29 801
Trendnota Arbeidszaken Overheid 2005

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 mei 2005

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben op 27 april 2005 overleg gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de minister van BZK d.d. 7 februari 2005 over de motie-Weekers/Bussemaker inzake inspanningen met betrekking tot invulling laagste loonschalen (29 801, nr. 3, en 29 800-XV);

– de brief van de minister van BZK d.d. 4 maart 2005 over de wijze waarop de rijksoverheid als werkgever uitvoering geeft aan de beleidsdoelstelling van de regering (29 801, nr. 5).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Weekers (VVD) merkt op dat de overheid als werkgever het goede voorbeeld dient te geven bij de uitvoering van kabinetsbeleid. Wil de boodschap van het kabinet duidelijk zijn voor de mensen in het land, dan mag er geen «ruis» ontstaan tussen het optreden van de overheid als wetgever en als werkgever. Krantenkoppen als ambtelijke top krijgt 6% meer en Rijk loost ambtenaren in de VUT zijn dodelijk voor het draagvlak voor het kabinetsbeleid. Kan de minister van BZK uitleggen waarom voor ambtenaren riantere regelingen worden getroffen dan het kabinet het bedrijfsleven wil toestaan, waarom bij het Rijk snel van VUT-regelingen gebruik wordt gemaakt, terwijl het kabinet daarvan afwil, waarom afgevloeide ambtenaren vanaf 55 jaar niet meer hoeven te solliciteren, terwijl andere mensen in het land zijn geconfronteerd met een sollicitatieplicht tot 65 jaar, waarom het kabinet de nullijn propageert en dreigt met het niet algemeen verbindend verklaren (AVV'en) van cao's die er een fractie boven liggen en zelf met een structurele loonsverhoging bij de eindejaarsuitkering komt? Voelt de minister van SZW zich nog wel gesteund in zijn hervormingsbeleid, als in de beeldvorming de overheid niet het goede voorbeeld geeft?

Er bestaat natuurlijk spanning tussen hetgeen de overheid als wetgever nastrevenswaardig vindt en wat daarvan in de arbeidsvoorwaardenregelingen wordt opgenomen. Centrales van overheidspersoneel kunnen zich niet altijd in de kabinetslijn vinden, maar het kabinet behoort daarvoor geen ruimte te bieden. Zijn de cao-onderhandelingen bij het Rijk zo soepel verlopen, omdat het kabinet op onderdelen slappe knieën heeft gehad? Waarom is er niet gestaakt? Het kabinet had dan zijn rechte rug kunnen tonen.

Hoewel de heer Weekers begrip heeft voor de dilemma's waarvoor de rijksoverheid is geplaatst, dient bij taakstellende bezuinigingen zijns inziens niet voor de weg van de minste weerstand te worden gekozen. Nu wordt een agressief ontgrijzingsmiddel toegepast op kosten van VUT-fondsen van de overheid. Waarom is niet voor een benadering gekozen waarbij het personeelsbestand evenredig naar leeftijd werd gereduceerd? Wat doet de minister van BZK als werkgever om ouderen aan het werk te krijgen of te houden? Wanneer wordt de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer bij de overheid op een normale leest en dus op het civiele arbeidsrecht geschoeid? Wat doet de minister om de specifieke ambtenarenstatus te normaliseren?

Heeft de minister in alle cao's waarop het Rijk invloed heeft als laagste schaal het wettelijk minimumloonniveau ingevoerd? Hoe worden deze schalen goed gevuld? Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie-Weekers/Bussemaker (29 801, nr. 3)? In sectoren als onderwijs en politie heeft men jarenlang de neus opgehaald voor functies in de laagste klasse, terwijl er op het gebied van toezicht en hulp genoeg te doen is. Wat zijn de doelstellingen van het kabinet?

Tot 2006 zullen 850 jeugdbanen worden gecreëerd bij de overheid. Wat is de laagst geldende cao-loonschaal voor de jeugd? In welke schaal vallen zij als zij 23 worden?

Het is goed dat met academische ziekenhuizen de afspraak is gemaakt dat rekening wordt gehouden met elders verworven competenties, zodat niet alleen naar het scholingsniveau wordt gekeken, maar ook naar andere ervaringen die mensen hebben opgedaan. Komen hierdoor meer mensen te werken in de laagste cao-loonschalen?

Is de minister van BZK van mening dat zijn beleid op het gebied van de VUT-regelingen consistent is in relatie tot het regeerakkoord en het kabinetsbeleid? Hoe verhoogt zijn beleid de arbeidsparticipatie van de 55-plusser? Wat zijn de kosten van het sociaal plan?

Mensen die met een FLO-uitkering (functioneel leeftijdsontslag) thuiszitten, worden betaald voor inactiviteit met geld dat door de belastingbetaler is opgebracht. Zouden er andere mogelijkheden zijn geweest dan de VUT-regeling om mensen te laten afvloeien en die in elk geval niet te stimuleren? Hadden zij op een andere manier aan het werk kunnen blijven en de band met de arbeidsmarkt kunnen behouden?

Mevrouw Bussemaker (PvdA) meent dat de rol van de overheid als werkgever niet losstaat van de rol van de overheid als wetgever. De doelstelling van het kabinet om de werkgelegenheid te herstellen en de arbeidsparticipatie te bevorderen, zou tot uitdrukking moeten komen in het personeelsbeleid van de rijksoverheid, maar in de praktijk blijkt dat nauwelijks het geval te zijn. De brief van de minister van BZK is zeer teleurstellend en beperkt zich tot procedures. Uit niets blijkt dat de overheid voor zichzelf een voorbeeld- of aanjaagfunctie ziet, omdat zij alle andere werkgevers in Nederland ervan moet overtuigen, ander beleid te voeren.

Mevrouw Bussemaker heeft de minister van SZW regelmatig aangesproken op het personeelsbeleid van de rijksoverheid, waarbij hij verwees naar zijn collega van BZK. Vandaag zijn echter beide bewindslieden aanwezig, zodat zij niet naar elkaar verwijzen. Zij dienen een duidelijk antwoord te geven op de vraag hoe het beleid van de rijksoverheid zich verhoudt tot dat van de overheid als werkgever. De overheid als werkgever scoort slecht, vooral bij het aan werk helpen van kwetsbare groepen als jongeren en arbeidsgehandicapten. Het ouderenbeleid van de overheid als werkgever komt niet overeen met de doelstellingen van het kabinet op dat terrein. VUT en prepensioen worden door de minister van SZW afgeschaft of omgebouwd tot een veel soberder levensloopregeling, maar de minister van BZK maakt afspraken waardoor ambtenaren er sneller uit kunnen. Het aantal ambtenaren dat in 2004 met de VUT ging, verdrievoudigde. Hoe staat het bij de overheid met het last-in-first-out-beleid (LIFO)? De minister van SZW wil een andere regeling. Door de Remkes-regeling is de trend van de stijgende pensioenleeftijd doorbroken en gedaald van 60,6 naar 59,8 jaar. Het Rijk kan een aanjaagfunctie vervullen door in de cao-bepalingen op te nemen dat oudere werknemers langer kunnen doorwerken bijvoorbeeld via duobanen, begeleiden van jongere werknemers en eventueel demotie.

Het aantal werkzame jongeren onder de 23 is landelijk 7,6%, maar bij het Rijk slechts 1%. De minister schrijft dat op dit terrein binnen diverse overheidssectoren specifiek beleid is in het kader van de Taskforce jeugdwerkloosheid. Dat komt neer op 850 jeugdbanen. Worden dat structurele banen voor die jongeren? Het zijn er nog steeds maar maximaal 2%. Zijn beide bewindslieden voornemens op dit terrein extra inspanningen te plegen? Als de motie-Verhagen wordt uitgevoerd, is dit nodig, omdat daarin staat dat iedereen onder de 23 op school moet zitten of moet werken.

Het aandeel arbeidsgehandicapten bij het Rijk is 7%, terwijl dit landelijk 11% is. De regering zou juist hier het goede voorbeeld moeten geven. Het Rijk heeft 17 WSW'ers (Wet sociale werkvoorziening) aan het werk in reguliere banen, ofwel 0,014% van het personeelsbestand. Tegen de achtergrond van de beleidsdoelstelling dat 25% van de WSW'ers begeleid zou moeten werken bij een reguliere werkgever is dat dramatisch laag.

Mevrouw Bussemaker neemt geen genoegen met de redenen waarom de motie-Weekers/Bussemaker niet uitgevoerd kan worden. Waarom noemt de minister van BZK bij het specifieke beleid van de verschillende overheidssectoren geen best practices die ook voor anderen bruikbaar zijn? Het recente rapport van de Raad voor werk en inkomen (RWI) over participatiebanen biedt daarvoor aanknopingspunten.

Het kabinet moet waarmaken wat het anderen voorschrijft. Het kabinet gedraagt zich echter als een directeur die zegt dat niemand meer mag roken in het bedrijf, waarna hij zelf een dikke sigaar opsteekt. De conclusie is dat of het beleid van het ministerie van SZW niet deugt, of het ministerie van BZK tekortschiet om als werkgever dat beleid voor die sector uit te voeren. Dit kabinet moet met een plan komen met concrete doelstellingen, waarin staat hoe het algemene beleid wordt uitgevoerd als werkgever van de rijksoverheid.

De heer Bruls (CDA) stelt vast dat de overheid als werkgever niet dezelfde is als de overheid als politiek gestuurde beleidsmaker. De indruk wordt nu gewekt dat sommige fracties het sinds 1993 ingevoerde sectorenbeleid ter discussie willen stellen. Destijds is gekozen voor acht sectoren. Op vijf daarvan heeft het Rijk rechtstreeks invloed.

Uiteraard heeft de overheid wel een voorbeeldfunctie. Hoe wil het kabinet dat doen, aangezien het zelf stelt dat de overheid als wetgever niet van de marktsector kan vragen deze maatregelen te treffen zonder daaraan zelf als werkgever in het overleg met de werknemersorganisaties inhoud te geven? De introductie van het sectorenmodel heeft geleid tot normalisatie van de arbeidsverhoudingen. Ambtenarenvoorzieningen worden onder de werknemersvoorzieningen geplaatst. Als de overheid in het algemeen, dus ook provincies, gemeenten en waterschappen, een bepaalde voorbeeldrol hebben, hoe ziet het kabinet dan zijn relatie met deze drie sectoren? De overheid behoort zich niet rechtstreeks te bemoeien met de arbeidsvoorwaarden van deze drie sectoren. Wil de minister van BZK daarop reageren?

De brief over de uitvoering van de motie-Weekers/Bussemaker is nogal fragmentarisch. Kwantitatief is het overzicht beperkt en bepaalde sectoren ontbreken. Gemeenten en provincies ontbreken compleet in het overzicht, terwijl juist deze overheden veel meer dan de rijksoverheid werkzaamheden uitvoeren in lage loonschalen. Is er een overzicht van deze sectoren? Het kan vertroebeld zijn, omdat een groot aantal uitvoerenden inmiddels geprivatiseerd is, maar als de werkgelegenheid behouden is, is dat ook winst. Wil de minister van BZK duidelijk antwoord geven op de vraag of de motie al dan niet uitvoerbaar is, omdat zij niet past in andere beleidsdoelstellingen die hij belangrijker acht dan de voorbeeldrol? Als hij de motie uitvoert, moeten er maatregelen getroffen worden om niet alleen rijksbreed, maar ook bij provincies, gemeenten en waterschappen de laagste loonschalen in te vullen.

De heer Bruls sluit zich aan bij eerdere opmerkingen over het ouderenbeleid. Wat doet de overheid op het gebied van diversiteitsbeleid? Op het ministerie van SZW is een subsidiepot gecreëerd waarvan het particuliere bedrijfsleven gebruik kan maken. Arbeidsparticipatie van ouderen dient gestimuleerd te worden. Dat vraagt een cultuurverandering in de arbeidsorganisatie, scholing, demotie en functieveranderingsbeleid. Ondanks zijn begrip voor de beleidsdoelstellingen en de inkrimping bij de rijksoverheid, is de vraag wat daarvan terechtkomt.

Er is sprake van een positieve trend bij de arbeidsparticipatie van jongeren en vrouwen. Dat geldt niet voor arbeidsgehandicapten. Een target voor hen ontbreekt. Kunnen de bewindslieden dat toezeggen?

De heer Bakker (D66) zegt de geagendeerde brieven onbevredigend en teleurstellend te vinden, omdat daarin niet op de motie-Weekers/Bussemaker wordt ingegaan. Natuurlijk behoort de overheid als werkgever het goede voorbeeld te geven en geen dubbele moraal erop na te houden. De overheid mag niet van werkgevers en werknemers vragen, over de hele linie moeilijke maatregelen uit te voeren en te aanvaarden en zichzelf daar niets van aan te trekken, omdat zij een personeelsprobleem heeft. Waarom is de minister van SZW niet uit zijn vel gesprongen over die VUT-regeling van de minister van BZK? Het enig logische uitgangspunt voor dit soort regelingen is het afspiegelingsbeginsel. Als de overheid dat beginsel niet voor zichzelf hanteert, tast zij niet alleen de eigen geloofwaardigheid aan, maar van de hele politiek. Door deze dubbele moraal krijgt men de pest aan politici.

Praten over de VUT-regeling van de minister van BZK komt neer op nakaarten. Deze minister kan het zich niet permitteren in zijn brieven met bureau-argumenten te komen. Zij hebben niets te maken met de realiteit van de arbeidsmarkt en al helemaal niet met de werkelijkheid van het sociale klimaat, waarvan het kabinet afhankelijk is bij het herstellen en hervormen van dat sociale klimaat.

Het minimumloon is al sinds 1994 een probleem. In 1992 stelden de sociale partners in het zogenaamde convergentieadvies van de SER dat er sprake was van een groeiend probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het minimumloon is de bodem als minimaal redelijke beloning voor verrichte arbeid. Op basis daarvan is in 1994 afgesproken dat cao's die niet terugkomen op die bodem en daardoor mensen kansen ontnemen, niet meer algemeen verbindend worden verklaard. Oud-minister Melkert heeft deze afspraak in een diepe la gestopt en niet uitgevoerd. Sindsdien is er niets mee gebeurd. Bij het minimumloon gaat het om de verbinding tussen mensen die geen kansen hebben en degenen die wel kansen hebben. Het minimumloon wordt niet gebruikt, behalve in de gesubsidieerde sfeer. Daarmee creëer je een vorm van apartheid op de arbeidsmarkt. De afgelopen jaren is de werkelijke vloer hoger komen te liggen dan het minimumloon. Logisch zou zijn, dan ook het minimumloon te verhogen zodat de theorie in overeenstemming is met de werkelijkheid. Maar als je dat doet, zet je deze mensen werkelijk aan de kant. Onderwijs- en politiebonden wilden nooit de ruimte tussen de laagste loonschalen en het minimumloon opvullen, waardoor mensen kansen worden ontnomen en subsidieregelingen moeten worden bedacht om dat te herstellen. Ook in de markt zijn er nauwelijks functies op het niveau van het minimumloon. De heer Bakker is van mening dat deze kwestie in het Burgerlijk Wetboek geregeld behoort te worden. Cao's die als bodem een hogere loonschaal hebben dan het minimumloon behoren nietig te worden verklaard, net als discriminerende bepalingen die van rechtswege nietig zijn in cao's.

De heer Bakker sluit zich aan bij het verzoek van de heer Bruls om concrete targets voor arbeidsgehandicapten.

Het antwoord van de bewindslieden

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties antwoordt een aantal ongerijmdheden in de diverse betogen te hebben gehoord. Het beeld dat de rijksoverheid als werkgever geen goed voorbeeld geeft, is onjuist en ongenuanceerd. Immers, het kabinet neemt maatregelen om greep te krijgen op de topsalarissen, de nullijn wordt gehandhaafd, de rijksoverheid voert het Najaarsakkoord onverkort uit en de diversiteit is marktconform.

Dit kabinet is van mening dat de overheid slagvaardiger, efficiënter en minder bureaucratisch moet worden. De dienstverlening aan burgers moet kwalitatief beter. In het Hoofdlijnenakkoord is daarom onder andere een departementale takenanalyse afgesproken, zijn taakstellingen doorgevoerd en zijn het moderniseringstraject Andere overheid en het programma Elektronische overheid ingezet. Dit alles zal leiden tot een betere, maar kleinere rijksoverheid. Het kabinet wordt in deze aanpak nadrukkelijk ondersteund door de Kamer. Op deze wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie-Aptroot en de motie-Koopmans/Smeets waarin verzocht wordt om door vermindering van administratieve lasten tot specifieke afslankingen te komen. Hierdoor wordt op andere terreinen, met name in de uitvoering weer meer inzet van capaciteit mogelijk.

Met name bij de rijksoverheid is het niet altijd mogelijk de laagste loonschalen verder in te vullen ten behoeve van laagopgeleiden. De meeste overheidssectoren hebben nu loonschalen vanaf het minimumloon ofwel €1250 per maand. Bij het ministerie van Defensie komt dat het meest voor. De minister zegt toe, de Kamer enkele percentages en cijfers schriftelijk te doen toekomen.

De ontwikkelingen die moeten leiden tot een kleinere, maar kwalitatief hoogwaardiger overheid hebben tot gevolg dat de functie-eisen en daarmee de loonschalen stijgen. Bij de rijksoverheid is al langer de tendens zichtbaar dat de vraag naar hoger opgeleiden stijgt, terwijl de vraag naar laagopgeleiden daalt. Het uitvoerende werk bij onderwijs, de belastingdienst of de politie vereist tegenwoordig vaak mbo-niveau en soms hbo-niveau. Deze functies bezetten de middelste etages van het loongebouw rond modaal. De ondersteunende functies in de lagere loonschalen zijn de afgelopen jaren uitbesteed, omdat beveiliging, vervoer of catering geen specifieke taken van de rijksoverheid zijn. Een zeer groot deel van de laagbetaalde werkgelegenheid is derhalve verschoven van de overheid naar de markt. Ook ICT draagt eraan bij dat laagbetaalde arbeid bij de overheid verdwijnt, soms omdat die door automatisering overbodig wordt, soms omdat door kantoorautomatisering de functie-eisen van het werk omhoog gaan.

In de sectoren waar dat wel mogelijk is, geeft de overheid volop invulling aan het doelgroepenbeleid. Het ministerie van Defensie heeft bij de Taskforce jeugdwerkloosheid bijvoorbeeld afgesproken de komende twee jaar jeugdbanen aan te bieden. Het betreft zo'n 15 000 banen in de lage loonschalen. Daarmee vervult de overheid een groot deel van de doelstelling van de Taskforce.

Om de eerder genoemde redenen is het voor de overheid niet makkelijk, plaatsen te creëren voor laagopgeleide arbeidsgehandicapten, zoals de WSW'ers. Dat heeft dus niets te maken met een arbeidshandicap als wel het ontbreken van laaggeschoolde functies. Er werken ongeveer 5% arbeidsgehandicapten bij de overheid. Dat percentage is vergelijkbaar met de marktsector. De overheid boekt ook goede resultaten bij het reïntegreren van arbeidsgehandicapten binnen de eigen organisatie. De minister zegt bereid te zijn, na te denken over de vraag of er al dan niet een target voor de doelgroep arbeidsgehandicapten moet worden gesteld, hoe hoog die moet zijn. In de brief daarover aan de Kamer zal tevens worden ingegaan op de percentages, omdat daarover verwarring bestaat.

Het aandeel van de doelgroep allochtonen bij de overheid is de laatste jaren licht gestegen. Het aandeel hoogopgeleide allochtonen is sterk toegenomen. Het totaal aantal allochtonen werkzaam bij de overheid is nog niet representatief voor het aantal allochtonen binnen de samenleving. Het kabinet blijft zich inzetten om de participatie van allochtonen te bevorderen. Zo krijgt het aandeel allochtonen en vrouwen bij de politie veel aandacht. De minister wijst erop strikt genomen bij de politie geen werkgever te zijn. Wel is hij verantwoordelijk voor cao-afspraken.

Voor de rijksoverheid is het plan Rijk en diversiteit opgesteld, waarin de best practices op het gebied van het creëren van een etnisch divers samengesteld personeelsbestand binnen het Rijk worden beschreven. Het Rijks trainee programma kent een hoge score van allochtonen. De sector waterschappen heeft zich tot doel gesteld voor het eind van 2005 extra allochtone werknemers aan te trekken.

Het kabinet streeft ernaar, oudere werknemers langer aan het werk te houden door vervroegde uittreding minder aantrekkelijk te maken. Het lijkt paradoxaal als tegelijkertijd een aantal oudere werknemers de rijksdienst verlaat met VUT of vervroegd pensioen via de Remkes-regeling. De reden is dat de rijksdienst in deze kabinetsperiode geconfronteerd wordt met een forse personele reductie. Degenen die mede verantwoordelijk zijn geweest voor het regeerakkoord hebben daaraan met volle overtuiging meegewerkt. De coalitiefracties steunen het regeerakkoord en zijn dus mede verantwoordelijk voor de aantallen. De prognose is dat bij de rijksdienst in deze kabinetsperiode netto ongeveer 8000 arbeidsplaatsen zullen verdwijnen. In 2003 en 2004 is de rijksdienst gekrompen met circa 4400 fte (full time equivalent), exclusief de effecten van verzelfstandigingsoperaties. In het komende Sociaal Jaarverslag Rijk zal de Kamer daarover meer specifiek worden geïnformeerd.

Om de personele gevolgen op sociaal verantwoorde wijze op te vangen, is in 2004 met de vakbonden een sociaal plan afgesproken, met als doel de afgesproken personeelsreductie zoveel mogelijk zonder gedwongen ontslagen te laten plaatsvinden. In dat sociaal plan zijn enkele voorzieningen opgenomen om ambtenaren van werk naar werk te begeleiden. Onderdeel van dit sociaal plan is ook het FPU-arrangement waarmee FPU-gerechtigde ambtenaren onder bepaalde voorwaarden de dienst kunnen verlaten met een aanvulling op hun reguliere uitkering tot 70% van het laatstverdiende loon om te voorkomen dat op grote schaal jongere ambtenaren moeten worden ontslagen op grond van de regel last in, first out. Gelukkig zijn de bonden nu bereid, na te denken over dit beginsel, omdat het Rijk dat niet eenzijdig kan schrappen. De FPU-arrangementen konden tot 1 januari 2005 worden toegekend. De feitelijke uitdiensttreding met een arrangement dient uiterlijk 1 december 2005 plaats te vinden. Desgevraagd zegt de minister toe, de Kamer te zullen informeren over de resultaten van de begeleiding van werk naar werk.

De onderhandelingen over de cao van het Rijk waren niet makkelijk. Pas in maart 2005 is de cao voor 2004 afgesloten, waarin de afspraken uit het Najaarsakkoord onverkort worden uitgevoerd. Zo is er geen structurele loonsverhoging afgesproken. Een deel van de eindejaarsuitkering (EJU) wordt wel structureel. In vergelijking met andere cao's die nu worden afgesloten, heeft het Rijk wel degelijk een voorbeeldfunctie vervuld.

Aan het sectorenmodel wordt niet getornd. In het overleg van het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) vindt regelmatig afstemming plaats. De minister van BZK is dus niet verantwoordelijk voor de cao van gemeenten, provincies en waterschappen. Wel tracht hij een en ander zo goed mogelijk onderling op elkaar af te stemmen.

Inzake de ambtenarenstatus heeft het Rijk de verantwoordelijkheid genomen voor het IBO-project normalisatie dat deze zomer wordt afgerond. Het kabinetsstandpunt daarover kan de Kamer in het najaar tegemoet zien.

Het bevreemdt de minister dat er vandaag zo uitvoerig over het sociaal arrangement wordt gesproken, terwijl de Kamer daar vorig jaar al mondelinge vragen over heeft gesteld en er uitgebreid over is gerapporteerd in het Sociaal Jaarverslag Rijk.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoordt dat een eenvoudige rekensom leert dat 11% arbeidsgehandicapten een erg merkwaardig percentage is. Nederland kent een beroepsbevolking van ongeveer zeven miljoen. Minus Wajong- en WAZ-gerechtigden (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) zijn er nog geen 800 000 WAO'ers. Bij een aandeel van 11% zouden alle arbeidsgehandicapten aan het werk zijn, maar dat is niet zo. De minister van BZK heeft al toegezegd, de Kamer over deze percentages nader te zullen informeren. De minister van SZW zegt zijnerzijds toe daaraan gaarne te zullen meewerken. Het is voor de Kamer belangrijk te weten wat de cijfers bij de overheid en de marktsector zijn.

De werkgevers hebben een taak om mensen met een handicap of een verleden met een handicap aan werk te helpen. Met de Stichting van de arbeid zijn afspraken gemaakt dat de inspanningen op dat gebied worden begeleid door een stuurgroep. Het lijkt een goede gedachte als werkgevers in de overheidssector die niet vertegenwoordigd zijn in de Stichting van de arbeid zich daarbij zouden aansluiten. In deze stuurgroep zitten vertegenwoordigers van vakbonden en vakcentrales.

De minister zegt bereid te zijn mee te denken over het opstellen van targets voor het in dienst houden/nemen van arbeidsgehandicapten in den brede bij de rijksoverheid. Het is heel lastig mensen van buitenaf in dienst te nemen in een krimpende organisatie.

De vraag, te interveniëren in cao's met minimumschalen boven de laagste loonschaal heeft de minister verbaasd, aangezien werkgevers in Nederland niet worden geplaagd door al te grote formele belemmeringen om werk te creëren. De Raad voor werk en inkomen (RWI) heeft het kabinet recentelijk geadviseerd de mogelijkheden te verruimen bij de entreefase op de arbeidsmarkt. De bedoeling is, mensen die hun school al dan niet hebben afgemaakt, maar nog geen vaste baan hebben via een keur aan maatregelen de kans te geven, in te stromen op de arbeidsmarkt. De Kamer kan over dat advies binnenkort een kabinetsstandpunt verwachten. Dit biedt meer kansen dan interveniëren in cao's.

Nadere gedachtewisseling

De heer Weekers (VVD) zegt sympathiek te staan tegenover de suggestie van de heer Bakker inzake het nietig verklaren van cao's met een hogere bodem dan het minimumloon. De minister van SZW is al eerder verzocht, cao's niet algemeen verbindend te verklaren of zelfs bepaalde onderdelen onverbindend te verklaren als zij niet stroken met het kabinetsbeleid. De laagste loonschaal in een cao zou op het niveau van het minimumloon moeten liggen. Hij zal met de heer Bakker nagaan of in het kader van het arbeidsrecht op dit punt voorstellen gedaan kunnen worden.

Het IBO-rapport over de ambtenarenstatus wacht hij met grote belangstelling af.

Mevrouw Bussemaker (PvdA) concludeert dat het overheidsbeleid op het gebied van VUT en prepensioen verkeerd is. Het zou beter zijn geweest, afspraken te maken met werkgevers en werknemers om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen. De minister had zich gesteund kunnen voelen door de uitspraak van bijna de hele Kamer bij de begrotingsbehandeling 2003 om het LIFO-systeem af te schaffen en tot een afspiegelingssysteem te komen.

Het is teleurstellend dat de motie-Weekers/Bussemaker niet wordt uitgevoerd. Komt de minister met voorstellen hoe de laagste loonschalen beter benut kunnen worden?

Mevrouw Bussemaker is verbaasd over het feit dat de cijfers over de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten bij de overheid niet kloppen. Zij heeft de door haar berekende gegevens aan de minister van SZW voorgelegd die ze op zijn beurt heeft nagerekend. Eind vorig jaar heeft hij de Kamer een brief gestuurd over arbeidsdeelname van specifieke groepen op de arbeidsmarkt (29 544, nr. 10). Daarin staat dat 11% gehandicapten in het algemeen werkt en 7% bij de overheid. Nu blijken deze cijfers weer niet te kloppen. Zij dringt erop aan dat alle gegevens bekend worden gemaakt, niet alleen van arbeidsgehandicapten, maar van alle in de brief genoemde doelgroepen. Willen beide bewindslieden gezamenlijk een brief over dit onderwerp naar de Kamer sturen?

De heer Bruls (CDA) stelt dat verhoging van de arbeidsparticipatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt prioriteit moet krijgen in de beleidsdoelstellingen. Hij is uitdrukkelijk voorstander van een kleinere rijksoverheid. Als mensen die bij de rijksoverheid werken een andere baan moeten zoeken, moet maximaal worden ingezet op begeleiding van werk naar werk.

Het antwoord op de uitvoering van de motie-Weekers/Bussemaker blijft onbevredigend. In Nederland wordt in minder dan 1% van alle cao's gebruik gemaakt van het minimumloon. Hij zegt daarom geïnteresseerd te zijn in de initiatiefvoorstellen van de heren Bakker en Weekers.

De heer Bruls sluit zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Bussemaker over de arbeidsgehandicapten. Hij gaat ervan uit dat in de brief zal staan dat 10,7% het streefcijfer voor de arbeidsgehandicapten wordt.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties antwoordt dat vorig jaar het geschikte moment was geweest voor deze discussie over het VUT-arrangement. Bovendien is de Kamer uitvoerig over het sociaal plan geïnformeerd in het Sociaal Jaarverslag Rijk.

Dat de minister gebruik had kunnen maken van de steun van de Kamer voor afschaffing van LIFO is interessant, maar hij heeft in de eerste plaats te maken met de bonden. Voor afschaffing van het LIFO-principe geldt het instemmingsvereiste.

Aan de hand van enkele cijferreeksen toont de minister aan dat het aantal fte's bij het Rijk in schaal 1 t/m 4 in de periode 1997–2004 met 43,6% is teruggelopen. De rijksoverheid heeft dus nauwelijks lage loonschalen. De consequentie zou zijn om het werk in deze schalen dat in het verleden is uitbesteed, weer binnen te halen. Een dergelijk voorstel zal hij echter niet doen. Letterlijk is de motie dus niet uitvoerbaar.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoordt dat bij de behandeling van zijn begroting creatief is nagedacht over de vraag hoe mensen aan de slag zouden kunnen komen. Over die voorstellen om de entree op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, is advies gevraagd aan de Raad voor werk en inkomen. Er ligt nu een heel scala aan voorstellen. De minister van BZK daarentegen sprak over de vaste, reguliere functies in het concern overheid. Het kabinetsstandpunt over het advies van de RWI zal de Kamer worden toegestuurd. Het debat over de vraag of de Kamer dit voldoende acht, kan gevoerd worden als de verschillende nieuwe mogelijkheden voorliggen.

De minister erkent dat in de bijlage bij zijn brief de percentages 11 en 7 voorkomen. De technische toelichting kan nooit zijn dat dit allemaal mensen zijn met een formele WAO-uitkering. De onduidelijkheid rond deze getallen moet worden opgehelderd. Dat zal allereerst moeten gebeuren voor de gehandicapten. Hij zal nagaan of er ook cijfers zijn voor de andere categorieën.

De voorzitter stelt vast dat de minister van BZK de volgende toezeggingen heeft gedaan:

1. aanvullende informatie over de aanbeveling van de invulling van de laagste loonschalen;

2. er komt op zo kort mogelijke termijn een plan van aanpak voor de arbeidsgehandicapten met targets;

3. nadere informatie over het traject werk naar werk;

4. nadere informatie in het Sociaal Jaarverslag over het verloop van de personeelsopvang.

De minister van SZW heeft toegezegd:

1. volop te zullen meewerken aan de cijferopstelling;

2. over andere sectoren cijfers te zullen aanleveren, waardoor de overheid als werkgever daarbinnen gepositioneerd kan worden;

3. zo mogelijk de andere punten in de brief (29 544, nr. 10) toe te voegen;

4. werkgevers die niet vertegenwoordigd zijn in de Stichting van de arbeid uit te nodigen mee te doen aan de stuurgroep.

Zij verzoekt de minister van BZK de cijferreeksen over fte's en loonschalen ten behoeve van het verslag toe te voegen en de Kamer toe te zenden. Tevens verzoekt zij hem de Kamer binnen drie dagen te informeren binnen welke termijn de gevraagde informatie beschikbaar kan zijn, aangezien de Kamer daar het liefst voor half mei over wil beschikken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hendrickx


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA), Vergeer (SP).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koser-Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Egerschot (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Schippers (VVD).

Naar boven