegelddifferentiatie in een ander daglicht te staan. De voorgestane wijzigingen in het bekostigingssysteem van het hoger onderwijs voorzien erin dat studenten die over leerrechten beschikken het wettelijk collegegeld betalen en dat studenten die niet over leerrechten beschikken het instellingscollegegeld betalen. Deze leden vragen in welke uitzonderingssituaties daarnaast nog sprake zou moeten zijn van collegegelddifferentiatie.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de argumentatie van de regering om de mogelijkheden van collegegelddifferentiatie niet open te stellen voor verlaging van het collegegeld bij bepaalde studierichtingen. Toch zou het interessant kunnen zijn dit wel toe te staan, zolang dat geen financiële consequenties voor het experimenteerbudget heeft. Eventuele compensatie zou de instelling zelf moeten organiseren. De leden van deze fractie stellen voor de mogelijkheid hiertoe open te houden. Instellingen kunnen dan hun eigen afwegingen maken. De door de regering voorgestelde stimulerende bonusmaatregel als tegenhanger van collegegeldverlaging, wordt in het experiment met bètabeurzen getoetst aan de praktijk. De leden wachten de resultaten van deze proef met belangstelling af. De motie Joldersma (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 48), die beoogt de bètabeurs niet exclusief voor studenten in de laatste fase van hun studie te reserveren, is door de leden van deze fractie gesteund.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de monitoring van eventuele prijsafspraken tussen opleidingen in de experimenteerperiode door Commissie Ruim baan voor talent zich verhoudt tot de realiteit van transparantie en controle in de toekomst, na eventuele invoering van de voorstellen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering het idee verlaat van collegegelddifferentiatie als middel om extra studenten aan te trekken, omdat dit een verkeerd prijssignaal over de kwaliteit van de opleiding zou kunnen geven. De leden van deze fractie hebben aarzelingen bij deze keus. Is het nu werkelijk zo dat bijvoorbeeld een lager collegegeld voor bèta-opleidingen leidt tot een verkeerde prijsprikkel, vragen zij. Over het algemeen zijn de leden van deze fractie van mening dat collegegelddifferentiatie niet in alle gevallen moet uitmonden in collegegeldverhoging. Differentiatie moet ook een verlaging kunnen betekenen. Het wetsvoorstel lijkt er niet van uit te gaan dat hiermee zal worden geëxperimenteerd. De leden vernemen graag de visie van de regering op dit punt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering welke overwegingen ten grondslag liggen aan het gehanteerde maximum van vijf keer het wettelijke collegegeld voor collegegeldverhoging?

De leden van de SGP-fractie zien uiteraard in dat het vormgeven van excellente opleidingen extra kosten voor de instellingen met zich meebrengt. Het is hen echter niet duidelijk waarom dat noodzakelijk moet leiden tot het vragen van een hoger collegegeld. De leden vragen de regering in te gaan op het gebruik van alternatieve financieringsbronnen. In de memorie van toelichting meldt de regering dat het vragen van een hoger collegegeld voor excellente opleidingen niet ten koste gaat van de toegankelijkheid van het onderwijs. De leden van deze fractie zijn daar echter in het geheel niet van overtuigd. Toegankelijkheid van het onderwijs betekent voor hen dat er geen beperkende drempels zijn om deel te nemen aan de gewenste vorm van onderwijs. De regering is echter van mening dat reeds aan de eis van toegankelijkheid is voldaan als er van overheidswege in wordt voorzien dat iedereen onderwijs kan volgen. Is de regering echt van mening dat deze kan-formulering een adequate interpretatie en invulling is van artikel 13, tweede lid, onderdeel c van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten? De leden erkennen dat een hoger collegegeld voor studenten geen onoverkomelijke drempel vormt. Zo nodig kan ruimschoots gebruik worden gemaakt van de beschikbare leenfaciliteiten. De leden van voornoemde fractie wijzen er echter op dat de feitelijke toegankelijkheid niet alleen afhankelijk is van de formele mogelijkheden, maar ook van psychologische effecten van de aanwezige drempels. Daarbij stellen zij vast dat het aangaan van forse leningen hoe dan ook weerstand oproept. In dat licht is het niet onwaarschijnlijk dat de beoogde maatregel toch in negatieve zin van invloed is op de toegankelijkheid van de betrokken opleidingen. De aan het woord zijnde leden vragen de regering hierop nader in te gaan.

1.6 Flexibele toelating door vervangende vooropleidingseisen

De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het scheppen van de mogelijkheid dat personen onder de 21 jaar op basis van de beoordeling «elders verworven competenties» kunnen worden toegelaten tot het hoger onderwijs. In het verlengde daarvan plaatsen zij vraagtekens bij de nu nog automatische doorstroom van studenten met een propedeuse in het hbo naar een wetenschappelijke bachelor. Deze leden vinden het van belang dat studenten hun talenten optimaal gebruiken. In de praktijk blijkt echter dat studenten de weg van de hbo-propedeuse als sluiproute gebruiken om zonder vwo-diploma automatisch toegang tot de wetenschappelijke bachelor te verwerven. Deze studenten lopen vervolgens studievertraging op door een gebrek aan voorkennis. Deze leden vragen de regering hoe zij, in het licht van verbeteren van rendementen en selectie, tegenover het schrappen van deze sluiproute staat.

De leden van de SP-fractie hebben twijfels bij de flexibele toegang door vervangende vooropleidingseisen. Kan de regering aangeven of dit experiment ook geldt voor bijvoorbeeld ongediplomeerde havisten? Als dat zo is, hoe ziet de regering de gevolgen van een dergelijke maatregel voor de instroom in mbo-4 opleidingen, willen deze leden weten.

De leden van de D66-fractie wijzen er op dat in de experimenten meer ruimte komt om mensen die niet aan de vooropleidingseisen voldoen toe te laten op basis van vervangende eisen. Het is deze leden bekend dat er in Nederland nogal wat hoogopgeleide asielzoekers zijn (dikwijls in richtingen waarin op de Nederlandse arbeidsmarkt tekorten zijn) die met enige bijscholing klaargestoomd kunnen worden voor de arbeidsmarkt. Door allerlei belemmeringen in regelgeving en in de uitvoering van de sociale zekerheid gebeurt dat tot dusverre onvoldoende, waardoor veel menselijk potentieel onbenut blijft. Zou het niet voor de hand liggen om ook hier, rekening houdend met elders verworven competenties en gevolgde opleidingen, flexibel om te gaan met toelating? De leden vernemen graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor het introduceren van vervangende, maar gelijkwaardige vooropleidingseisen. Daarmee worden eerder verworven competenties op de juiste waarde geschat en wordt het beschikbare potentieel zo goed mogelijk benut. De aan het woord zijnde leden zijn met de regering wel van mening dat het gebruik van vervangende vooropleidingseisen tot uitzonderingen moet worden beperkt. Wat is bepalend voor het voorkomen van dergelijke uitzonderingen? Kan de regering de beoogde beperkte doelgroep nader omschrijven? De aan het woord zijnde leden vragen ook naar het effect van de introductie van vervangende vooropleidingseisen op de waarde van een diploma dat via de gebruikelijke weg toegang verleent tot het hoger onderwijs. In hoeverre is er sprake van een risico van devaluatie van de reguliere vooropleidingseisen? Hoe denkt de regering zo'n devaluatie te kunnen voorkomen? Tevens vragen de leden bij de evaluatie ook aandacht te besteden aan mogelijke effecten van de verhoging van de participatie in het hoger onderwijs door verbrede toelating op de kwaliteit van de opleidingen.

1.7 Evaluatie experimenten

De leden van de CDA-fractie zijn zeer verbaasd dat de effecten van de experimenten op het bevorderen van excellentie niet worden nagegaan. Was dat juist niet het doel waarom deze experimenten werden ingevoerd, zo vragen zij. Als dan niet de effecten op het bevorderen van excellentie en het verhogen van rendement kunnen worden nagegaan, wat is dan nog de rechtvaardiging voor deze experimenten? Welke korte termijneffecten worden dan wel in de evaluatie betrokken, willen de leden van voornoemde fractie weten. Deze leden hechten veel meer waarde aan de kwaliteitsimpulsen die van de experimenten kunnen uitgaan. Zij vragen wat na afloop nog de reden kan zijn om op basis van deze experimenten tot collegegelddifferentiatie en selectie over te gaan. Het mag niet zo zijn, zo stellen de leden, dat straks de redenering wordt omgedraaid: omdat experimenten met evidente meerwaarde zijn uitgekozen, altijd selectie en collegegelddifferentiatie is gerechtvaardigd. De experimenten zouden juist moeten aantonen dat selectie en collegegelddifferentiatie een toegevoegde waarde hebben. Hoe zal deze toegevoegde waarde volgens de methodisch-wetenschappelijke eisen van betrouwbaarheid en validiteit worden bepaald en op welke wijze worden de evaluatiecriteria per experiment geoperationaliseerd, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de D66-fractie merken op dat het in principe goed is via experimenten te kijken hoe selectie en collegegelddifferentiatie in de praktijk uitpakken. Door de beperkte schaal van de experimenten zal echter weinig inzicht in de gedrags- en markteffecten ontstaan; dit is ook niet de bedoeling van het wetsvoorstel. Dit kan ook moeilijk anders, omdat experimenten op grote schaal het risico met zich meebrengen dat de hoger-onderwijsmarkt op al te grote schaal wordt verstoord doordat er geen sprake is van een level playing field tussen enerzijds de instellingen die mogen experimenteren en anderzijds de instellingen die dit niet doen. Toch roepen bovengenoemde overwegingen bij de leden van deze fractie de vraag op of een goede evaluatie praktisch mogelijk is. Kortom, hebben de experimenten niet alleen theoretisch maar ook praktisch een «evidente meerwaarde»? Verder zouden de leden het ook op prijs stellen als bij de evaluatie kon worden gekeken naar de effecten van de experimenten voor de transparantie van de hoger-onderwijsmarkt en naar de mening van belangrijke stakeholders als studenten en werkgevers of al dan niet sprake is van evidente meerwaarde. Naar de mening van deze leden moet bij ieder experiment vooraf duidelijk vastgelegd worden wat het doel van het experiment is, zodat achteraf ook getoetst kan worden wat hiervan terecht gekomen is.

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat wordt gewerkt met experimenten, gegeven de wens om te komen tot aanpassing van de regelgeving ten aanzien van vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing. Zodoende kan worden bezien of met de voorgenomen regelgeving de beoogde doelen daadwerkelijk worden bereikt in hoeverre zich mogelijke ongewenste neveneffecten voordoen. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de experimenten tevens zullen functioneren als pilots. De leden van deze fractie gaan er evenwel vanuit dat de resultaten van de evaluatie desgewenst zonder veel problemen niet alleen tot aanpassing, maar ook tot het beëindigen van de ruimere mogelijkheden ten aanzien van vooropleidingseisen, selectie en collegegeld kunnen leiden, inclusief de daarbij behorende overgangsregelingen. Zij vragen de regering dit te bevestigen.

2. FINANCIËLE GEVOLGEN

De leden van de CDA-fractie verbazen zich erover dat de regering alleen oog heeft voor de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Als maar een leenvoorziening is geschapen voor de hogere collegegelden dan zijn alle drempels blijkbaar geslecht. Deze leden vragen of behalve de financiële toegankelijkheid ook geen andere drempels voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs worden opgeworpen. Zij denken bijvoorbeeld aan de gevolgen voor studenten die weten dat ze gewoon meer tijd nodig hebben vanwege een functiebeperking of die gewoon niet snel kunnen leren, maar het van hun werkdiscipline moeten hebben. Deze studenten zullen risico's vermijden en vanwege faalangst of negatieve adviezen van familie en omgeving afhaken. In hoeverre wordt bij de experimenten ook rekening gehouden met deze drempels voor de toegankelijkheid, zo vragen de leden.

Tevens willen deze leden graag spoedig op de hoogte worden gesteld van de ingediende initiatieven en de ingediende voorstellen voor experimenten. Is voor de ingediende voorstellen inderdaad ook wetswijziging nodig of is het ook mogelijk deze experimenten uit te voeren binnen de grenzen van de wet, zo vragen zij.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie vragen of het noodzakelijk is dat voor de opleidingen van de Open Universiteit alsnog een uitzondering wordt gemaakt. Is het nodig in het nieuwe bekostigingssysteem en in de nieuwe wet op het hoger onderwijs de Open Universiteit anders te behandelen dan andere universiteiten en hogescholen, mede gelet op het feit dat ook bij andere instellingen afstandsonderwijs wordt verzorgd, zo vragen deze leden.

Artikel 3

De leden van de CDA-fractie geven aan dat uit het artikel niet duidelijk wordt wat nu de doelstellingen zijn van de experimenten met selectie en collegegelddifferentiatie en hoe wordt nagegaan of die doelstellingen worden behaald.

Artikel 4

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre in het wetsvoorstel, dat een definitieve regeling voorstaat van selectie en differentiatie voor specifieke opleidingen met erkende evidente meerwaarde, rekening zal worden gehouden met de effecten van de experimenten mede gelet op het feit dat het wetsvoorstel wordt ingediend in 2006 en de effecten van de experimenten pas in het voorjaar van 2007 bekend zullen zijn.

Artikel 6

De leden van de CDA-fractie vragen of elke opleiding met evidente erkende meerwaarde voor selectie en collegegelddifferentiatie in aanmerking komt of dat het gaat om meerwaarde bij specifieke opleidingen waarvan is aangetoond dat die alleen valt te bereiken door selectie en collegegelddifferentiatie.

Artikel 8

De leden van de CDA-fractie willen weten waarom hier gekozen wordt voor de grens van vijf maal het wettelijk collegegeld en waarmee verschilt een opleiding met evidente erkende meerwaarde dan nog van de situatie van een student die volgens het nieuwe bekostigingssysteem zijn leerrechten heeft opgebruikt?

Artikel 9

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad van State erop wijst dat EU-regels en -jurisprudentie ervoor zorgen dat studenten uit andere EU-lidstaten gelijke toegang tot leningen en studiefinanciering moeten hebben als Nederlandse studenten. De regering bagatelliseert de consequenties hiervan, maar de leden van deze fractie willen toch graag meer inzicht in de mogelijke positieve en negatieve gevolgen hiervan, voor zover mogelijk voorzien van een kwantificering. Ook zien de leden graag een overzicht van en nadere uitleg over de internationale regels en jurisprudentie die op dit punt relevant zijn.

Artikel 15

De leden van de CDA-fractie vragen of het de bedoeling is dat in de experimenten alle studenten die zich voor de desbetreffende opleiding inschrijven mee moeten doen aan de selectie en/of een hoger collegegeld moeten betalen. Of is dit alleen op vrijwillige basis? Wat gebeurt er met studenten die hun eerste jaar niet hadden afgerond en alsnog hetzelfde programma volgen als de studenten die wel moeten voldoen aan de aanvullende selectie-eisen/hoogte collegegeld, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Cornielje

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Kalsbeek (PvdA), Cornielje (VVD), Voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), Ondervoorzitter, Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Ferrier (CDA), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Vacature (SP), Tonkens (GL), Jonker (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kruijsen (PvdA).

Naar boven