29 803
Staat van de Europese Unie

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2006

Op 11 april as. zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken een Algemeen Overleg plaatsvinden over het voorstel van de Europese Commissie over de uitbreidingsstrategie van de EU uit november 2005 en over de notitie «De grenzen van de Europese Unie». Over de voorgestelde uitbreidingsstrategie van de EU ging u op 6 december jl. een notitie toe (kamerstuk 23 987, nr. 61). De notitie «De grenzen van de Europese Unie» ging u reeds toe op 17 maart 2005 (kamerstuk 29 803, nr. 18).

Daarnaast hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, en marge van de Europese Raad van 23 en 24 maart jl., gesproken over de voorgestelde uitbreidingsstrategie van de EU. Hiermee werd gevolg gegeven aan de raadsconclusies van de RAZEB van 12 december jl., waarin mede op Nederlands verzoek was vastgelegd dat een verdere discussie over uitbreiding noodzakelijk was. Er werden na deze discussie nog geen conclusies getrokken. Wel werd afgesproken dat een komende RAZEB, ter voorbereiding van de Europese Raad van juni 2006, zal spreken over de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie, onder andere op basis van een nieuw discussiepapier van het Voorzitterschap en de Commissie.

Ten behoeve van het Algemeen Overleg wil ik u graag informeren over de uitgangspunten voor de Nederlandse inzet bij deze verdere discussie over uitbreiding:

– De EU moet zich houden aan bestaande afspraken, ook aan de afspraken met derde landen over toetredingsperspectief.

– De EU moet zich daarbij laten leiden door de beginselen van consolidatie, conditionaliteit en communicatie, die door de Commissie centraal zijn gesteld in de voorgestelde uitbreidingsstrategie van de EU.

– De kwaliteit van het uitbreidingsproces staat hierbij centraal, niet de tijdschema’s of data. Nederland zal het instellen van vrijwaringsmaatregelen of een uitstelclausule bepleiten als dat nodig is om de kwaliteit van het toetredingsproces te waarborgen.

– Het strikt toepassen van de Kopenhagen criteria is zowel in het belang van de EU, als in het belang van de toetredende landen.

– De absorptiecapaciteit van de EU zal daarbij een belangrijke rol spelen.

– Besluitvorming over uitbreiding zal helder moeten worden gemarkeerd en gecommuniceerd.1 Voor verdere uitbreiding is publiek draagvlak van groot belang.

– Nederland onderschrijft in grote lijnen de door de Commissie voorgestelde systematiek voor de landen van de westelijke Balkan, waarbij de mogelijkheid bestaat een land met toetredingsperspectief de status van kandidaat-lidstaat te verlenen, maar toetredings-onderhandelingen nog niet te openen.

– Aan de nieuwe systematiek zouden echter, mede op grond van de ervaring met de Vijfde Uitbreiding, de volgende elementen nog moeten worden toegevoegd:

• De EU zou nieuwe lidmaatschapsaanvragen van de landen van de westelijke Balkan pas in behandeling moeten nemen als het betrokken land, na ondertekening van de Stabilisatie en Associatie Overeenkomst, deze goed implementeert. Dat wil zeggen dat het betrokken land de korte termijn prioriteiten van de EU, zoals verwoord in het Europees Partnerschap met dat land, heeft geadresseerd. Zo wordt voorkomen dat een van de betrokken landen te vroeg een lidmaatschapsaanvraag indient.

• Gedurende het hele proces van toetredingsonderhandelingen moet expliciet de mogelijkheid blijven bestaan om een kandidaat-lidstaat aan te spreken op het terrein van de politieke criteria.

• De Commissie zou in komende onderhandelingen moeilijke hoofdstukken, zoals de hoofdstukken gerelateerd aan Justitie en Binnenlandse Zaken, vroeg in het onderhandelingsproces moeten openen, om te voorkomen dat over deze belangrijke zaken onder tijdsdruk besloten moet worden. De Commissie dient hierbij rekening te houden met de conclusies van de Europese Raad van december 2004, waarin vastgelegd is dat in voorkomend geval het openen en sluiten van elk hoofdstuk aan de hand van specifieke benchmarks dient te gebeuren.

De EU dient voorlopig geen toetredingsperspectief aan te bieden aan buurlanden van de EU die dat thans niet hebben en waarmee de relatie wordt vormgegeven in het nabuurschapbeleid van de EU. Het nabuurschapsbeleid biedt immers ruim voldoende mogelijkheden om de wederzijdse relatie tussen de EU en deze landen verder te verdiepen.

Hierbij geef ik voorts graag, mede op verzoek van de Kamer, een korte reactie op een resolutie die werd aangenomen door het Europees Parlement om een tussenstap in te voeren in de vorm van het zogenaamd «tussenlidmaatschap». Deze resolutie was opgesteld door Elmar Brok, voorzitter van de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement. Kern van de resolutie is paragraaf 10 waarin het volgende staat:

«Calls therefore on the Commission and the Council, should this perspective require a broader spectrum of operational possibilities, to submit, for all European countries currently without a membership perspective, proposals for a close multilateral relationship with the EU; underlines that it is up to all countries with recognized membership perspective to join this multilateral framework as an intermediate step towards full membership.»

Een dergelijke tussenstap, ofschoon gepresenteerd als facultatief, stuit allereerst op juridische bezwaren omdat het Verdrag van de EU slechts voorziet in volledig lidmaatschap en geen andere vormen van lidmaatschap kent (art. 49 VEU).

Daarnaast is de regering van mening dat, hoewel de resolutie een positief gebaar beoogt te zijn in de richting van de betrokken landen, op zijn minst onderzocht moet worden of dit voorstel voor een «tussenlidmaatschap» wel zal leiden tot de gewenste verbetering van de relatie van de EU met haar buurlanden, met de kandidaat-lidstaten of met de landen met toetredings-perspectief. Het zou de landen zonder toetredingsperspectief immers valse hoop bieden, terwijl de landen die wel over toetredingsperspectief beschikken, alsook de kandidaat-lidstaten, de indruk zouden kunnen krijgen dat de EU wil terugkomen op eerder gedane toezeggingen. In beide gevallen roept dat in betrokken landen de vraag op of de EU nog wel een betrouwbare partner is.

Ten slotte is het uitbreidingsproces al voorzien van een ruim aantal meetmomenten, criteria en tussenstappen. Met de kandidaatlidstaten en de landen met toetredingsperspectief worden bovendien associatie-akkoorden gesloten, die deze landen reeds toegang geven tot bepaalde onderdelen van de EU. Een «tussenlidmaatschap» zou een tussenstap zijn, die het proces onnodig verzwaart en compliceert.

Om die reden meent de regering dat nader onderzoek gewettigd is om vast te stellen of dit voorstel van het Europees Parlement voldoende waarde toevoegt aan de uitbreidingsstrategie van de EU.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

In Nederland zal dit gebeuren als onderdeel van de voorziene interactieve communicatiestrategie over Europa, die schriftelijk werd aangekondigd in november 2005 (kamerstuk 30 303 nr. 18) en waarover het parlement nog nader wordt geïnformeerd.

Naar boven