29 817 Sociale werkvoorziening

Nr. 137 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2016

Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. De Participatiewet vraagt om een andere uitvoering van de sociale werkbedrijven (sw-bedrijven), passend bij de transformatie die sw-bedrijven en gemeenten al enkele jaren aan het maken zijn. Naar aanleiding van een motie van het lid Kerstens (PvdA) heeft het kabinet € 30 mln vrijgemaakt om deze transformatie te faciliteren. Gemeenten en sw-bedrijven blijven de bestaande sw-werknemers van werk voorzien, hetzij in het sw-bedrijf, hetzij bij een andere werkgever.

Op basis van de bestuurlijke afspraak met de VNG om de financiering van de Wsw te monitoren, heb ik de «Thermometer Wsw» ingesteld. Bureau Berenschot voert voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Thermometer Wsw uit. Dit onderzoek wordt in drie fasen uitgevoerd: een nulmeting en twee vervolgmetingen in respectievelijk 2017 en 2019. De nulmeting beschrijft de periode 2011–2014, de eerste vervolgmeting de jaren 2015 en 2016. Na de tweede vervolgmeting die de jaren 2017 en 2018 beschrijft, wordt na overleg met de VNG bezien of de Thermometer Wsw moet worden voortgezet. Het rapport over de nulmeting bied ik u met deze brief aan1.

Kern van het onderzoek

Het budget dat gemeenten krijgen voor de Wsw neemt in de loop der tijd af, enerzijds doordat er geen nieuwe werknemers in de Wsw instromen en anderzijds door een efficiencykorting. De centrale vraag voor de Wsw-thermometer is: «Hoe verhoudt de feitelijke ontwikkeling van de aantallen en de uitgaven door gemeenten voor de bestaande Wsw-populatie zich tot de aannames waarmee in het financieel kader van de Participatiewet rekening is gehouden?»

Om die vraag te beantwoorden onderzoekt bureau Berenschot drie deelaspecten:

  • 1. De ontwikkeling van de omvang en samenstelling van de Wsw-populatie;

  • 2. De financiële gevolgen hiervan voor gemeenten;

  • 3. Regionale verschillen, om te onderzoeken in hoeverre de door gemeenten of sw-bedrijven beïnvloedbare factoren en omgevingskenmerken van invloed zijn op de uitgaven door gemeenten.

De centrale vraag wordt nog niet in de nulmeting beantwoord. Wel zijn de deelaspecten onderzocht voor het tijdvak 2011–2014, zodat de gegevens van de eerste meting in perspectief kunnen worden geplaatst.

Ad 1. Wsw-populatie

Over de periode 2011–2014 nam het volume van de Wsw-populatie af van 91.293 arbeidsjaren in 2011 tot 90.033 arbeidsjaren in 2014, een daling van 1% over een periode van 4 jaar. De belangrijkste ontslagredenen waren «natuurlijk verloop» (in 2014 38%) en «einde proeftijd /contract» (in 2014 33%), waarbij de oorzaak van ontslag ligt «in de persoon». Slechts enkele gemeenten hebben contracten niet verlengd met als doel het volume terug te dringen.

Gemeenten stuurden in de periode 2011–2014 op begeleid werken en detacheren, omdat mensen zo regulier mogelijk te laten werken. Per saldo nam het aandeel begeleid werken en detacheren toe: begeleid werken steeg van 5,7% naar 6,1%; individueel detacheren van 15,3% naar 16,6% en groepsdetacheren van 9,4% naar 16,6%. De recessie, de beperkte mogelijkheden van de doelgroep en risicomijding bij werkgevers werden in interviews genoemd als reden voor de beperkte toename.

Ad 2. Financiële gevolgen gemeenten

De totale bruto uitgaven voor gemeenten gingen over de periode 2011–2014 in beperkte mate omlaag, van € 2.487 miljoen in 2011 naar € 2.436 miljoen in 2014 (-2%). Deze verlaging is mede gerealiseerd door lagere bedrijfskosten.

De bruto uitgaven in 2014 bedroegen gemiddeld € 27.290 per gerealiseerd arbeidsjaar. De rijksbijdrage bedroeg in dat jaar € 26.546. Per saldo leidde dat gemiddeld tot een netto uitgave voor gemeenten van € 744 per arbeidsjaar. De verschillen in de netto uitgaven tussen sw-bedrijven is echter aanzienlijk

Ad 3. Omgevingskenmerken en andere factoren

Tot slot is onderzocht wat mogelijke verklaringen zijn voor de verschillende uitgangsposities tussen de sociale werkbedrijven in de arbeidsmarktregio’s en de financiële gevolgen daarvan voor gemeenten. De onderzochte omgevingskenmerken (sociaaleconomische factoren) geven slechts in beperkte mate een verklaring voor de hoogte van de prijs van de sociale werkvoorziening. De samenstelling (bijvoorbeeld leeftijd en lengte dienstverband), van de Wsw-populatie heeft, zoals verwacht, wel effect op de loonkosten. In het bijzonder zijn de ernst van de beperking en het moment van instroom factoren die de verschillen in prijs tussen de sw-bedrijven mede bepalen.

Betekenis voor de Participatiewet

De vraag is in hoeverre de financiële ontwikkeling in de pas blijft lopen met de rijksbijdrage, die vanaf 2015 elk jaar omlaag gaat. Zoals gezegd worden de financiële ontwikkelingen bepaald door de volumecomponent en door de prijscomponent. De volumeontwikkeling kan mogelijk afwijken van de verwachte volumeontwikkeling, zowel op landelijk niveau als in de verhouding tussen de gemeenten door een verandering van het uitstroompatroon.

De prijs wordt mede bepaald door de mate waarin sw-bedrijven de bestaande Wsw-infrastructuur inzetten voor andere activiteiten en andere- en nieuwe doelgroepen. In de periode van de nulmeting was dit nog maar in beperkte mate het geval, maar uit de interviews maakten de onderzoekers op dat dit de komende jaren een steeds grotere rol gaat spelen. Daarom zal in de volgende meting worden onderzocht op welke wijze aanvullende activiteiten van invloed zijn op de uitgaven aan de Wsw door gemeenten. Ook de maatregelen die worden genomen om de sw-sector toekomstbestendig te maken, worden hierin meegenomen.

Conclusie

In deze nulmeting wordt nog niet de vraag beantwoord hoe de feitelijke ontwikkeling van de aantallen en de financiële gevolgen door gemeenten voor de bestaande Wsw-populatie zich verhouden tot de aannames waarmee in het financieel kader van de Participatiewet rekening is gehouden. Wel zijn de deelaspecten onderzocht voor het tijdvak 2011–2014, zodat de gegevens van de in 2017 uit te voeren eerste vervolgmeting in perspectief kunnen worden geplaatst.

Om de vraag te beantwoorden hoe de ontwikkeling van de aantallen en de uitgaven zich verhouden tot de aannames in het financieel kader, kan niet worden volstaan met het monitoren van het Wsw-volume en de Wsw-uitgaven. In de vervolgmetingen zal rekening worden gehouden met omgevingskenmerken en andere factoren om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de netto uitgaven door gemeenten aan een Wsw-arbeidsjaar.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven