29 815
Jeugdzorg 2005–2008

nr. 45
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 december 2005

1. Inleiding

Hierbij treft u op uw verzoek een integrale brief aan over de stand van zaken in de pleegzorg in Nederland. Uw Kamer heeft hierom gevraagd tijdens een algemeen overleg op 16 juni 2005 (kamerstuk 29 815, nr. 36). Deze brief, die ik mede namens de minister van Justitie schrijf, behandelt een aantal actuele ontwikkelingen in de pleegzorg. De vorige integrale pleegzorgbrief aan uw Kamer dateert van 8 juni 2001.1

Pleegzorg valt onder de Wet op de jeugdzorg die sinds 1 januari 2005 van kracht is. Pleegzorg is ook onder de nieuwe wet een bijzondere vorm van jeugdzorg. Pleegouders bieden immers op vrijwillige basis en onbetaald kinderen die niet (meer) thuis kunnen wonen een nieuw thuis. Deze brief behandelt de actuele ontwikkelingen in de pleegzorg aan de hand van een aantal thema’s. Deze zijn naar voren gekomen uit een inventarisatie onder de werkgeversorganisatie MO-groep, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) en het Landelijk overleg Pleegouderraden (LOPOR). Tevens heeft de Jeugdzorgbrigade2 ons thema’s aangedragen die uit gesprekken met pleegouders naar voren zijn gekomen. De adviezen van de Jeugdzorgbrigade zijn in deze brief meegenomen.3

Deze brief gaat achtereenvolgens in op:

a. Ontwikkelingen in de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant

b. Positie van pleegouders versterken

c. Financiële zaken

d. Betere afstemming vraag en aanbod in de pleegzorg

2. Uitgangspunten pleegzorg

Mijn uitgangspunten voor de pleegzorg in Nederland zijn:

– Als kinderen niet bij de eigen ouders kunnen opgroeien, dan wil de overheid dat ze kunnen opgroeien in een situatie die zo veel mogelijk op een gezin lijkt. Een kind is beter af in een pleeggezin dan in een (residentiële) instelling. Pleegouders kunnen beter dan een residentiële instelling de vereiste geborgenheid en opvoedingsstabiliteit bieden. Daarnaast bieden pleegouders pleegkinderen op een vanzelfsprekende wijze een sociaal netwerk waar pleegkinderen tijdens hun meerderjarigheid zo nodig op terug kunnen vallen.

– Zekerheid is voor kinderen een cruciale voorwaarde voor hun ontwikkeling. Kinderen in een pleeggezin, of dat nu op vrijwillige basis is of met behulp van een onder toezicht stelling of een gezagsmaatregel, moeten daarom zo snel mogelijk duidelijkheid hebben over hun toekomstige situatie; gaan ze weer terug naar huis of blijven ze bij het pleeggezin. Hierbij is het streven om een kind in zo min mogelijk verschillende opvoedingssituaties te laten komen.

– De veiligheid en stabiliteit van het kind gaat voor alles. Is de veiligheid in het geding, dan moet niet geschroomd worden om tot uithuisplaatsing over te gaan.

– Het kabinet beschouwt pleegzorg als een vrijwillige en onbetaalde vorm van jeugdzorg. Pleegouders moeten daarbij professioneel begeleid en goed ondersteund worden.

3. Trends in de pleegzorg in cijfers

De sector geeft aan dat er steeds meer kinderen in de pleegzorg terecht komen. In totaal maken 12 000 oplopend tot 15 000 kinderen per jaar gebruik van pleegzorg.

Grafiek 1: Totaal aantal pleegkinderen per jaar 2000–2004 (Bron: Factsheet Pleegzorg 2004*)

kst-29815-45-1.gif

* Factsheet pleegzorg 2004, Pleegzorg Nederland, MO-groep.

Tegelijkertijd neemt de laatste jaren de duur van de pleegzorg af, met name bij oudere kinderen. Bijna de helft van de kinderen woont korter dan een half jaar in een pleeggezin.

Netwerkplaatsingen nemen een steeds groter deel in van de pleegzorgplaatsingen. Het gaat om circa 40 procent van de plaatsingen. In grote steden, zoals Amsterdam en Den Haag, is deze toename nog sterker, daar gaat het om circa 70 procent.

Van alle pleegkinderen is 60 procent uit huis geplaatst met een kinder- beschermingsmaatregel.

Circa 10 procent van de kinderen heeft een verstandelijke of lichamelijke handicap.

Het aandeel pleegkinderen van allochtone afkomst is de afgelopen jaren toegenomen van 15 procent in 1998 tot 35 procent in 2004.

In Nederland zijn er 28 voorzieningen voor pleegzorg.

4. Thema’s in de pleegzorg

a. Ontwikkelingen in de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant

Het eerste wat duidelijk moet worden als een kind uit huis en in een pleeggezin geplaatst wordt, is of het kind terug naar huis kan of dat de pleegzorg erop gericht moet zijn een nieuw perspectief aan het kind te bieden.

Het project «Trillium»1 introduceerde het onderscheid tussen twee varianten in de pleegzorg: de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant. Bij de (kortdurende) hulpverleningsvariant wordt er naast de pleegzorgplaatsing intensieve ambulante hulp aan het gezin geboden en gaat het om terugplaatsen van het pleegkind bij de ouders. De (langdurige) opvoedingsvariant richt zich op permanent verblijf van het pleegkind in het pleeggezin. De terugkeer naar de ouders is in die variant geen reële optie (meer).

Hulpverleningsvariant

In de meeste gevallen zal het bij de start van de pleegzorg niet duidelijk zijn of een kind al dan niet weer terug naar huis kan. In het geval dat het wel meteen duidelijk is dat een kind niet meer terug naar huis zal kunnen, kan er meteen voor de opvoedingsvariant gekozen worden. In de gevallen waarin het niet meteen duidelijk is of een kind weer terug naar huis kan, moet met behulp van de hulpverleningsvariant bepaald worden of terug naar de ouders gaan een mogelijkheid is. Door middel van intensieve ambulante hulp aan de ouders moet worden gewerkt aan het herstellen van de oorspronkelijke gezinssituatie. Wanneer binnen een jaar, met eventuele verlenging van een jaar, is gebleken dat het kind niet terug naar huis kan, dan kan de pleegzorg met de opvoedingsvariant een nieuw perspectief bieden.

De hulpverleningsvariant moet wel goed worden uitgevoerd met volledige inzet op het verbeteren van de gezinssituatie. Bereikt de ambulante hulp in dat stadium het gezin niet (voldoende), dan kan na een jaar ook niet een weloverwogen besluit worden genomen.

De hulpverleningsvariant moet eerst goed doorlopen worden en pas dan is het nemen van de beslissing om al dan niet over te gaan op de opvoedingsvariant gerechtvaardigd.

De hulpverleningsvariant vraagt, naast begeleiding van de pleegouders, om intensieve ambulante hulp aan de ouders zodat die hun kind weer zelf kunnen opvoeden. De Wet op de jeugdzorg maakt dit mogelijk. Het bureau jeugdzorg stelt de indicaties voor de noodzakelijke jeugdzorg; naast de indicatiestelling voor pleegzorg kan er een indicatie voor intensieve ambulante hulp aan de ouders gesteld worden.

In de praktijk blijken zich bij de uitvoering hiervan een aantal knelpunten voor te doen.

Zo blijkt er onduidelijkheid te bestaan of de intensieve hulp aan ouders binnen de indicatie pleegzorg valt of een aparte indicatie moet zijn. Ik ga hierover met betrokken partijen praten, zodat heldere afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de hulpverleningsvariant.

Opvoedingsvariant

Heeft de hulpverleningsvariant als uitkomst dat een kind niet meer terug naar huis kan, dan moet een kind een nieuwe stabiele thuissituatie krijgen. In dat geval kunnen pleegouders die thuissituatie bieden binnen de zogenoemde opvoedingsvariant. Die variant gaat ervan uit dat de pleegouders hun pleegkind tot de volwassenheid opvoeden.

Zoals bekend ontbreekt bij ondertoezichtstellingen (ots) de zekerheid dat het pleegkind bij de pleegouders kan blijven. Ieder jaar moeten immers de noodzaak van de maatregel én de uithuisplaatsing opnieuw door de kinderrechter worden vastgesteld. Dit brengt veel onrust met zich mee, voor de pleegouders en voor de ots-pupil. Weliswaar hebben pleegouders bij langdurige pleegzorgplaatsingen een blokkaderecht om te voorkomen dat ouders hun kinderen onverwacht weer naar huis halen, maar dit biedt niet voldoende duurzaamheid. Om binnen de opvoedingsvariant duurzame zekerheid te geven aan het kind en de pleegouders, is het nodig dat de ots wordt omgezet in een voogdijmaatregel, waarbij de voogdij in principe naar bureau jeugdzorg gaat. De minister van Justitie heeft in juni 2004 wetswijzigingen aangekondigd om o.a. dit knelpunt op te lossen.1 Dit vormt onderdeel van het programma Beter Beschermd van de minister van Justitie om de kinderbescherming te verbeteren. Volgend jaar zomer zal naar verwachting het wetsvoorstel voor advisering worden voorgelegd.

Daarnaast kunnen bij voogdijzaken de pleegouders er belang bij hebben om naast het pedagogische ook het juridische gezag geheel of gedeeltelijk over hun pleegkind te verwerven. Pleegouders dienen in staat te worden gesteld de voogdij, indien gewenst, van bureau jeugdzorg over te nemen. Indien pleegouders de voogdij niet over wensen te nemen, blijft de voogdij uiteraard bij bureau jeugdzorg.

Wij zullen met pleegouders overleggen welke randvoorwaarden er nodig zijn om de voogdij op zich te nemen en eventueel de pleegoudervoogdregeling bezien op belemmeringen voor pleegouders om het gezag op zich te nemen.

b. Positie pleegouders versterken

De Wet op de jeugdzorg kent geen aparte regeling voor de positie van pleegouders. Uit gesprekken met pleegouders blijkt mij dat dit in de praktijk problemen oplevert, zowel bij besluitvorming over een kind door bureau jeugdzorg en de voorziening voor pleegzorg, als bij praktische beslissingen. Pleegouders verwachten dat veel van de knelpunten die zij ervaren opgelost worden met het duidelijk wettelijk vastleggen van hun positie. Daar is het nodige voor te zeggen.

Pleegouders zijn een serieuze partij bij de hulpverlening en hebben veel zicht op het wel en wee van het kind. Daarom moet de kennis die een pleegouder opbouwt, door het kind in de thuissituatie te zien opgroeien, benut worden bij de besluitvorming. Zij zijn één van de spelers die bij de jeugdzorg betrokken zijn, naast de ouders, een eventuele (gezins)voogdijmedewerker, de pleegzorgmedewerker en bureau jeugdzorg.

Bij veel pleeggezinnen zijn meerdere instanties betrokken. Er moet een duidelijke taakverdeling zijn tussen pleegzorgwerker, ouders, pleegouders en eventueel (gezins)voogdijmedewerkers, met name wat betreft de begeleiding van ouders en pleegouders. Het begeleiden van zowel de pleegouders als de ouders zorgt voor meer draagvlak voor de hulpverlening en laat het hulpverleningsproces soepeler verlopen. Wij zullen aan de sector vragen met een voorstel te komen om de regie in de pleegzorg te verbeteren.

Daarnaast moeten in het pleegcontract niet alleen de plichten van pleegouders genoemd worden, maar ook hun rechten.

Wijziging van de Wet op de jeugdzorg

Pleegouders hebben formeel geen klachtrecht of recht op medezeggenschap. Dit levert in de praktijk problemen op. Vrijwel alle bureaus jeugdzorg stellen de klachtprocedure open voor pleegouders. De meeste voorzieningen voor pleegzorg hebben Pleegouderraden. Pleegouders zien dit echter als tijdelijke oplossingen totdat er een structurele wettelijke oplossing is. Ik vind dat er voldoende aanleiding is voor een wettelijke regeling die de positie van pleegouders duidelijk vastlegt. Daarom zal ik, om de positie van pleegouders beter te regelen en te formaliseren, de Wet op de jeugdzorg aanpassen. Het zijn van pleegouder is een positie op zich. De wetswijziging zal de rechten en plichten van deze positie omschrijven. Ik streef ernaar een voorstel van wetswijziging halverwege 2006 aan uw Kamer aan te bieden.

Overigens is al het nodige gebeurd om de positie van pleegouders wettelijk te versterken. Zo zijn wettelijke verschillen tussen pleegouders en ouders of daarmee gelijkgestelde opvoeders in de belastingheffing voor de kinderkorting inmiddels opgeheven. Pleegouders hebben nu ook een (geclausuleerd) recht op kortdurend zorgverlof bij ziekte van hun pleegkind. Ten slotte kunnen pleegouders gewenningsverlof krijgen bij opname van een pleegkind voor duurzame opvoeding en verzorging in hun gezin.

Om pleegouders te betrekken bij het landelijk beleid en om zicht te blijven houden op ontwikkelingen binnen de pleegzorg en ervaringen van pleegouders zal ik structureel overleg met de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen blijven voeren en dat ook gaan doen met het Landelijk overleg pleegouderraden.

c. Financiële zaken

Pleegvergoedingen

De huidige pleegvergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind bestaat uit een basisvergoeding die hoger wordt naar leeftijd en eventuele toeslagen. In 2005 varieert de basisvergoeding van € 427 per maand voor 0 tot 8-jarigen tot € 528 voor 18-jarigen. Daarnaast kan een aanvullende toeslag verstrekt worden van maximaal € 2,27 per dag, bij crisisopvang, bij het derde en verdere pleegkind en in geval van een geestelijk of lichamelijk gehandicapt pleegkind. Deze aanvullende vergoeding geldt alleen als de kosten aantoonbaar niet uit de basisvergoeding of andere regelingen betaald kunnen worden.

Tenslotte kunnen pleegouders onder zeer specifieke voorwaarden een vergoeding als tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering krijgen.

De basisvergoeding wordt over het algemeen als adequaat ervaren. Bij bijzondere omstandigheden zijn de vergoedingen echter te weinig flexibel voor maatwerk. Tegelijkertijd kunnen pleegouders steeds vaker te maken krijgen met kosten die niet gedekt worden door de pleegvergoeding (zoals bijvoorbeeld kosten voor kinderopvang).

Pleegouders hebben ook last van het feit dat toeslagen voor crisis, drie of meer pleegkinderen en gehandicapte pleegkinderen niet meer «gestapeld» mogen worden.

Op 1 januari 2006 zal de nieuwe zorgverzekeringswet ingevoerd worden. Kinderen tot 18 jaar betalen onder de nieuwe wet geen premie meer voor de basisziektekostenverzekering.

De MO-groep inventariseert momenteel de bij pleegkinderen noodzakelijke ziektekosten die niet onder de nieuwe basisverzekering vallen. Aan de hand van die inventarisatie bekijkt de MO-groep in hoeverre en in welke mate nog een vergoeding nodig is voor aanvullende verzekeringen. Mocht deze inventarisatie aantonen dat de (additionele) zorgverzekering van pleegkinderen knelpunten oplevert, dan zal ik die knelpunten wegnemen en de ministeriële regeling pleegzorg daarop aanpassen.

Ik wil bovenstaande financiële punten in samenhang bezien. Hierbij kijk ik ook naar aspecten van de nieuwe ziektekostenregeling en een mogelijke differentiatie in de pleegvergoeding. Die differentiatie dient mede om bijzondere kosten op te vangen bij crisisplaatsingen en bij gehandicapte kinderen.

Eigen bijdrage

Een aantal voorzieningen voor pleegzorg heeft problemen met het innen van de eigen bijdrage. Jeugdigen begrijpen niet altijd waarom zij een deel van hun loon aan de voorziening voor pleegzorg moeten geven. Het innen van een eigen bijdrage kan zo het hulpverleningsproces in de weg staan.

De eigenbijdrageregeling geldt voor de gehele jeugdzorg, niet alleen voor de pleegzorg. Ik heb hierover meerdere signalen gekregen, onder andere ook dat de regeling onduidelijk is. Deze signalen zijn voor de minister van Justitie en mij aanleiding om de eigenbijdrageregeling op korte termijn te evalueren. U wordt medio 2006 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.

Indexering voortaan vooraf

De pleegvergoeding kan nu jaarlijks geïndexeerd worden, als de Rijksfinanciën dat toelaten. Sinds 2000 is de pleegvergoeding jaarlijks geïndexeerd voor de gestegen prijzen en toegevoegd aan de uitkering zorgaanbod van de provincies. De financiële spelregels van de rijksoverheid bepalen dat hierover in het derde kwartaal van het lopende jaar wordt besloten. De uitgestelde besluitvorming en de mogelijkheid dat geen indexering plaatsvindt, levert problemen op bij zowel pleegouders als voorzieningen van pleegzorg. Pleegouders blijven onzeker of de vergoeding wordt geïndexeerd en voorzieningen voor pleegzorg hebben veel extra administratieve lasten door het achteraf toekennen van de indexering.

Ik heb besloten dit voortaan anders te doen. De indexering vindt vanaf 2006 ieder jaar voorafgaand aan het betreffende jaar plaats. Hierdoor krijgen pleegouders voortaan vanaf het begin van het jaar een bijgestelde vergoeding. Dit beperkt meteen ook de administratieve lasten bij de voorzieningen voor pleegzorg.

d. Betere afstemming vraag en aanbod in de pleegzorg

Vraaggericht werken en het bieden van maatwerk zijn uitgangspunten bij de pleegzorg. Naast de kwaliteit van de pleegouders, is een goede match tussen pleegouder en pleegkind van groot belang.

Op dit moment stijgen zogenoemde «netwerkpleegzorgplaatsen» sterk. Netwerkpleegzorg is plaatsing bij familie of vrienden. Maar niet elk vrijwillig verblijf van een kind bij familie of vrienden is te beschouwen als pleegzorg. Mantelzorg is belangrijk in onze samenleving, dus ook in de pleegzorg. Netwerkpleegzorgplaatsen zijn vaak «spontane» plaatsingen waarbij een bureau jeugdzorg een bestaande situatie achteraf aanmerkt als pleegzorg. Dit kan alleen als er bij het kind of de ouder sprake is van opvoed- en/of opgroeiproblemen en er dus een hulpvraag is. Bij een netwerkplaatsing mogen geen concessies aan de kwaliteit gedaan worden, wat met zich mee brengt dat de voorziening voor pleegzorg moet beoordelen of het netwerkpleeggezin geschikt is voor het kind.

Met name bij crisisplaatsingen speelt netwerkpleegzorg een rol. Nadat bureau jeugdzorg de crisis bij de voorziening voor pleegzorg heeft aangemeld, bekijkt de voorziening of er binnen het netwerk van het kind eventueel geschikte pleegouders zijn. Indien dit het geval is sluit de voorziening voor pleegzorg een tijdelijk contract met de beoogde pleegouders. Tijdens de looptijd van dit tijdelijke contract worden de pleegouders bekeken op hun geschiktheid. Met het sluiten van dit tijdelijke contract is de verantwoordelijkheid van de voorziening voor de plaatsing en de pleegzorgvergoeding geregeld. Blijken de beoogde pleegouders geschikt te zijn, dan kan het tijdelijk contract omgezet worden in een vast pleegcontract.

Voorzieningen voor pleegzorg hebben soms te weinig pleegouders. Dit tekort betreft niet alleen het aantal (te werven, benodigde) pleegouders, maar ook de benodigde kwaliteiten van pleegouders om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten bij de behoefte van een pleegkind.

Ik heb de MO-groep subsidie gegeven voor een landelijke wervingscampagne voor pleegouders, om te stimuleren dat mensen zich blijven aanmelden als pleegouder.

Het capaciteitsprobleem wordt deels veroorzaakt doordat de provincies door hun budget voor pleegzorg heen zijn; dan zijn er wel pleeggezinnen, maar er is geen geld voor begeleiding van pleegouders en voor de pleegvergoeding.

Het kabinet heeft recent € 33 miljoen extra uitgetrokken voor de jeugdzorg; met dit geld kunnen de capaciteitsproblemen in de pleegzorg als gevolg van gebrek aan budget opgelost worden. Dit neemt niet weg dat de situatie zich voor kan doen dat een kind tijdelijk vervangende hulp krijgt omdat er geen geschikt pleeggezin beschikbaar is. Het gaat ten slotte altijd om een individuele match tussen kind en pleegouder.

Tevens heb ik provincies gevraagd hun geld bij voorrang te gebruiken voor het oplossen van knelpunten in de pleegzorg. De provincies maken hierover afspraken met de voorzieningen voor pleegzorg.

Experiment «Versterking pleegzorg Noord-Brabant»

In het project «Versterking pleegzorg» heeft Noord-Brabant ervaring opgedaan met extra ondersteuning en begeleiding van pleegouders, ook geldelijk. Het project bekeek of het mogelijk is jongeren die nu in een residentiële instelling zitten toch een plek in een pleeggezin te geven. Ik heb geld gegeven aan het begeleidende onderzoek van dit project.

Een aantal provincies heeft de afgelopen jaren onder namen als «integrale pleegzorg» of «versterking pleegzorg» projecten uitgevoerd om de mogelijkheden van pleegzorg voor kinderen die intensieve zorg nodig te onderzoeken. Deze projecten moeten duidelijk maken of kinderen die gezien de zwaarte van hun problematiek in een residentiële instelling verblijven, met een intensieve begeleiding niet alsnog op een pleegzorgplaats terecht kunnen. De projecten bieden meer ruimte voor intensieve begeleiding van hulpverleners. Daarnaast bevatten ze ook vaak mogelijkheden om extra onkosten te vergoeden of om pleegouders deels een vergoeding te geven voor hun hulp. De uitkomst van de projecten is vooralsnog niet duidelijk. Het blijkt moeilijk aan te geven welke kinderen voor deze vorm van pleegzorg in aanmerking komen en of daardoor daadwerkelijk minder residentieel verblijf ontstaat. Ook de vorm en omvang van noodzakelijke extra begeleiding blijkt lastig aan te geven.

Deze projecten heten naar mijn mening ten onrechte soms «betaalde pleegzorg». Een betere benaming is de term die de provincie Noord-Brabant voorstelt om te gebruiken: specialistische pleegzorg. Pleegzorg willen wij beperken tot vormen van verblijf van kinderen waarbij pleegouders vrijwillig één of meer kinderen opnemen in hun gezin, met de pleegvergoeding als financiële tegemoetkoming in de kosten. Pleegouders zijn geen professionele hulpverleners en ontvangen daarom geen salaris, maar wel een onkostenvergoeding. Natuurlijk moet ondersteuning mogelijk zijn, zoals extra vormen van begeleiding, bijscholing van pleegouders dan wel vergoedingen voor extra kosten.

Naast intensieve pleegzorg bestaat er een vorm van jeugdzorg die vaak met de term gezinshuis aangeduid wordt. In deze vorm wordt een aantal kinderen in een huiselijke setting, vaak door een echtpaar, opgevangen. De hulpverlening staat bij deze vorm van jeugdzorg in het algemeen centraal. Om het begrip pleegzorg zuiver te houden wil ik deze vormen van jeugdzorg, waarbij gezinsouders wel een salaris ontvangen, blijven rekenen tot de residentiële zorg en niet tot de pleegzorg.

Kinderen moeten waar mogelijk bij voorkeur opgroeien in een gezinssituatie. Deze vormen van jeugdzorg kunnen een alternatief zijn voor een grootschaligere residentiële opvang en kunnen kinderen het opgroeien in een gezinssituatie bieden.

Wat betreft Noord-Brabant wil ik graag weten of dergelijke varianten van de pleegzorg het voor meer kinderen daadwerkelijk mogelijk maakt om in een gezinssituatie op te groeien. Daarom ben ik bereid verdere wetenschappelijke begeleiding van deze experimenten mogelijk te maken, via het onderzoeksprogramma Jeugd van ZonMw, waarvoor zij momenteel op mijn verzoek een voorstel maken.

De genoemde projecten zijn wel een goede aanzet om te bepalen welke extra begeleiding van de hulpverlening noodzakelijk is, voor een goede matching tussen pleegouders en kinderen en voor een extra scholing van pleegouders. Ik ben blij dat een aantal provincies deze projecten verder uitbouwt om de extra mogelijkheden van de pleegzorg verder te verkennen. Eventueel extra geld dat hiervoor nodig is, zal in mijn nadere verkenning naar de financiële aspecten van de pleegzorg aan de orde komen.

5. Tot slot

De pleegzorg is in ontwikkeling. De ontwikkelingen spelen zich af op veel verschillende terreinen van de pleegzorg. Er wordt steeds meer gewerkt aan zorg op maat, een idee dat binnen de hele jeugdzorg speelt. Als we met elkaar pleegzorg een waardevolle vorm van jeugdzorg vinden, dan moeten we er ook voor zorgen dat deze waardevolle vorm blijft bestaan. Daarom moeten alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen en acties ondernemen om gesignaleerde knelpunten op te lossen.

Ik heb in deze brief mijn acties aangegeven. De belangrijkste daarvan zet ik nog even kort op een rij:

• de positie van pleegouder wordt wettelijk geregeld in de Wet op de jeugdzorg,

• de knelpunten in de kinderbeschermingswetgeving zullen worden weggenomen,

• het kabinet heeft € 33 miljoen extra uitgetrokken om wachtlijsten in de pleegzorg op te lossen,

• de pleegvergoeding wordt vanaf 2006 vooraf en niet meer achteraf geïndexeerd,

• de eigenbijdrageregeling wordt geëvalueerd,

• landelijke werving voor pleegouders wordt voortgezet.

Het is in veler belang dat de toekomst van de pleegzorg goed geregeld blijft. Dat is in de eerste plaats in het belang van het kind, als tijdelijke uitwijkhaven of als gezin om in op te groeien. Maar ook de samenleving heeft grote baat bij deze laagdrempelige en relatief goedkope vorm van zorg.

De toekomst van de pleegzorg is alleen verzekerd wanneer wij pleegouders op een goede wijze betrekken bij de hulpverlening, maar ook door hen op een passende wijze te ondersteunen. We moeten er met elkaar voor zorgen dat er ook voor kinderen in 2020 pleeggezinnen beschikbaar zijn.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

TK 27 410, nr. 19. Deze brief gaf de beleidsvoornemens voor de pleegzorg aan, mede als reactie op de rapporten «Pleegzorg in een veranderende jeugdzorg, een visie op ontwikkeling» en «Pleegzorg met visie, juridische haken en ogen».

XNoot
2

De Jeugdzorgbrigade bestaat sinds het najaar van 2004 en houdt zich op verzoek van de minister van Justitie en mij bezig met het verminderen van onnodige bureaucratie in de jeugdzorg. Het tussentijds advies over pleegzorg van de Jeugdzorgbrigade treft u als bijlage aan.

XNoot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Trillium was tussen 1998 en 2001 een initiatief van overheid en veld voor het vernieuwen en verbeteren van de pleegzorg. Na Trillium is er veel gebeurd in de pleegzorg. Zo is de visie vanuit Trillium verder uitgewerkt en ingevoerd in het project Pleegzorg 2.

XNoot
1

Zie brief van 30 juni 2004 aan de Tweede Kamer, met kenmerk TK 2003–2004 28 606, 29 200 VI, nr. 19. Deze brief bevat ook de visie op de instellingsvoogdij.

Naar boven