Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29815 nr. 36 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 29815 nr. 36 |
Vastgesteld 26 augustus 2005
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 16 juni 2005 overleg gevoerd met staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 24 maart 2005 inzake scheiding en omgang (29 520, nr. 9);
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 31 maart 2005 inzake de indicatiestelling door het bureau jeugdzorg (29 815, nr. 25);
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 8 april 2005 inzake de eerste rapportage van de Jeugdzorgbrigade (29 815, nr. 26);
– de brief van de staatssecretaris d.d. 20 april 2005 inzake de evaluatie van het Urgentieplan crisisopvang van jongeren met gedragsproblemen (24 587/29 815, nr. 124);
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 11 mei 2005 inzake het Voortgangsbericht jeugdzorg (29 815, nr. 31);
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 1 juni 2005 inzake de Voortgangsrapportage Operatie Jong (29 284, nr. 10);
– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 13 juni 2005 inzake de Jong-overeenkomst en de uitvoering van de motie-Koser Kaya c.s. (29 284, 29 800-XVI, nr. 11).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Kant (SP) stelt dat de staatssecretaris in de vorige debatten een aantal toezeggingen heeft gedaan, maar dat is gebleken dat de praktijk toch wat weerbarstiger is en dat sprake is van een aantal problemen en knelpunten. De ambitie is dat de wachtlijsten in de jeugdzorg eind 2006 zijn weggewerkt. Hoewel inmiddels het een en ander in gang is gezet, zoals het project Doorbraak in de Jeugdzorg waarmee de wacht- en doorlooptijden bij de bureaus jeugdzorg zouden moeten worden verkort, heeft mevrouw Kant niet echt vertrouwen in een goede voortgang op dit gebied. Waarop baseert de staatssecretaris haar vertrouwen dat de wachtlijsten eind 2006 daadwerkelijk tot het verleden behoren?
Er ligt nog een grotere doelstelling als het gaat om het wegwerken van de wachtlijsten bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK's). Die moeten namelijk eind dit jaar zijn weggewerkt. Het beeld voor de nabije toekomst is echter niet zo rooskleurig. Het duurt nu gemiddeld 35 dagen voordat een onderzoek wordt gestart, terwijl die doorlooptijd moet worden teruggebracht tot 5 dagen. Hoe gaat de staatssecretaris dit voor het eind van het jaar oplossen? Volgens de staatssecretaris zullen de provincies extra middelen inzetten om de wachtlijsten aan te pakken. Hoeveel geld is daarmee gemoeid? Een andere optie is het flexibel inzetten van personeel binnen de bureaus jeugdzorg, waardoor beter kan worden ingespeeld op fluctuaties in het aantal meldingen. Dit gebeurt in een aantal provincies. Mevrouw Kant wijst erop dat het werk speciale kennis en ervaring vraagt en dat alleen personeel kan worden ingezet dat weet hoe met meldingen moet worden omgegaan. Er moet derhalve meer capaciteit komen. Hoe denkt de staatssecretaris dat op te lossen?
Mevrouw Kant spreekt haar teleurstelling uit over de vertraging die is opgetreden bij de RAAK-aanpak (reflectie- en actiegroep aanpak kindermishandeling). Na het vorige debat is toegezegd dat deze aanpak zo snel mogelijk binnen Nederland zou worden verspreid, maar deze aanpak wordt nog steeds slechts in vier regio's gehanteerd. Volgens de staatssecretaris kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de effecten. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de RAAK-aanpak snel in het hele land wordt ingevoerd? Voorts is toegezegd dat er een verplichte meldcode komt bij kindermishandeling. Wanneer zal die meldcode daadwerkelijk worden ingevoerd?
De staatssecretaris heeft verder toegezegd dat zij met de minister van Onderwijs zou spreken over het ontbreken van lichamelijke opvoeding in het kerncurriculum. Hoe is dat gesprek verlopen?
Mevrouw Kant constateert dat de jeugd-GGZ nog steeds met ernstige problemen kampt. Westelijk Noord-Brabant is al overgegaan tot een cliëntenstop. Dat is een zeer ernstig signaal. Hoe wordt dit opgelost? Zij memoreert haar eerdere pleidooi voor een uitbreiding van het aantal plaatsen bij de multifunctionele centra (MFC's) om de wachtlijsten bij een aantal van die instellingen weg te werken. Hoewel inmiddels een uitbreiding is gerealiseerd, blijven er signalen komen dat de capaciteit voor deze specifieke groep te klein is. De staatssecretaris legt de bal nu bij de zorgkantoren en de zorgaanbieders, maar de problemen moeten gewoon worden opgelost. Er moet voldoende capaciteit beschikbaar zijn.
Wat de licht verstandelijk gehandicapten betreft, heeft de staatssecretaris toegezegd dat zij zou kijken naar de problemen rondom de financieringsstroom en de indicatie. Kan daarover al nadere informatie worden gegeven? Kinderen met een aandoening in een autistisch spectrum hebben in Overijssel te maken met wachtlijsten van een tot anderhalf jaar. In die provincie is al jarenlang sprake van lange wachtlijsten, maar er is geen geld voor extra groepen. Ook dat probleem vraagt aandacht.
Ook de William Schrikker Groep staat met de rug tegen de muur. Er is bij de pleegzorg een algehele opnamestop vanwege geldgebrek en capaciteitsproblemen en ook de crisisopvang verkeert in de gevarenzone. Mevrouw Kant stelt dat dit niet kan. De tijd om een geschikt pleeggezin te vinden, is teruggebracht van drie maanden naar 1 maand. Dat is onhaalbaar. Zeer jonge kinderen worden hiervan de dupe. Er staan inmiddels 120 kinderen op de wachtlijst, maar de minister geeft niet thuis als om extra geld wordt gevraagd. Kan de staatssecretaris hierop ingaan? Er klinken ook allerlei verontrustende geluiden over de positie van pleegouders. Deze positie is nog steeds niet echt verbeterd. Juist de mening van de pleegouders over de ontwikkeling van het kind en wat voor het kind het beste is, zou toch op z'n minst gehoord moeten worden. Dat gebeurt echter lang niet altijd. Het belang van het kind zal te allen tijde voorop moeten staan. Een kind van een bepaalde leeftijd kan ook zelf heel goed aangeven wat het wil. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat ook de mening van het kind zelf wordt gehoord?
Mevrouw Örgü (VVD) is verheugd over het werk van de Jeugdzorgbrigade – het signaleren en aanpakken van de onnodige bureaucratie in de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg – hoewel het natuurlijk uitermate treurig is dat een dergelijke brigade nodig is. Zij steunt de voorgestelde maatregelen om jeugdigen die al voor de inwerkingtreding van de wet jeugdzorg ontvingen, niet voor 2006 opnieuw te indiceren. Daarmee worden in ieder geval zo'n 10 000 overbodige nieuwe indicaties voorkomen. Hoe hoog zijn de kosten die op dit moment met de overbodige bureaucratie gepaard gaan? Welke financiële middelen komen naar verwachting vrij uit de vermindering van de bureaucratie als de Jeugdzorgbrigade klaar is met haar werk?
Zij steunt ook de opvatting dat de terugdringing van de doorlooptijden bij de bureaus jeugdzorg de absolute prioriteit heeft. Het is onacceptabel dat nog steeds sprake is van aanzienlijke wachtlijsten in de jeugdzorg. De staatssecretaris heeft toegezegd dat de wacht- en doorlooptijden bij de bureaus jeugdzorg eind 2006 zijn teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. Wat is dan een aanvaardbaar niveau? De hoogte van de wachtlijsten in de diverse provincies is verschillend. Hoe worden die verschillen veroorzaakt? Kan de Kamer een cijfermatig overzicht ontvangen van de voortgang op dit gebied per provincie? De staatssecretaris heeft aangegeven dat de betrouwbaarheid van de gegevens over de wachtlijsten moet worden verbeterd. Hoe betrouwbaar waren dan de cijfers van de Taskforce wachtlijsten? Welke indicaties heeft het ministerie dat de statistieken niet betrouwbaar zouden zijn?
Mevrouw Örgü constateert vervolgens dat ook de wachtlijsten bij de AMK's nog steeds boven de wettelijke norm liggen. De provincies geven aan dat bij een crisis direct actie wordt ondernomen. Is er dan bij een melding bij een AMK niet altijd sprake van een crisissituatie?
Het is goed nieuws dat het Urgentieplan crisisopvang jongeren met gedragsproblemen ertoe heeft geleid dat inmiddels bijna alle jongeren zijn gescreend en dat de screening nu structureel plaatsvindt. In de brief van de staatssecretaris staat dat het door de urgentieafspraken zeer onwaarschijnlijk is geworden dat een jongere zonder verdere diagnose maanden in de crisisopvang verblijft en dat, waar mogelijk, na de diagnose ook ambulante hulp wordt verstrekt. Volgens de VVD moet het streven er echter op gericht zijn dat die ambulante hulp zo nodig na de screening wordt verstrekt. Wanneer wordt overigens geen ambulante hulp verstrekt? Uit de evaluatie blijkt dat bij vier justitiële jeugdinrichtingen (JJI's) in ieder geval geen ambulante hulp wordt verleend. Wanneer wordt dat opgelost? De screening wordt gedaan door een JJI in plaats van door een bureau jeugdzorg. Er bestaat onduidelijkheid over de status van de screening ten opzichte van de verantwoordelijkheid bij de bureaus jeugdzorg. De VVD-fractie gaat ervan uit dat dit probleem zal worden opgelost.
De Kamer heeft de eerste voortgangsrapportage naar aanleiding van de eerste opdracht van Operatie Jong ontvangen. Die eerste opdracht luidt: het oplossen van de belangrijkste knelpunten in het jeugdbeleid op lokaal niveau en het zichtbaar tot stand brengen van verbeteringen in de ontwikkelingsketen van de jeugd. Mevrouw Örgü wacht de voorstellen in het kader van de andere twee opdrachten, die eind 2005 verwacht worden, met interesse af. Nog voor de zomer zal in het kabinet principebesluitvorming plaatsvinden over de wenselijkheid van de invoering van de verwijsindex. De VVD heeft herhaaldelijk aangegeven dat de invoering daarvan zeer wenselijk is. Ook de Jeugdzorgbrigade heeft geconstateerd dat met elektronische cliëntdossiers kan worden voorkomen dat jongeren en verzorgers steeds hetzelfde verhaal moeten houden. Zij zal echter geen stappen op dit vlak ondernemen, omdat dit al in het kader van Operatie Jong wordt opgepakt. De verwijsindex biedt doorgroeimogelijkheden naar een meer omvattende oplossing, zoals persoonsgebonden dossiers ten behoeve van de cliëntvolgsystemen. Worden die doorgroeimogelijkheden onderzocht? Wanneer hakt het kabinet de knoop door en op basis van welke criteria wordt besloten of die doorgroeimogelijkheden daadwerkelijk kunnen worden ontwikkeld? Op welke termijn kan een meer omvattend systeem worden gerealiseerd? Wat zijn de knelpunten als het gaat om een uitgebreid uitwisselingssysteem van gegevens in relatie tot de privacywetgeving? Wordt aan de oplossing van die knelpunten gewerkt?
Het kabinet zal er in het kader van de Operatie Jong voor zorgen dat eind 2006 een landelijke jeugdmonitor operationeel is. Daarmee kan worden nagegaan in hoeverre de doelstellingen uit de Jeugdagenda gehaald worden. Waarom moet de selectie en bundeling van al aanwezige informatie zolang duren?
Mevrouw Örgü streeft naar een samenhang tussen de inspecties en de toezichthouders op het gebied van jeugdbeleid. Dat is ook een van de adviezen in het kader van Operatie Jong. Hoe wordt dit uitgewerkt?
Zij sluit zich ten slotte aan bij de vragen van de SP over de William Schrikker Groep en de jeugd-GGZ.
Het is mevrouw Koser Kaya (D66) opgevallen dat er weinig aandacht is voor preventie. Bekend is dat 2% van de baby's en peuters niet naar het consultatiebureau gaat. Het is uitermate belangrijk dat ook die 2% in beeld komt. Voorts komen vanuit crèches en kinderdagverblijven verontrustende signalen dat veel kinderen onverzorgd zijn en weinig te eten krijgen. Deze instanties worden echter nooit betrokken bij de oplossing van dergelijke problemen die later alleen nog maar groter kunnen worden. Mevrouw Koser Kaya pleit derhalve voor meer aandacht voor preventie en een sluitende keten om de kinderen heen, zodat kan worden voorkomen dat die kinderen uiteindelijk bij jeugdzorg terechtkomen.
Mevrouw Kser Kaya sluit zich aan bij de eerdere vragen over de wachtlijsten in de jeugdzorg. De staatssecretaris deelt mee dat indicatiestelling voor de jeugd-geestelijke gezondheidszorg die vanaf 1 januari 2005 door het bureau jeugdzorg wordt uitgevoerd, nog niet overal vlekkeloos verloopt. Het probleem is dat 75% van de jeugdigen via de huisarts bij de jeugd-GGZ komt, terwijl men ervan was uitgegaan dat slechts 25% via de huisarts zou gaan en 75% via bureau jeugdzorg. De behandeldiagnostiek wordt dus nog steeds vooral door de jeugd-GGZ gedaan. Er is echter wel gesnoeid in het budget voor de jeugd-GGZ, waardoor sprake is van een grote druk bij de GGZ-instellingen. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?
Mevrouw Koser Kaya maakt zich nog steeds grote zorgen over de wijze waarop de financiële stromen in de jeugdzorg lopen. Zij heeft in haar motie gevraagd om een concreet actieplan. Daarin moet worden aangegeven hoe de verkokering in de jeugdzorg zal worden aangepakt en hoe de financiële stromen lopen. Verder moeten daarin zichtbare en afrekenbare doelstellingen worden opgenomen voor het terugdringen van overhead en bureaucratie en de verbetering van de toegankelijkheid van de jeugdzorg voor kinderen en ouders. De uitleg van de staatssecretaris in de brief van 13 juni is onvoldoende. Hoewel er sprake is van één geldstroom vanuit het Rijk voor het bureau jeugdzorg, is deze geldstroom een bundeling van deelbudgetten, waarvan de hoogte op basis van de verschillende systematieken wordt bepaald. Er zijn dus ook meerdere toezichthouders. Dat is buitengewoon frustrerend en ondoorzichtig. Er moet een schematisch overzicht komen van alle financiële stromen in de jeugdzorg, zodat ook de knelpunten beter in beeld komen en oplossingen naderbij kunnen worden gebracht.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) wijst allereerst op het grote knelpunt dat zich voordoet bij de William Schrikker Groep. Dit heeft alles te maken met financieringsproblemen en de enorme groei die is ontstaan na de zaak-Savanna. Doordat de crisisopvang is teruggebracht van drie maanden naar vier weken, wordt geleurd met kinderen in opvanghuizen in plaats van in pleeggezinnen. Dat is niet goed. Deze bekorting van de termijn moet derhalve worden teruggedraaid. Voorts heeft de William Schrikker Groep een opnamestop aangekondigd, omdat de financiering onvoldoende gegarandeerd is nu deze naar het regionale niveau is getild. Er staan sinds 1 juni zestig gehandicapte jongeren op een wachtlijst. Mevrouw Tonkens wijst op de noodzaak van een groter budget voor de William Schrikker Groep. Deze financiële middelen – een budget van 4,3 mln. per jaar – moeten ook zeker worden gesteld. De staatssecretaris verwijst voor de financiering naar de provincies en de grootstedelijke regio's. Deze instanties geven echter niet thuis, omdat het naar hun mening een landelijk probleem is. Ook de opvang in andere instellingen is niet mogelijk gebleken. Ook deze hebben immers te maken met financiële problemen en wachtlijsten. Mevrouw Tonkens constateert dat sprake is van een onhoudbare en gevaarlijke situatie voor kinderen die op de wachtlijst van de William Schrikker Groep staan. Dit kan ook grote gevolgen hebben voor hun latere leven. De staatssecretaris dient te zorgen voor een snelle oplossing.
De fractie van GroenLinks maakt zich grote zorgen over verschillende aspecten van de pleegzorg. Kinderen verkeren vaak te lang in onzekerheid over hun verblijfplaats. Hun situatie wordt keer op keer beoordeeld en soms worden kinderen na een lange tijd nog uit een pleeggezin gehaald terwijl zij zich daar prima ontwikkelen. Dat kan toch niet in het belang van het kind zijn! Het belang van het kind moet vooropstaan. Ook mevrouw Tonkens wil dat de pleegouders meer worden betrokken bij beslissingen over de toekomst van een kind. Zij stelt voorts dat de procedure moet zijn dat gedurende maximaal een jaar kan worden geprobeerd om de thuissituatie van een kind te verbeteren, maar dat na dat jaar echt knopen moeten worden doorgehakt. Als de situatie thuis niet verbeterd is, moet zo'n kind permanent in een pleeggezin worden geplaatst. Zo'n kind heeft behoefte aan zekerheid. Deelt de staatssecretaris dit uitgangspunt? Dit uitgangspunt wordt in het veld wel onderschreven, maar de uitvoering ervan laat te wensen over. Kan worden onderzocht op welke wijze hierin verbetering kan komen? Wellicht kan bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg worden nagegaan of een wetswijziging op dit punt wenselijk is.
Mevrouw Tonkens is zeer te spreken over het werk van de Jeugdzorgbrigade en over de heldere taal die in haar rapportage wordt gebezigd. De problemen in de jeugdzorg, zoals onlogische, bureaucratische regels, te omvangrijke rapportages en te lange doorlooptijden, worden helder uiteengezet. Wat gebeurt daar nu mee? Mevrouw Tonkens vindt het erg teleurstellend dat zulke duidelijke bevindingen, die op zich ook niet nieuw zijn, tot zo weinig acties leiden. De Jeugdzorgbrigade pakt de signalen niet zelf op. Er komt een startgesprek, er wordt iets kritisch gevolgd en er wordt bij andere instellingen op iets aangedrongen. Dat schiet dus niet op. Mevrouw Tonkens stelt derhalve voor om de praktijk om te draaien en eerst zorg te verlenen en dan pas te indiceren. Het recht op jeugdzorg moet worden vertaald in het uitgangspunt dat kinderen eerst en vooral zorg krijgen. Daarna kan worden bezien of die zorg goed is of dat die moet worden bijgesteld. Op deze manier wordt voorkomen dat kinderen in een crisissituatie maandenlang moeten wachten op hulp. Verder moet ook de bureaucratie die met de indicatiestelling gepaard gaat, worden aangepakt. Mensen zijn nu vier uur bezig om een indicatiestelling te verwerken. Dat zou toch ook in een kwartier moeten kunnen! De Jeugdzorgbrigade beveelt voorts aan om de route om tot een jeugdbeschermingsmaatregel te komen, veel simpeler te maken. Maak het dan ook simpeler!
De heer Çörüz (CDA) constateert dat met de invoering van de nieuwe Wet op de jeugdzorg de nodige discussiepunten en onduidelijkheden zichtbaar zijn geworden. In de jeugdzorg is nu in feite sprake van twee uitersten: het klachtrecht van ouders en de mogelijkheid voor het OM om een juridisch traject in te gaan. Om de leemte tussen die twee uitersten te vullen, zou kunnen worden gedacht aan de introductie van tuchtspraak in de jeugdzorg. Ook vanuit het veld is die suggestie gedaan. Tuchtspraak heeft een zelfreinigend vermogen en leidt tot minder druk op de rechterlijke autoriteiten.
Ook de heer Çörüz spreekt zijn zorgen uit over de financiële problematiek bij de William Schrikker Groep. De financieringsmethode T-1, waarbij het budget voor 2005 is gebaseerd op de situatie in 2003 met een eventuele nacalculatie, heeft geleid tot de nodige financiële problemen en uiteindelijk tot een opnamestop. Verder zullen pleeggezinnen minder snel bereid zijn om crisisopvang te verlenen als die slechts één maand mag duren. Zij moeten daarvoor immers wel hun gezinssituatie aanpassen. Hoe is de stand van zaken op dit moment en welke stappen overweegt de staatssecretaris om de problemen bij de William Schrikker Groep op te lossen?
Bij de jeugd-GGZ speelt het probleem dat men ervan is uitgegaan dat de bureaus jeugdzorg 75% van de indicatiestellingen voor hun rekening zouden nemen, maar dat nu blijkt dat 75% via de huisarts naar de jeugd-GGZ wordt verwezen. De GGZ neemt nu het grootste deel van de behandeldiagnostiek voor haar rekening, terwijl het budget daarvoor naar de bureaus jeugdzorg is gegaan. Kan de staatssecretaris concreet aangeven wat via de verschillende financieringsstromen wordt betaald? De heer Çörüz is van mening dat bevorderd moet worden dat de indicatiestelling via de bureaus jeugdzorg gaat lopen. Anders kunnen die bureaus wel opgedoekt worden. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat die cliëntenstroom wordt verlegd? Verder moet nu op korte termijn een oplossing worden gevonden voor de problemen bij de jeugd-GGZ.
De heer Çörüz wijst vervolgens op een pilotproject in Brabant waarbij pleeggezinnen in aanmerking komen voor een vergoeding. Dit project is nu twee jaar gaande. Brabant kijkt hierbij naar de situatie in Groot-Brittannië, waarbij pleegouders financieel in staat zijn om hun baan op te zeggen als zij drie pleegkinderen verzorgen. Hoe zijn de resultaten van dit experiment in Brabant?
De Jeugdzorgbrigade heeft onder leiding van haar voorzitter Frank de Grave een heel treffende en kritische analyse gemaakt. Er moet voor worden gewaakt dat niet voor elk probleem in het veld een departementale oplossing wordt gezocht. Er zijn nu veel te veel onderzoeken, protocollen, pilots en projecten. Dat komt de rust in het veld zeker niet ten goede. Hoe kan ervoor worden gezorgd dat initiatieven worden getoetst op nut en noodzaak? Ook de omvangrijke rapportages in de jeugdbescherming, de doorlooptijden bij de bureaus jeugdzorg en de integrale informatievergaring- en uitwisseling baren zorgen en vragen dus om aandacht. De staatssecretaris onderschrijft de analyse van de Jeugdzorgbrigade, maar komt vervolgens niet met doelstellingen. Wat zijn de streefcijfers voor de afname van de wachten doorlooptijden in de jeugdzorg?
Het verbaast de heer Çörüz dat er problemen zijn met de jeugdzorgverlening die over de provinciegrenzen heen gaat. Er ligt immers al twee jaar een motie-Çörüz c.s. om die grensoverschrijdende zorg mogelijk te maken. De Jeugdzorgbrigade constateert dat er onnodig veel en niet van toepassing zijnde voorwaarden bestaan. Voorts is in een motie-Çörüz/Kalsbeek uitgesproken dat in de jeugdzorg opéén financieringssysteem zou worden overgegaan. De staatssecretaris denkt hierbij aan 2007, maar de Kamer wil dat dit eerder gebeurt. Ook daarna zijn nog de nodige moties over deze problematiek ingediend en aangenomen.
De heer Çörüz constateert dat er heel veel geld naar de jeugdzorg gaat, maar dat het erop lijkt dat wachtlijsten alleen maar langer worden. Wie geeft aan hoe groot de wachtlijsten zijn en wie controleert of die wachtlijsten reëel zijn? Het is wellicht een suggestie om provinciale rekenkamers naar de wachtlijsten te laten kijken. Ook zou het nuttig kunnen zijn om de kinderen die op een wachtlijst staan, te classificeren. Nu wordt geen enkele informatie gegeven over de aard en omvang van de problemen. Is het niet mogelijk om daarvoor een methode te ontwikkelen?
Hij wil voorts weten wie verantwoordelijk is voor de nazorg aan jongeren die in een justitiële jeugdinrichting hebben gezeten. Die nazorg begint al in de JJI en ook de jeugdreclassering heeft hier een taak. Wie doet nu wat en wie is waarvoor verantwoordelijk?
Hij wijst ten slotte op de motie-Çörüz/Kalsbeek over het lokale jeugdbeleid. De provincies hebben een regiefunctie als het gaat om de bureaus jeugdzorg. Op grond daarvan claimen de provincies ook een regiefunctie bij het lokale jeugdbeleid. De gemeenten vinden echter dat zij die regiefunctie hebben. De heer Çörüz is van mening dat het lokale jeugdbeleid gewoon de primaire verantwoordelijkheid zou moeten zij van gemeenten. Die duidelijkheid moet er komen, ook in verband met de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Mevrouw Kalsbeek (PvdA) wijst allereerst op het recente overzicht van de MOgroep inzake de groei van de vraag naar jeugdzorg sinds oktober 2004. Daaruit blijkt dat er vrijwel overal in het land sprake is van een volumegroei van ongeveer 10%. Omdat de financieringssystematiek vanaf 2006 T-2 is, houdt dit in dat het volume in oktober 2004 het uitgangspunt is bij de vaststelling van het budget voor 2006. In feite is er dus gewoon sprake van een bezuiniging van 10% op de jeugdzorg, terwijl de druk op de samenleving om kinderen zo goed en zo snel mogelijk te helpen, alleen maar groter wordt. De staatssecretaris heeft terecht de hoogste prioriteit gegeven aan het wegwerken van de wachtlijsten bij de AMK's, maar met een incidenteel bedrag van 6 mln. wordt een structurele bezuiniging van 10% niet opgelost. In de volgende begroting van VWS zal een structurele oplossing moeten worden gevonden. De jeugdzorg moet op z'n minst gefinancierd worden conform het volume.
Het bevreemdt mevrouw Kalsbeek dat de William Schrikker Groep pas in mei 2005, na een herinnering in maart 2005, van het ministerie van Justitie antwoord krijgt op haar brief van 21 oktober 2004. Het is zeer ernstig dat een instantie die zulk belangrijk werk doet met het opvangen van gehandicapte pleegkinderen, een half jaar moet wachten op een antwoord. En dat is dan de enkele mededeling dat de pleegzorg naar VWS is gegaan. Vervolgens wordt de William Schrikker Groep door VWS naar de provincies en de grootstedelijke regio's verwezen en die sturen de William Schrikker Groep dan weer met een kluitje in het riet, omdat zij geen financiële middelen hebben. De aanvragen voor pleegzorg nemen toe, ook de bureaus jeugdzorg proberen kinderen bij de William Schrikker Groep onder te brengen, maar de William Schrikker Groep beschikt over te weinig geld. Hiervoor moet snel een oplossing worden gevonden.
Mevrouw Kalsbeek kan zich vinden in de brief over de scheidings- en omgangsproblematiek en constateert dat daarin veel is terug te vinden van het rapport «Ouder blijf je» dat de PvdA-fractie in het verleden heeft uitgebracht. Opvallend is dat alle initiatieven en instrumenten, zoals mediation, omgangsbegeleiding en de informatie- en adviesfunctie worden toegeschreven aan al bestaande functies. Dat is toch enigszins verontrustend. Gebleken is dat niet in alle regio's voldoende ondersteuning voorhanden is. Wie controleert dat er ook daadwerkelijk iets gebeurt? Is er ook een budget voor ter beschikking gesteld? Voorts is niets terug te vinden van het initiatief Tussen Thuis, terwijl de modules van dat initiatief juist zouden kunnen worden geïmplementeerd.
Mevrouw Kalsbeek merkt op dat in de eerste rapportage van de Jeugdzorgbrigade veel behartigenswaardige aanbevelingen worden gedaan. De achterliggende redenen moeten wel goed in ogenschouw worden genomen. De protocollen hebben zeker iets te maken met de professionalisering van de sector, maar zij zijn ook een reactie op de onzekerheid die er bij de professionals is ingeslopen door de constante negatieve aandacht en de druk waaronder zij moeten werken. De Jeugdzorgbrigade merkt op dat de beleidsinformatie hier en daar wel wat minder zou kunnen. Gebleken is dat ook de provincies om veel beleidsinformatie vragen. Kan de staatssecretaris daar met hen over spreken? Mevrouw Kalsbeek kan zich vinden in de beslissing van de ministeries van VWS en Justitie om jeugdigen die reeds zorg ontvangen, alleen te indiceren als dat wenselijk is, en niet om puur formele redenen. Dat is contra legem. Waar blijft het wetsvoorstel en wat is dan de juridische grondslag voor de huidige werkwijze?
Het kabinet constateert dat de meldingen bij de AMK's sinds 2002 zijn toegenomen met 24%. Daar moet de financiering uiteraard op worden aangepast. De meeste kinderen met grote problemen wonen in de grootstedelijke regio's, maar vooral in die gebieden is de wachtlijstproblematiek nijpend. En daar wonen toch de meeste kinderen met problemen. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop?
Het verbaast mevrouw Kalsbeek niet dat 75% van de verwijzingen naar de jeugd-GGZ via de huisarts verloopt. Ouders gaan immers naar de huisarts als hun kind iets nodig heeft. Zij wil absoluut niet dat een huisarts eerst naar bureau jeugdzorg moet verwijzen en dat bureau jeugdzorg dan vervolgens de verwijzing naar de jeugd-GGZ voor zijn rekening neemt. Zo'n U-bocht voegt helemaal niets toe.
Mevrouw Kalsbeek heeft ten slotte uit de stukken opgemaakt dat men is afgestapt van de gedachte dat gemeenten de nazorg aan jeugdigen die in een JJI hebben gezeten, voor hun rekening zouden moeten nemen. Dat zou een goede zaak zijn, want dat was een buitengewoon onzalige gedachte. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?
Het antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris constateert allereerst dat de ontwikkelingen in de jeugdzorg aanleiding geven tot overleg met de Kamer. De Wet op de jeugdzorg is sinds een half jaar van kracht. Er gaat veel goed, maar er is ook sprake van een aantal problemen. De doorlooptijden bij de bureaus jeugdzorg zijn in het afgelopen jaar met 30% afgenomen, maar de nieuwste cijfers zullen moeten uitwijzen of die positieve trend doorzet. Ook de staatssecretaris maakt zich zorgen over de indicatiestelling voor de jeugd-GGZ. Die moet echt beter verlopen en moet steviger worden ingebed in de werkprocessen. Er is nog sprake van veel onduidelijkheid. De provincies is gevraagd om na te gaan hoe de miljoenen die bij de bureaus jeugdzorg terecht zijn gekomen, zijn besteed. De staatssecretaris hoopt de Kamer op grond van die inventarisatie voor de begrotingsbehandeling nader te berichten over de acties die wellicht nog specifiek nodig zijn om een eind te maken aan de wachtlijsten en de daarmee samenhangende problematiek. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijke classificatie en naar de eventuele tekorten aan deskundig personeel in de jeugdhulpverlening.
De staatssecretaris benadrukt dat het wegwerken van de wachtlijsten bij de AMK's een van de allerbelangrijkste opgaven is. Het belang van het kind moet te allen tijde voorop staan. Er moet snel en adequaat worden gereageerd op kindermishandeling. Zij heeft in het overleg van eind januari aangegeven dat alles op alles moet worden gezet om de wachtlijsten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk eind 2005, weg te werken. De provincies en de grootstedelijke regio's, die verantwoordelijk zijn voor het terugdringen van de wachtlijsten, delen deze ambitie. De wacht- en doorlooptijden bij de AMK's zijn echter over het geheel bezien nog steeds zorgelijk. De gemiddelde wachttijd tot de aanvang van een onderzoek is 32 dagen en de gemiddelde doorlooptijd van een onderzoek is 97 dagen. Deze tijden zijn te lang. Dat wordt in belangrijke mate veroorzaakt door het toegenomen aantal meldingen met 24% sinds 2002. Daar is in het regeerakkoord wel degelijk rekening mee gehouden. De staatssecretaris heeft vertrouwen in de aanpak van de problemen door de provincies en goede hoop dat de deadline van eind 2005 gehaald zal worden. De provincies geven hier topprioriteit aan. In Zuid-Holland is al geen sprake meer van een wachtlijst, de provincie Gelderland verwacht dat de wachtlijst per 1 juli aanstaande is weggewerkt en door een groot aantal andere provincies wordt heel stevig ingezet om aan het eind van het jaar volgens de wettelijke normen te werken. De provincies hebben daartoe ondermeer extra eigen middelen ingezet, de AMK's in Flevoland, Overijssel en Gelderland passen de Doorbraakmethode toe en in verschillende provincies wordt het personeel binnen het bureau jeugdzorg flexibeler ingezet waardoor beter ingespeeld kan worden op grote fluctuaties in het aantal meldingen. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de benodigde expertise. Provincies hebben voorts afspraken gemaakt met de bureaus jeugdzorg over de afstemming van werkprocessen tussen de verschillende afdelingen van de bureaus. De staatssecretaris heeft binnen haar begroting 6 mln vrijgemaakt om de plannen van de provincies, waar nodig, kracht bij te zetten. Die middelen zijn naar rato van de groei van de vraag over de provincies verdeeld en kunnen worden gebruikt voor het wegwerken van de stuwmeren, crisisinterventie en training van medewerkers van bureaus jeugdzorg in het AMK-werk. Naast dit alles lopen vernieuwings- en verbetertrajecten, zoals de ontwikkeling van prestatie-indicatoren voor de jeugdzorg, de aanpak van de bureaucratie en de invoering van een nieuw bekostigingssysteem.
De staatssecretaris erkent dat de situatie in de grote steden veel minder rooskleurig is. Er is wel sprake van verschillen tussen de verschillende grootstedelijke gebieden, maar zij zetten inderdaad over het algemeen nauwelijks extra eigen middelen in. Ook hebben zij een heel andere werkwijze. De staatssecretaris zal in overleg treden met de provincies en de grootstedelijke gebieden over een verbetering van de situatie. Als blijkt dat de middelen vanuit het Rijk onevenredig verdeeld worden, zal daarover met het IPO en de grootstedelijke gebieden worden gesproken. De verdeling van middelen zou in overeenstemming moeten zijn met de problematiek in de diverse regio's.
De provincies en de grootstedelijke gebieden komen binnen twee maanden met nieuwe cijfers en inzichten. Daaraan kunnen nieuwe consequenties worden verbonden, onder andere het inzetten van een flexibele pool van mensen. Daarmee zijn in de AWBZ goede ervaringen opgedaan. Het IPO heeft al aangegeven hier positief tegenover te staan en er wordt al overleg over gevoerd met de MOgroep.
De staatssecretaris erkent het belang van rust voor het veld, zodat beleid ook daadwerkelijk kan worden geïmplementeerd. De aanbeveling van de Jeugdzorgbrigade om het nut en de noodzaak van initiatieven te toetsen zal worden overgenomen. Met het IPO en het veld is afgesproken dat geen nieuwe zaken zullen worden geëntameerd dan nadat men het er gezamenlijk over eens is dat het echt moet. Dat betekent niet dat de ogen worden gesloten voor de noodzaak van structurele verbeteringen in het stelsel op de middellange termijn. Dat moet dan wel gedoseerd en met mate gebeuren.
Het spreekt voor zichzelf dat de bureaucratie in de jeugdzorg zoveel mogelijk moet worden teruggedrongen, maar het is niet bekend hoe hoog de kosten van de overbodige bureaucratie zijn. Veel zaken die in dit verband door de Jeugdzorgbrigade zijn aangekaart, zullen door andere partijen dan het Rijk moeten worden opgepakt. De gesprekken daarover zijn nu gaande. Er zullen uiteraard concrete acties volgen. De Kamer zal in vervolgrapportages worden geïnformeerd over de concrete verbeteringen die daaruit voortvloeien. De wetswijziging naar aanleiding van de aanbeveling van de Jeugdzorgbrigade om jeugdigen die reeds zorg ontvangen alleen te indiceren als dat wenselijk is, en niet om puur formele redenen, ligt nu bij de onderraad.
De staatssecretaris voelt niets voor de suggestie van mevrouw Tonkens om eerst zorg te verlenen en pas daarna te indiceren. De zorg móet passend zijn. De diagnose moet gewoon snel gesteld worden, zodat ook snel een passend aanbod kan worden gedaan. Wel zou moeten worden onderzocht of een snelle ambulante hulpverlening tot de mogelijkheden behoort.
Het bureau jeugdzorg zal vanaf 2007 de indicatie stellen voor zorg aan licht verstandelijk gehandicapten. Dan ontstaat ook voor deze jongeren één loket. Een brief daarover heeft de Kamer deze week bereikt. Omdat nog wordt onderzocht waarop moet worden geïndiceerd anders dan alleen maar op IQ, zal een overgangstermijn tot 2007 gelden. Zorgvuldigheid is hier van het grootste belang. Daarbij zal ook de afstemming met het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) worden betrokken.
De staatssecretaris kent de diverse moties over de financiering van de jeugdzorg en deelt de mening dat de knelpunten als gevolg van financiële geldstromen goed in kaart moeten worden gebracht. Naar aanleiding van de motie-Soutendijk heeft inmiddels een internationale aanbesteding plaatsgevonden voor een onderzoek naar de uitwerking van de verschillende financieringsbronnen in de praktijk. Het gaat hierbij om de AWBZ-gefinancierde jeugdzorg, de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en de jeugdzorg via het ministerie van Justitie. Dit onderzoek zal media 2006 gereed zijn. De opbrengsten van de Operatie Jong zullen daar vervolgens naast worden gelegd. Hiermee wordt in feite uitvoering gegeven aan alle moties over de financiering van de jeugdzorg. Alle vragen kunnen in het onderzoek worden meegenomen en bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg kunnen dan de consequenties worden getrokken. De staatssecretaris gaat ervan uit dat met het bovenstaande een goed beeld kan worden verkregen van de knelpunten en de mogelijke oplossingen met betrekking tot de financiering in de jeugdzorg.
De staatssecretaris deelt mee dat de resultaten van het Urgentieplan in het kader van de crisisopvang van jongeren met gedragsproblemen door alle betrokkenen zeer positief worden genoemd. Binnen drie maanden was 96% van de jongeren gescreend en inmiddels zijn screeningsoverleggen structureel. Dat is een enorme winst. Er is op grote schaal diagnostiek gedaan door de jeugd-GGZ. Met deze afspraken acht de staatssecretaris het zeer onwaarschijnlijk dat een jongere zonder verdere diagnose maanden in de crisisopvang verblijft. Ook is naar aanleiding van de afspraken gestart met de verlening van ambulante hulp door de jeugd-GGZ en de LVG-instellingen tijdens het verblijf in de jeugdinrichtingen. Die ambulante hulpverlening moet in 2005 alleen maar verder toenemen. Omdat niet alle jongeren gebaat zijn bij ambulante hulpverlening, zal er altijd een diagnose aan ten grondslag moeten liggen. Doordat verschillende sectoren samenwerken in de multidisciplinaire teams, zijn samenwerkingsverbanden ontstaan die van grote waarde zijn voor het verbeteren van het vervolgzorgaanbod.
De screening van jongeren in justitiële inrichtingen vindt plaats in de JJI's zelf. De bureaus jeugdzorg waren al betrokken bij deze screening. Zij ontwikkelen momenteel een voorstel om de screening eerder bij bureau jeugdzorg te laten plaatsvinden.
Ook de staatssecretaris acht de situatie bij de William Schrikker Groep zorgelijk. Het Rijk heeft deze instantie op basis van het bestaande pleegzorgaanbod voor vier jaar een gegarandeerd budget meegegeven. Met de provincies is afgesproken dat zij bovenop de door het Rijk gegarandeerde plekken extra kunnen subsidiëren. Daarom heeft de staatssecretaris het ROA verzocht om bij collega-gedeputeerden onder de aandacht te brengen dat de William Schrikker Groep meer kinderen in een pleeggezin kan plaatsen, maar dat daarvoor extra capaciteit moet worden ingekocht. Het is zeer zorgelijk dat kinderen op een wachtlijst staan terwijl de zorg beschikbaar is. De staatssecretaris zal dan ook binnenkort het overleg aangaan met het IPO en de grootstedelijke gebieden om te kijken hoe de wachtlijsten zijn samengesteld, wat nu eigenlijk met het budget is gebeurd, waarom de provincies het geld niet meegeven en hoe de problemen opgelost kunnen worden. Als geen goede oplossing voorhanden is vanuit de budgetten die nog beschikbaar zijn bij de provincies, zal in overleg met hen moeten worden bekeken wat vanaf volgend jaar zou kunnen worden gedaan. Wellicht moet worden overwogen om een apart budget voor deze kinderen te reserveren. De staatssecretaris wil een noodverband overwegen, maar zij wil eerst weten waarom de provincies de zorg niet inkopen terwijl daar wel een behoefte aan is. De provincies hebben in dezen een verantwoordelijkheid en moeten aangeven hoe zij die zullen waarmaken. De suggestie om de zorg gewoon te leveren en achteraf bij de provincies te declareren, zal in de gesprekken worden meegenomen. De Kamer zal daarover nog voor de zomer bericht krijgen.
In het programma Beter beschermd wordt uitgewerkt hoe de positie van duurzaam pleegouderschap geregeld moet worden. Daarbij worden zowel de financiële aspecten als de gezagspositie betrokken. De uitkomsten daarvan zullen over een jaar bekend zijn. Wat de inspraak van de kinderen betreft, wordt de leeftijdsgrens van 12 jaar gehanteerd. Een kind van 12 jaar of ouder moet namelijk instemmen met het indicatiebesluit. De staatssecretaris kan zich heel goed voorstellen dat kinderen en hun pleegouders helderheid en zekerheid moeten hebben en dat het niet erg rustgevend is als elk jaar de situatie opnieuw wordt bezien. De staatssecretaris zegt toe dat de Kamer een uitgebreide brief over de laatste stand van zaken in de pleegzorg zal ontvangen. In deze brief zullen alle vragen en opmerkingen van de Kamer worden meegenomen. Zij kan echter niet garanderen dat deze brief de Kamer voor de begrotingsbehandeling zal bereiken.
De staatssecretaris staat positief tegenover tuchtspraak in de jeugdzorg, mits daarvoor binnen de sector ook een draagvlak is. Als wordt overgegaan tot een beoordeling door collega-professionals, dan zal de beroepsgroep zich daar wel beter voor moeten organiseren. Zij zal hier graag over doorpraten met de sector en de collega van Justitie.
De motie van de heer Çörüz over de provinciegrensoverschrijdende jeugdzorg heeft geleid tot onderlinge bestuurlijke afspraken tussen provincies en grootstedelijke gebieden om deze zorg te bevorderen. Iedere zorgaanbieder mag maximaal 10% van zijn capaciteit inzetten voor hulp aan een jeugdige die geen inwoner is van zijn provincie of grootstedelijk gebied. Deze afspraak is per 1 januari 2005 ingevoerd, maar de uitvoering ervan verloopt nog niet naar volle tevredenheid. Aan het IPO is inmiddels gevraagd om actie te ondernemen. De Jeugdzorgbrigade zal verder nog een gesprek met de betrokkenen organiseren. Daarover zal de Kamer nog worden bericht.
De staatssecretaris is het zeer eens met de constatering dat de kwaliteit van de beleidsinformatie moet worden verbeterd. Er is al een belangrijke stap gezet: het opstellen van een protocol voor de beleidsinformatie jeugdzorg. Deze beleidsinformatie kan buitengewoon belangrijk zijn voor zowel de interne bedrijfsvoering als de externe verantwoording. Verder is in de praktijk gebleken dat zaken die worden vastgelegd in een protocol, over het algemeen beter worden uitgevoerd. De staatssecretaris erkent dat een protocol weer een heleboel papieren rompslomp is en extra werk met zich brengt, maar het is wel conform de wens van de mensen in het veld. Zij heeft derhalve haar fiat aan het protocol gegeven, maar als blijkt dat het allemaal wel wat minder kan, moet dat ook gebeuren.
De bureaus jeugdzorg spelen een cruciale rol in de informatievoorziening. Zij krijgen derhalve subsidie om de informatiesystemen te optimaliseren en het referentiewerkmodel in te voeren. De ontwikkeling van de informatiehuishouding en het optimaliseren van de betrouwbaarheid van de beleidsinformatie hangen daar nauw mee samen. De basis daarvoor moet immers goed gelegd zijn. Er vinden audits op de betrouwbaarheid van de gegevens plaats.
De staatssecretaris erkent dat snel een verwijsindex moet worden ingevoerd. Toegezegd was dat voor de zomer een stuk bij de Kamer zou liggen, maar dat is door de aanstelling van een nieuwe minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties niet gelukt. Dat stuk moet er nu snel komen en er moet sprake zijn van een brede verwijsindex. In het kader van de Operatie Jong wordt gekeken wat er allemaal in opgenomen moet worden. Bij deze voorstellen zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacywetgeving.
De Jeugdzorgbrigade heeft opgemerkt dat de provincies veel extra beleidsinformatie vragen. Voor het vergaren van kennis is veel beleidsinformatie nodig. De staatssecretaris heeft met de provincies afgesproken dat over een jaar zal worden bezien of zij met minder informatie toekunnen.
De motie-Çörüz/Kalsbeek over de ontwikkeling van het lokale jeugdbeleid is uitgevoerd voordat het wetsvoorstel inzake maatschappelijke ondersteuning (WMO) werd ingediend. Met de gemeenten is afgesproken welke taken op lokaal niveau liggen, simpelweg om ook helder te maken hoe de verantwoordelijkheden liggen. Via een ondersteuningstraject worden de gemeenten ondersteund bij de implementatie van vijf functies. De VNG heeft vorige week laten weten dat er toch nog onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden bestaat. Aan het IPO en de VNG is gevraagd om dit samen met medewerkers van het ministerie van VWS op ambtelijk niveau uit te werken, zodat uiteindelijk bestuurlijke beslissingen kunnen worden genomen en duidelijkheid ontstaat.
De vraag of het huidige aanbod van hulp bij echtscheidingen voldoet aan de vraag van kinderen en ouders, wordt per regio verschillend beantwoord. Collegio heeft een inventarisatie gemaakt van de vraag naar en het aanbod aan hulp in de pre-echtscheidingsfase, de echtscheidingsfase en de post-echtscheidingsfase. Met het verplichte ouderschapsplan en het bestaande hulpaanbod van mediation tot jeugdzorg is de hulp in alle fasen in principe aanwezig. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke hulpaanbod ligt bij de provincies en de gemeenten. Om de witte vlekken in Nederland in beeld te krijgen, zal aan de provincies en de gemeenten worden gevraagd om een inventarisatie van hun huidige aanbod. De Kamer zal daar dan later over geïnformeerd worden.
De staatssecretaris wijst erop dat de problematiek als gevolg van de financieringssystematiek T-2 alleen betrekking heeft op de financiering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. De provincies hebben de verantwoordelijkheid om de subsidie af te stemmen op de behoefte van het bureau jeugdzorg. Het kabinet heeft kennisgenomen van de recente brief van de MOgroep aan het IPO. De staatssecretaris wacht de uitkomsten van het aangekondigde overleg tussen de MOgroep en het IPO af. Het is zinnig om vervolgens met elkaar verder te spreken op basis van die uitkomsten.
De staatssecretaris memoreert dat het niet haar bedoeling was om de RAAK-aanpak zo snel mogelijk in heel Nederland in te voeren. Eerst moet duidelijk worden wat de daadwerkelijke effecten van die aanpak zijn. Die zullen naar verwachting in het najaar van 2006 bekend zijn. Het handboek dat door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) wordt opgesteld, is nog niet beschikbaar. Omwille van de zorgvuldigheid moet daarop gewacht worden. Er worden in het land overigens al wel goede initiatieven genomen die vooruitlopen op de RAAK-aanpak.
De staatssecretaris merkt ten slotte op dat de meldcode kindermishandeling voor beroepskrachten momenteel wordt geïmplementeerd in verschillende sectoren. Op dit moment wordt met diverse sectoren bekeken hoe het gebruik van deze meldcode verplicht kan worden gesteld. De staatssecretaris zal proberen om een voorstel daartoe voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer te sturen. Zo mogelijk zal dan ook meteen een voorstel voor een wetswijziging naar de Kamer gaan.
Mevrouw Örgü (VVD) is blij dat de aanbevelingen van de Jeugdzorgbrigade en de concrete acties en verbeteringen die daarop zullen volgen, op een rijtje zullen worden gezet. Daar moeten dan niet weer allerlei commissies en werkgroepen uit voortvloeien, het gaat om de uitwerking in de praktijk en de financiële voordelen als gevolg van een vermindering van de onnodige bureaucratie in de jeugdzorg Zij spreekt de hoop uit dat de wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg aan het eind van dit jaar tot het verleden behoren en dat de staatssecretaris de vragen en opmerkingen van de Kamer bij de problematiek betrekt.
In het kader van de evaluatie van het Urgentieplan crisisopvang van jongeren met gedragsproblemen is indertijd afgesproken dat licht ambulante hulpverlening mogelijk moet zijn. De staatssecretaris zegt dat eerst moet worden geïndiceerd voordat passende zorg kan worden geleverd. Geldt dat ook voor licht ambulante hulp? Die afspraak is immers in het verleden gemaakt.
Mevrouw Örgü dankt de staatssecretaris voor haar toezeggingen in het kader van de Operatie Jong. Hierbij zullen nog een aantal zaken worden betrokken, zoals de realisering van een verwijsindex en de privacywetgeving.
Het verheugt haar dat de staatssecretaris zich ervoor zal inzetten dat de problemen bij de William Schrikker Groep worden opgelost en dat de Kamer daarover tijdig zal worden geïnformeerd. Het verplicht stellen van de meldcode kindermishandeling wordt ten slotte met smart afgewacht.
Mevrouw Koser Kaya (D66) vraagt nogmaals aandacht voor het feit dat de jeugd-GGZ nog steeds het grootste deel van de behandeldiagnostiek voor haar rekening neemt, omdat de bureaus jeugdzorg niet voldoende informatie geven en in elk geval geen goed plan van aanpak aanleveren. De jeugd-GGZ heeft echter niet voldoende budget voor deze werkzaamheden.
De staatssecretaris is niet ingegaan op de opmerkingen over preventie. Kan zij dat alsnog in tweede termijn doen?
Zij vraagt ten slotte wanneer de Kamer het onderzoek naar de uitwerking van de verschillende financieringsstromen in de jeugdzorg kan verwachten.
Mevrouw Tonkens (GroenLinks) heeft er niet echt vertrouwen in dat de meest urgente problemen zullen worden opgelost. De staatssecretaris zet vooral in op overleg met de provincies en het IPO, maar kondigt geen daadwerkelijke acties aan. Zij spreekt over een structurele groei van het budget, maar zij weet natuurlijk ook dat die groei heel gering is, terwijl de forse toename van de vraag naar jeugdhulp om veel meer middelen vraagt. Mevrouw Tonkens vindt dit onacceptabel en meent dat ook de staatssecretaris zou moeten toegeven dat dit eigenlijk niet kan en dat de problemen hiermee niet worden opgelost.
Mevrouw Tonkens meent voorts dat de Kamer met de Jeugdzorgbrigade om de tuin wordt geleid. De brigade geeft de problemen wel heel duidelijk aan, maar zij zegt vervolgens dat overal overleg over moet worden gepleegd. Dat schiet niet op! Er moeten meer concrete acties worden genomen. Zo'n concreet punt is het verlenen van zorg voordat de indicatie heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris zegt dat dit niet in de geest van de wet is, maar alle kinderen hebben recht op jeugdzorg. Een huisarts of een schoolmaatschappelijk werker zouden zich ervoor kunnen inzetten dat een kind de eerste hulp ontvangt. Daarna kan dan worden bezien of die zorg passend is.
Ook mevrouw Tonkens meent dat er concrete doelen moeten zijn op het gebied van de wacht- en doorlooptijden. De doelstelling dat deze tot een aanvaardbaar niveau moeten worden teruggebracht, is veel te vaag.
Zij merkt ten slotte op dat een aantal problemen in de pleegzorg dringend is en om een snelle oplossing vraagt. Deze problemen kunnen niet wachten op de brief die in het najaar naar de Kamer komt. Daar zou de staatssecretaris nu op moeten ingaan. Voorbeelden zijn de positie van de pleegouders en het almaar jojoën met jongeren van wie eigenlijk al duidelijk is dat zij op hun plek zijn in een gezin. De staatssecretaris is ook niet ingegaan op het voorstel om kinderen uit huis te plaatsen als na maximaal een jaar blijkt dat geen verbetering in de thuissituatie optreedt.
De heer Çörüz (CDA) benadrukt het belang van de juistheid van de wachtlijstgegevens. Wie controleert nu of de wachtlijsten kloppen? Hij is blij dat zijn suggestie om een classificatie te hanteren, positief wordt bejegend. Hij vraagt de staatssecretaris om ook ten aanzien van de omvangrijke rapportages in de jeugdzorg en de doorlooptijden van de bureaus jeugdzorg doortastend op te treden. Wat zijn de streefcijfers als het gaat om het terugdringen van de administratieve lastendruk in de jeugdzorg? Hij is ten slotte verheugd over de positieve grondhouding van de staatssecretaris ten aanzien van de tuchtspraak. Hoe zal dit worden opgezet en geïmplementeerd?
Mevrouw Kalsbeek (PvdA) concludeert dat in dit overleg dan wel een groot aantal brieven en gesprekken zijn toegezegd, maar dat het eigenlijk toch niet echt opschiet. Zij heeft grote zorgen over de financiering van de jeugdzorg. Wellicht zou het goed zijn om eens een overzicht te produceren van de volumegroei in de afgelopen jaren en de middelen die vanuit de verschillende overheden zijn uitgetrokken voor het curatieve jeugdbeleid. Daarmee zou kunnen worden aangetoond dat het zo niet langer gaat. Natuurlijk werkt de ene instelling efficiënter dan de andere, maar de volumegroei is echt fors en er is echt sprake geweest van een bezuiniging.
Mevrouw Kalsbeek hoopt voor het zomerreces te vernemen hoe de problemen bij de William Schrikker Groep zullen worden opgelost.
Ten slotte heeft de staatssecretaris nog niet bevestigd dat de nazorg aan jongeren die in een JJI hebben gezeten, niet meer door de gemeenten zal worden gedaan.
De staatssecretaris merkt op dat de licht ambulante hulpverlening moet worden beschouwd als een van de activiteiten die vanuit de bureaus jeugdzorg kunnen worden verzorgd. Als in een crisissituatie snel actie moet worden ondernomen, kan bureau jeugdzorg licht ambulante hulp verlenen. Dat wordt in veel gevallen ook als prettig ervaren. De staatssecretaris erkent dat kinderen recht hebben op jeugdzorg, maar dat is dan wel geïndiceerde jeugdhulp. In geval van nood kan dus alleen licht ambulante hulp worden verleend.
De staatssecretaris is juist blij dat de jeugd-GGZ nog steeds het grootste deel van de behandeldiagnostiek voor haar rekening neemt. Daar zit immers de deskundigheid. Zij heeft al toegezegd dat de Kamer nog nadere informatie over de huidige situatie zal ontvangen. Daarbij zal ook de rol van de huisarts worden betrokken. Als zou blijken dat mandatering een positieve invloed heeft op de snelheid en de ontbureaucratisering, zou zo'n constructie wellicht overwogen moeten worden. Alles wat kan helpen om een kind zo snel mogelijk op de goede plek te krijgen, moet worden overwogen. De staatssecretaris zal die mogelijkheid dan ook zeker inbrengen op het moment dat meer duidelijkheid is over de huidige problemen.
Zij deelt vervolgens mee dat de wachtlijstgegevens worden beoordeeld door het onafhankelijke bureau Ordina. De protocollering leidt tot eenheid van taal, die nodig is om voldoende inzicht te krijgen in de stand van zaken. De staatssecretaris pleit ervoor om nu eerst even de resultaten af te wachten, en niet weer andere instanties in te schakelen.
De staatssecretaris zal proberen om een realistisch doelstelling te formuleren voor het wegnemen van omvangrijke rapportages. Dat zal met de Jeugdzorgbrigade worden besproken. In de rapportage van de Jeugdzorgbrigade zal zo veel mogelijk met streefcijfers moeten worden gewerkt.
Zij gaat vervolgens graag in op het verzoek om een overzicht te produceren van de volumegroei in relatie tot de geldstromen. Dat overzicht zal voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer worden gestuurd.
Over de nazorg aan jongeren die in een JJI hebben gezeten, is afgesproken dat in het kader van de Operatie Jong een verantwoordelijkheidskader wordt opgesteld, waarin afspraken worden gemaakt over wie van Rijk, provincies, gemeenten en uitvoeringsorganisaties waarvoor verantwoordelijk is bij het bieden van nazorg. Het gaat dus om meer dan alleen de JJI en de jeugdreclassering. Dat kader is medio 2006 klaar. Om op de persoon toegespitste arrangementen te kunnen aanbieden, zal de samenwerking tussen verschillende partners geborgd moeten zijn. De staatssecretaris is van mening dat voor de regie over de nazorg specifieke deskundigheid is vereist. Er wordt inderdaad niet meer van uitgegaan dat alleen gemeenten die nazorg zouden moeten leveren. Nadere informatie zal uit de rapportages in het kader van de Operatie Jong kunnen worden gehaald.
Zij deelt mee dat het onderzoek naar de uitwerking van de verschillende financieringsstromen in de jeugdzorg medio 2006 gereed zal zijn.
Zij onderkent ten slotte het belang van het in beeld krijgen van de baby's en peuters die geen consultatiebureau bezoeken. Preventie is van het allergrootste belang. De signalen vanuit de omgeving van die kinderen moeten worden opgepikt, zodat ook de ontwikkeling van deze kinderen kan worden gevolgd. Ook de crèches en peuterspeelzalen kunnen een rol spelen in de signalering en de ondersteuning. In Operatie Jong is overigens uitgebreid aandacht voor de preventie. Op dat gebied zijn op dit moment al allerlei projecten aan de gang. In de rapportages zal uitsluitsel moeten worden gegeven over de voortgang en de effectiviteit ervan.
De voorzitter zet de toezeggingen van de staatssecretaris op een rijtje.
1. Er komt voor de begrotingsbehandeling een nadere analyse inzake de problematiek van de wachtlijsten bij bureau jeugdzorg, inclusief de benodigde acties.
2. De staatssecretaris zal in contact treden met het IPO over de verdeling van de middelen, ook waar het gaat om de grootstedelijke gebieden.
3. Er komt een voortgangsbericht van de Jeugdzorgbrigade, inclusief streefcijfers.
4. Er wordt gerapporteerd over de uitvoering van de moties inzake een onderzoek naar de financieringsstromen. De uitkomst wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg medio 2006.
5. Er komt voor de zomer een brief inzake de problematiek van de William Schrikker Groep.
6. Er komt na de zomer een brede brief inzake pleegzorg.
7. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de praktische uitvoering inzake scheiding en omgang.
8. De Kamer zal in het najaar van 2005 een voorstel ontvangen inzake de meldcode kindermishandeling.
9. Er komt een overzicht van de volumegroei in de jeugdzorg en de ontvangen financiële middelen, inclusief de bron van de financiële middelen.
10. De staatssecretaris zal de tuchtspraak in de jeugdzorg op de agenda van het overleg met de sector zetten.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks), Koser-Kaya (D66).
Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Nijs (VVD), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks), Bakker (D66).
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Van Egerschot (VVD).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GroenLinks), Örgü (VVD), Hermans (LPF), Vergeer (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29815-36.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.