29 817
Sociale werkvoorziening

nr. 49
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2009

Op uw verzoek reageer ik hierbij op de brief van de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI) te Amsterdam van 8 juni 2009. Het bestuur van het PWRI vraagt daarin aandacht voor de financiële gevolgen van de wijziging met ingang van 1 mei 2009 van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid voor zijn pensioenfonds en zijn deelnemers. Het bestuur van het PWRI is van mening dat bedoelde wijziging niet van toepassing zou moeten zijn op werknemers in de Sociale Werkvoorziening.

In reactie daarop meld ik u het volgende. De arbeidsongeschiktheidswetgeving (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)) kent een regeling om te stimuleren dat arbeidsongeschikten gaan werken. Daarvan zouden ze kunnen worden weerhouden als aanvaarding van arbeid definitief tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid leidt en dus tot een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat doet zich voor als iemand feitelijk meer gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit (rvc). In beginsel dient dan namelijk het arbeidsongeschiktheidspercentage (ao%) te worden verlaagd. Dat is op zich niet erg want de betrokkene ontvangt inkomen uit zijn arbeid naast zijn uitkering. Echter, als hij later die arbeid moet neerleggen omdat die te zwaar blijkt te zijn, is het resultaat van het aanvaarden van die arbeid dat zijn ao% en zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering definitief zijn verlaagd zonder dat daar inkomsten uit arbeid tegenover staan. De betrokkene kan weliswaar om een herbeoordeling verzoeken maar zijn uitkering kan in de regel niet eerder worden verhoogd dan na een wachttijd van 52 of 104 weken.

Daarom is in de arbeidsongeschiktheidswetgeving het volgende geregeld. Als iemand gaat werken en het is niet duidelijk dat betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is die arbeid te verrichten, dan wordt zijn ao% formeel niet verlaagd. Echter, zijn ao% wordt wel materieel verlaagd in die zin dat gedaan wordt alsof die arbeid wel geschikt voor hem is. Dit leidt ertoe dat de uitkering wordt verlaagd na het aanvaarden van de arbeid. Als dan later mocht blijken dat de arbeid niet is berekend voor zijn krachten en bekwaamheden waardoor de betrokkene het werk moet neerleggen, wordt zijn uitkering weer direct berekend naar het (hogere) formele ao%. Zo wordt voorkomen dat een nieuwe wachttijd gaat lopen. Dit – zogenaamde – terugvalrecht biedt de arbeidsongeschikte zekerheid dat hij zijn oude uitkering weer ontvangt als blijkt dat de geaccepteerde arbeid te zwaar voor hem is. Aan dit terugvalrecht is een termijn gesteld van vijf jaar, behalve als de betrokkene Wsw-arbeid gaat verrichten.

Vorig jaar is vanuit de uitvoeringspraktijk de vraag gekomen wat er moet gebeuren als iemand levensloopverlof opneemt tijdens de periode waarin het terugvalrecht geldt. Moet iemand dan een uitkering ontvangen op grond van zijn formele of materiële ao%?

Ik ben van mening dat voor iemand die niet werkt vanwege opname van levensloopverlof de terugvalregeling niet aan de orde kan zijn. Immers, niet kan worden gezegd dat iemand die levensloopverlof opneemt zijn arbeid neerlegt omdat die te zwaar voor hem is. In dit geval stopt de betrokkene vrijwillig met werken. Levensloopverlof kan, zoals bekend, worden opgenomen voor een tijdelijke onderbreking van de arbeid en om vervroegd uit te treden. Er is derhalve geen aanleiding om het terugvalrecht toe te passen tijdens (levensloop)verlof en na vervroegde uittreding. Daarom heb ik dus de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: de Regeling) verduidelijkt, zodat de arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdens verlof en na vervroegd uittreden nog steeds volgens het materiële ao% wordt berekend. Dit betekent dat de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in die situaties niet wijzigt. Ik zie geen aanleiding om een uitzondering hierop te maken voor medewerkers in de Sociale Werkvoorziening.

Voor een volledig beeld meld ik tevens dat met ingang van 1 mei 2009 een wijziging is doorgevoerd die voor WGA gerechtigden en ook pensioenfondsen financieel voordeel kan opleveren. Per 1 mei 2009 is namelijk eveneens het Inkomensbesluit voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) aangepast. In dit inkomensbesluit was al bepaald dat de loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) niet hoger of lager wordt tijdens verlof van de WGA-gerechtigde of na vervroegde uittreding. Met de wijziging van 1 mei 2009 is geregeld dat de WGA-gerechtigde zijn loonaanvulling niet verliest tijdens verlof of na vervroegde uittreding. Deze wijziging is een financieel voordeel voor WGA-gerechtigden en daarmee ook voor pensioenfondsen.

Overigens was, op verzoek van PWRI, reeds eerder toegestemd in overleg over onder andere dit onderwerp, dat zal plaatsvinden op 15 juli. Mocht dit tot additionele gezichtspunten leiden, dan informeer ik u daarover.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven