29 805
Wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 januari 2005

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

E

Artikel 435 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

2. Van de ontvangst van de stukken, bedoeld in het eerste lid, wordt eveneens kennis gegeven aan de benadeelde partij indien deze zich in het geding heeft gevoegd. In de kennisgeving wordt gewezen op artikel 437, derde lid.

b. In het derde lid wordt «het derde lid van artikel 585» vervangen door: artikel 586, eerste lid, tweede volzin,.

B

Na artikel I, onderdeel E, wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

Ea

In artikel 437, derde lid, wordt «binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend,» vervangen door: binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde kennisgeving is verzonden,.

Toelichting

Deze nota van wijziging bevat een aanvulling van meer technische aard.

Het betreft artikel 435, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de binnenkomst van de stukken bij de Hoge Raad ook wordt aangezegd aan de benadeelde partij indien deze zich in het geding heeft gevoegd. Een dergelijke «aanzegging» vanwege het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad moet worden betekend (zie het huidige artikel 585, derde lid, en het voorgestelde 586, eerste lid). In een zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2004, LJN AO9090, heeft de advocaat-generaal in zijn conclusie op goede gronden voorgesteld om de door artikel 435, tweede lid, voorgeschreven betekening te vervangen door een schriftelijke mededeling per post. Zoals hij terecht aangeeft heeft de wetgever in artikel 435, tweede lid, een niet nader gemotiveerd onderscheid gemaakt met andere bepalingen waarin mededelingen aan de benadeelde partij zijn voorgeschreven en waarbij verzending van een brief volstaat (zie artikelen 51f, eerste lid, 413, tweede lid, en 433, derde lid, Sv). Verder leidt deze betekeningseis in sommige cassatieprocedures tot aanzienlijke vertraging, die afbreuk doet aan het vereiste van berechting binnen redelijke termijn. De zaak waarin de AG concludeerde is daarvan een voorbeeld.

Voorgesteld wordt dan ook om de aanzegging van artikel 435, tweede lid, te vervangen door een schriftelijke kennisgeving. Artikel 437, derde lid, moet dienovereenkomstig worden aangepast.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven